Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde


[Jhr. Mr. Johan Jan Franciscus de Jong van Beek en Donk] Jong van Beek en Donk (Jhr. Mr. Johan Jan Franciscus de), geb. te Stratum (N.-Brabant) 6 Juli 1834, stud. te Utrecht en prom. in 1857, was eerst subst.-griffier in Den Bosch, daarna subst.-officier te Alkmaar, werd in '66 officier van justitie te Brielle, en in 1869 advocaat-generaal te Zwolle. Hij schreef, behalve eenige opstellen in juridische en andere tijdschr., (o.a. een over het bewijs in strafzaken in het Romeinsche Regt): Bijdrage tot de gesch. van den raad en leenhove van Brabant en lande
[pagina 397]
van Overmaze (1591-1795), Utr. 1857; Zijn wij practische philantropen? (program van sociale hervormingen); Een woord over de cultuurhist. beteekenis der Brielsche feestviering; De val der Julij-monarchie, sociaal-politische schets, Utr. 1874. Hij was, sedert de oprichting in 1869/70, voorzitter van het ‘Comité tot bespreking der Sociale questie.’