[Leo Philips Marie de Burbure de Wesenbeek]
Burbure de Wesenbeek (Ridder Leo Philips Marie de), geb. te Dendermonde, 16 Aug. 1812, begon zijne Latijnsche studiën bij Pater de Vos, oud-religieus der abdij van Affligem, en eindigde zijne humaniteiten in het kon. college van Gent. Later voltrok hij zijne studiën aan de Gentsche Hoogeschool en werd ten jare 1832 doctor in de rechten. In 1845 kwam hij van Dendermonde naar Antwerpen, waar hij van 1855 tot 1861 administrateur was der kon. Academie. In dit kunstgesticht rangschikte hij de archieven der Sint Lucasgilde, welk gewichtig werk hij ook belangloos verrichtte voor de archieven der O.L.V. kerken van Dendermonde en Antwerpen.
Buiten Fransche geschiedkundige werken over kunst en kunstenaars, schreef hij in het Nederlandsch: Toestand der beeldende kunsten te Antwerpen omtrent 1454, Antw. 1854; Jan van Ockeghem, zijne geboorteplaats en verblijf in Antwerpen, Dendermonde 1858 en 1868; Beschryvinge ende beginsel van 't clooster Waelwijck, gekend te Antwerpen onder den naem van Spinsters. Naer een handschrift der XVIIIe eeuw, Antw. 1859; Chronologische lijst der Ammans van Antwerpen, Antw. 1871; Lijst der Schepenen van Antwerpen, voor de XVe eeuw, Antw. 1872; De Antwerpsche Ommegangen in de XIVe en XVe eeuw, naar gelijktijdige handschriften uitgegeven, Antw. 1878. Als toondichter verheerlijkte Ridder de Burbure onze taal door het vervaardigen van Vlaamsche cantaten, koren en liederen, als: Inhuldigingskoor voor het praalgraf van den dichter J.F. Willems, 1848; De slag bij Doggersbank, 1850; De Hoop van België, 1853; Hulde aan de kunst, 1854; Lena, 1855; Vlaamsch Schilderslied, 1855; Het Antwerpsch Meisje, 1855; enz.