[Joan de Brune]
Brune (Joan de), de Jonge, geb. te Midd., niet aan den voorg. verwant; zusterszoon van Franciscus Junius, legde zich op de rechtsgel. toe, doch stierf op betrekkelijk jeugdigen leeftijd in 1640.
Hij schreef: Veirzjes, Amst. 1639; Wetsteen der vernuften oft Bequaam Middel om van alle voorvallende zaken aerdiglijk te leeren spreken, 2 dln., Amst. 1644, 2e dr. 1652. In het tweede deel van den laatsten druk is veel geplaatst, dat niet door De Brune is geschreven. Wijders Jok en Ernst, d.i. allerley Deftige Hofredenen, Quinkslagen, Boerteryen, Raadsels, Spreuken, Vragen, Antwoorden, Gelikenissen, en al wat dien gelykvormig met den naam van Apophthegmata verstaan wort, gevonden en gesproken van Prinssen, Mevrouwen, Geletterden en andere staatspersonen, die al 't samen dicht bij onse tijden geleefd hebben of nog tegenwoordig leven, Amst. 1644; De Honigbey-Kusjes, Amst. 1644. Zijne gezamenlijke werken zijn uitgegeven onder den titel van Alle volgeestige werken van Jan de Brune de Jonge, Harl. 1665, 4o; aldaar in 't zelfde jaar in kl. 8o; ald. 1672, 4o; Amst. 1681.