[Mr. Carel Maria van der Kemp]
Kemp (Mr. Carel Maria van der), geb. te 's-Gravenhage 18 Juni 1799, stud. te Leiden, prom. er en vestigde zich als advocaat in zijn geboortestad. In 1838 werd hij plaatsverv., in 1852 kantonrechter en in 1858 raadsheer in het Hof van Zuid-Holland; hij overl. 17 September 1861.
Zijne voornaamste geschr. zijn, behalve eene Lat. diss., vertaald als: Eene nieuwe beschouwing van de wet der XII tafelen, Leid. 1822: Het gedrag van Prins Maurits omtrent de Remonstranten verdedigd tegen de Aanm. van Adr. Stolker, 's-Hage 1828; De eer der Nederl. Herv. Kerk gehandhaafd tegen Ypey en Dermout, Rott. 1830-'33; Iets over het toenemen van den zelfmoord in onze dagen, ter verdediging van de Ned. Herv. Kerkleer en beantwoording van hetgeen daaromtrent voorkomt in de Vad. Letteroef. van Oct. 1832, Amst. 1832; Maurits van Nassau, in zijn leven, waardigheden en verdiensten voorgesteld, 4 dln., Rott. 1843-'44; Ontwikkeling van het recht betrekkelijk de kantongerechten, Rotterd. 1847; De onbestaanbaarheid der grondwet van 1848 en de noodzakelijkheid harer verandering, Rott. 1850; Schets ten betooge van de hooge eerwaardigheid der Dordsche Synode van 1618 en '19, ook nog in den tegenwoordigen tijd, Amst. 1850,