[Franciscus Cornelis Donders]
Donders (Franciscus Cornelis), geb. te Tilburg 27 Mei 1818, werd opgeleid aan de Lat. sch. te Boxmeer en ingeschreven als med. student te Utrecht, 11 Sept. 1835, te Leiden 11 Febr. 1840, prom. aldaar 13 Oct. 1840, was eerst officier van gezondheid, in 1848 leeraar aan de Rijks kweekschool voor militaire geneeskundigen, werd 15 Oct. 1847 buitengewoon en 3 Febr. 1854 hoogleeraar. Na onmetelijke diensten aan de lijdende menschheid bewezen en den vaderlandschen roem in de wetenschap verhoogd te hebben, beide onder gelijke vereering en waardeering, bereikte hij in 1888 den wettelijken rusttijd.
Behalve een aantal streng wetenschappelijke werken over geneeskunde, physiologie, ophthalmologie, enz., schreef hij: Blik op de stofwisseling als bron der eigene warmte van planten en dieren, Utr. 1845 (in het Hoogd. vertaald door Moleschot); De harmonie van het dierlijk leven, openbaring van wetten, Utr. 1848; De voedingsbeginselen, Tiel 1852 (in het Hoogd. vertaald door Dr. Bergrath); De Physiologie der spraakklanken in het bijzonder van die der Nederl. taal, geschetst, Utr. 1870; Over stem en spraak, Utr. 1870; Levensschets van Gustaaf Eduard Voorhelm Schneevoogt (Jaarb. Kon. Acad. v. Wetensch.), 1872; Zien en blijven zien, Leid. 1873.