[David van Heyst]
Heyst (David van), geb. te Amst. 6 Aug. 1802, werd in 1828 pred. te Muiderberg, in 1830 te Hazerswoude, in 1831 te Gouda en in 1836 te Leiden, waar hij 21 Aug. 1836 overleed.
In 1834 werd zijne Verhandeling over het berigt van Eusebius omtrent het Kanoniek Gezag van de Boeken des N. Testament door het Haagsch Genootschap bekroond. Eene verhandeling over den invloed der vrouwen, ter bewaring van het volkskarakter in het algemeen, en dat van onze natie in het bijzonder, plaatste hij in den Recensent ook der Recensenten. Hij dichtte: Aan den Rijn, 1827; Hellas aan Nederland, 1828; De Lurley, 1829; De ondergang van Rome, Judas Makkabeus, De grootheid des menschen, Het Bijgeloof, Het starrenlied, Het huiselijk leven, Toekomst, Middernacht, Een balling aan zijn vaderland, De waarde der taal, meest alle te vinden in Muzen-Album, 1849 en '50.