[Cornelius Marius de Jong van Rodenburgh]
Jong van Rodenburgh (Cornelius Marius de), zoon van den voorg., geb. te Vught 15 April 1816, werd in 1836 officier, in 1850 1e luitenant, in 1857 kapitein, in 1865 majoor en in 1869 luit.-kolonel. Twee jaren daarna werd hij gepensionneerd met den rang van kolonel. Hij nam in 1853 deel aan den veldtogt in Groot Kabylië (Algerie) toegevoegd aan den staf van den generaal Patay, en vergezelde den bekenden jager Jules Gérard op zijne zwerftogten door het Aoërès gebergte. Later was hij bij Garibaldi gedurende het beleg van Gaëta in 1866. Hij had vroeger het noorden van Europa bereisd en schreef: in het Album der Natuur van 1854-1855 over de Beerenjagt in Zweden en de Leeuwenjagt in Noord-Afrika. Voorts in De Mil. Spectator van 1846: over de Zweedsche en de Duitsche legers, en in dien van 1854 over de Spaansche armée in Algerie. In De Gids van dat jaar over de Krowän en de Godsdienstige Genootschappen in Noord-Afrika. Afzonderlijk: Schetsen en tooneelen uit Tyrol en Italie, Arnh. 1859; Schetsen en tooneelen uit den Atlas en den Aoërès, Arnh. 1869.