[David François van Heyst]
Heyst (David François van), zoon van den voorg., werd geb. te Gouda 28 Juli 1834. Zijne zwakke gezondheid belette hem zijn vaders voorbeeld te volgen en in de theologie te studeeren. Echter had hij reeds vroeg veel lust in letterk. studiën en voornamelijk trok hem het dramatisch genre aan.
Voor den Amsterd. stadsschouwburg vertaalde hij eenige tooneelst., waaronder Jolanda naar ‘König Renés Tochter’ en Op water en brood, blijspel (vrije navolging) en schreef ook een oorspr. drama: Eduard Norton of de kleine beschermengel, 1867. Van 1860 tot 1882 woonde hij te Leiden en was redacteur van Het Leeskabinet 1875-'81 en circa vier jaren penningmeester van de Mij. der Nederl. Letterk. Thans is hij te 's-Gravenhage gevestigd. In 1870 verwierf hij van het Nederlandsch Rederijkersverbond een zilvere eerepenning voor zijn blijspel Zwijgende kwaadsprekendheid, en in 1872 werd zijn historisch drama George de Lalaing, graaf van Rennenberg door Teylers Tweede Genootschap met goud bekroond. Verder gaf hij in het licht: Camoens, dram. gedicht (naar F. Halm), Amst. 1859; Uit Indië terug, oorspronk. blijspel, in den Bundel Verscheidenheid, Amst. 1867; De samenzwering te Venetië of een drama met hindernissen, Dram. caprice in het Jaarb. voor Rederijkers 1868, later herdr. Voorts vindt men van hem dram. bijdr. en gedichten in de Reder. Jaarboekjes van 1860-'85 (op een paar uitzonderingen na); verschillende fragmenten uit Gützkows Uriel Acosta in den Tooneelalmanak voor 1878; eene novelle Oog om oog en tand om tand in het Jaarb. Magdalena 1863 en '64 en dichtstukken in Holland, Castalia, Vergeet mij niet, Aurora, Christ. Volksalm., Vesta, Alm. voor Holl. Blijgeestigen, Erica, Onesimus, enz. Vele zijner verzen komen ook voor in Bloemlezingen van Dr. v. Vloten, S.J. van den Bergh, De Keyzer, F.H. van Leent, Dr. Laurillard enz. Ook schreef hij kinderwerkjes als: Het IJzersterke Prentenboek en opstellen en boekbeoordeelingen in Ons Streven, Het Leeskabinet, enz.