[Mr. Petrus Bosscha]
Bosscha (Mr. Petrus), zoon van den voorgaande, geb. te Deventer 21 Oct. 1789, stud. aan het Athenaeum te Amst., en prom. in 1810 aan de Acad. te Harderwijk. Hij werd wel als advocaat bij het Keizerlijk gerechtshof te 's-Hage ingeschreven, doch geen praktijk hebbende, nam hij de opvoeding van twee zonen van aanzienlijken huize op zich. In 1815 werd hij beroepen als rector te Dordr., maar in 't zelfde jaar benoemd tot hoogl. in oude letteren en geschiedenis te Deventer; in 1854 werd hij honorair hoogl. en bleef van dien tijd af privaatles geven. Hij overl. in zijn geboortestad 6 Jan. 1871. B. beoefende vooral de klassieke talen, waarvan zijne talrijke redevoeringen, Lat. verzen, uitgaven van Lat. schrijvers en der nieuwere Lat. dichters de bewijzen dragen.
In het Nederl. schr. hij: Aan Nederlands dappere jongelingschap bij haren zegevierenden terugtogt uit het leger naar de onderscheiden hoogescholen, Dev. 1831; Lierzang bij de inlijving van 1810; Feestzang bij den intogt van Napoleon te Amsterdam; Vaderlandsche zegepraal, 1815; Het tweede Eeuwgetijde van het Athenaeum Illustre te Deventer, gedicht, voorkomende achter het door hem en prof. C. Fransen van Eck onder denzelfden titel uitgegeven boekje, Dev. 1833; Dichterlijke inwijding van de gehoorzaal in het nieuwe gebouw ten dienste van het Athenaeum Illustre te Deventer op 2 Oct. 1838; Vijftigjarig jubilé van het Dep. Deventer der M.t.N.v.'t A., 1847; Dank van Nederland aan Z.M. den Koning in Maart 1848, Dev. 1848. Al deze gedichten zijn nimmer tot een geheel verzameld. Behalve bijdragen in den Overijs. Almanak en in de geschriften der Vereeniging tot beoef. van