Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend
[pagina 252]
| |
neer. Sedert bekleedde hij verschillende betrekkingen, als griffier bij het Departementaal bestuur van de Eems, Raad in den Hove van Friesland, lid van de commissie belast met de organisatie der rechterlijke macht, te Utrecht werkzaam in 1807 en 1808, enz. Tijdens de inlijving (1810-'13) wees hij alle rechterlijke betrekkingen van de hand waartoe Keizer Napoleon hem riep, 't welk niet belette, dat de Keizer hem in zijn ambt als notaris bevestigde, dat hij van 1811-'22 waarnam. Van 1822-'34 was hij lid van de Tweede Kamer, bracht zijn laatste levensjaren in letterkundigen arbeid door, en overleed te Leeuwarden 31 Juli 1855. Zijne werken zijn: Iets betrekk. de afscheiding van het Zuiden en Noorden van de Nederlanden, Leeuw. 1830; Herinneringen bij opkomende gedachten naar aanleiding van de tegenw. omstandigheden, Leeuw. 1832; Proeven betrekk. de staathuishouding in Ned., Leeuw. 1834; Proeven van taal- en geschiedkunde, met een bijdrage over de Friesche Kronyk van Ocko van Scharl e.a. Leeuw. 1836; Schetsen van de Friesche Geschied. in 't algem. en wegens het strafregt in het bijz., 3 dln., (niet volt.) Leeuw. 1840-47. Voorts vindt men van hem vele hist. bijdragen in De Vrije Fries, als over Corn. Tacitus; de vorming der Zuiderzee; de grenzen van Friesl. in onderscheiden tijdvakken; de Schieringers en Vetkoopers; watertogten der Romeinen door Friesl.; de afkomst van Ernst Willem Higt; het eerste boek van Krantzii Saxonia; den giftbrief van Lodewijk den Vromen, en over eene kronyk van Dockum door Gerrit Hesman. (Hand. Mij. Ned. Letterk., 1856.) |
|