[Jan Konijnenburg]
Konijnenburg (Jan), geb. te Leiden 8 Dec. 1767, werd in 1780 Remonstr. pred. te Hazerswoude, in 1782 te Leiden, in 1786 te Utrecht en van 1790 tot 1827 hoogl. aan de kweekschool te Amsterdam en overl. 8 Jan. 1831.
Behalve zijne theologische werken, schr. hij: Lofrede op E. Wolff geb. Bekker en Agatha Deken, Amst. 1805; De kunstverdiensten van Angelika Kauffman en Raphaël, geschetst in twee redev, 's-Hage 1810; Nationaal Gedenkboek der hernieuwde Nederl. Unie van 1813, 's-Hage 1816, met Nadere bijv. en verbeteringen, 's-Hage 1817; Letter-, Natuur- en Zedek. Mengelingen, Amst. 1818; Konstantijn de Groote, trsp., Amst. 1818; Tafereelen van de staatsomwenteling in Frankrijk, 26 dln., Amst. 1794-1807, 2e dr., 28 dln., Zalt-Bommel 1824-'27; bekr. prijsverh. als: bij Teyler, Over de Messiaansche Voorspellingen, 1794; bij de Holl. Mij.: Over de nuttigheid der vertalingen van de geschr. der Grieken en Romeinen, 1814, en Over de voorteekenen van aanst. gesteldheid van saizoenen of van verandering van het weder, te vinden in de vlugt der vogelen, geschreeuw of geluid der dieren, enz., 1816. In 1788 en volg, jaren red. hij een maandschr.: Bijdr. tot het menschelijk geluk, waarvan 6 dln. het licht zagen.