[Arnold Hoogvliet]
Hoogvliet (Arnold), geb. te Vlaardingen 3 Juli 1687, werd op twaalfjarigen leeftijd als klerk bij een notaris geplaatst, doch vertrok al spoedig naar Dordr., waar hij boekhouder in de Bank van Leening werd. Hier maakte hij kennis met De Bak, Van Bracht, Targier en anderen, die bij hem de liefde voor de poëzie deden ontstaan. Hij leerde Latijn en vertrok in 1713 naar Amst., waar hij boekhouder in een voorname suikeraffinaderij werd. Na 1720 vestigde hij zich als goud- en zilverkashouder te Vlaardingen en volgde zijn broeder op als tafelhouder bij de Bank van Leening. Toen zijn vader, die van zijne vertalingen van Ovidius gehoord had, hem op het sterfbed vermaande om een bijbelsch onderwerp te beproeven, besloot hij zijn Abraham de Aartsvader te maken. Hij overl. in zijne geboorteplaats 20 Nov. 1735.
Hij schreef: P. Ovidius Naso, Feestdagen, in dicht vertaald, Delft, Rott. 1719, herdr. Rott. 1730; Abraham de Aartsvader, Rott. 1727, de 12e dr. is bezorgd door B. ter Haar, Nijm. 1841; Mengeldichten, Rott. 1738; Vervolg der Mengeldichten, Rott. 1753; Zijdebalen. Hofdicht, [beschrijvende de buitenplaats van den zijdehandelaar D. van Mollem, nabij Utrecht aan de Vecht], Delft 1740; Eerekroon voor de stede Vlaardingen, Delft 1743, 's-Hage 1771.