Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend
[pagina 276]
| |
Lede, bij Aalst, in welke stad hij zijn onderwijs genoot. Omstreeks 1847 maakte hij kennis met den volksschrijver Eug. Zetternam, die zijn eerste gedicht, Een Ode aan Vlaanderen, overbracht naar Antwerpen, waar men ook den jongen dichter reeds het volgende jaar heenlokte. In deze stad nam de Geyter ijverig deel aan de Vlaamsche kunstbeweging, en in 1855 stichtte hij met den plaatsnijder Brown, Dujardin, Génard, Heremans, van Rotterdam en Zetternam het tijdschrift: De Vlaamsche School, terwijl hij tevens bijdragen schonk aan het Jaarboekje van Gent, De Eendracht, Het Taalverbond, enz. In 1855 werd hem met eenparige stemmen den lauwer toegewezen in den wedstrijd van Vlaamsche dichtkunde, ‘Over de Nationale Onafhankelijkheid des Vaderlands’, uitgeschreven door het Belgisch Staatsbestuur. In Antwerpen was de Geyter aanvankelijk onderwijzer en later werd hij commies-griffier bij de arrondissementsrechtbank. Sedert 28 Aug. 1868 was hij avoué bij de Rechtbank van eersten aanleg te Antwerpen, en den 20 Jan. 1874 koos de Antwerpsche Gemeenteraad hem tot Bestuurder van de bank van leening. Onder den naam Julius de Geyter gaf hij in het licht: Belgiës wedervaren sinds 1830, Weldaden der Onafhankelykheid, Antw. 1855; Bloemen op een graf, Gedichten, uitgegeven tot bekostiging eener grafzuil ter nagedachtenis van Eugeen Zetternam, Antw. 1857; De Waerheid over de Vlaemsche Beweging. Brieven van eenen ouden Staetsman aen eenen jongen Gentenaer. Gent 1858; Welkom! (Lied, vervaerdigd by gelegenheid van het groote kunstfeest, te Antwerpen, in Aug. 1861, gevierd); Dry menschen van in de wieg tot in het graf, Een epos uit onzen tyd, Eerste boek, Antw. 1861; Drie menschen van in de wieg tot in het graf, Een epos uit onzen tijd, Eerste en tweede boek, Antw. 1865; Zuid-Nederland. Eene halve eeuw na Waterloo. Een gedicht, Antw. 1865; Over drie maanden en binnen drie maanden, Gent 1867; Hendrik en Rosa, Een liefde verhaal, Amst. 1868; Geuzenlied, Antw. 1872; Alweter en Domper, Antw. 1872; Reinaart de Vos, in Nieuw Nederlandsch, met eene inleiding en een woord over epischen verbouw, Schiedam 1874 en 1885; Vlaanderens kunstroem, cantate op verzoek der stedelijke regeering gedicht door Julius de Geyter, getoonzet door Peter Benoit, Antw. 1877; De Wereld in, schoolcantate, Gent 1878; De Muze der Geschiedenis, cantate, Antw. 1880; Joncfrou Kateline, dramatisch tooneel, Antw. 1880; Hucbald, symphonie, Bruss. 1880; De Genius des Vaderlands, Bruss. 1880; Het Tooneel in Vlaamsch België, inrichting, den Tooneelraad van Antwerpen aangeboden, Antw. 1881; De Rijn, cantate, Antw. 1882; Keizer Karel en het Rijk der Nederlanden in Middeleeuwschen versbouw, Schied. 1888. |
|