[Adrianus Bogaers]
Bogaers (Adrianus), geb. te 's-Grav. 6 Jan. 1795, was reeds in 1811 adv. te Hoorn, daarna te Rotterdam; van 1830-'51 was hij daar rechter in de Arrond.-Rechtb. en overl. 11 Aug. 1870 te Spa.
Eerst in Nov. 1832 liet hij een gedicht van negen strophen in druk uitgaan, op den toestand dier dagen geschreven en getiteld: Volharding; daarop volgde Jochébed, 1835, voor zijn vrienden gedr. doch sinds 1861 te Haarlem herdr. en in den handel; De Togt van Heemskerk naar Gibraltar, 1837, openlijk uitgegeven 1860; Adam's Eerstgeborene, 1843, (Werken Kon. Ned. Inst.); Balladen en Romancen, 1846, waarvan een vermeerderde openlijke uitgave verscheen, onder den titel van Balladen en andere dichtstukjes, Rott. 1862; Dichtbloemen uit den vreemde, 1852; Het Metalen Kruis, 27 Aug. 1856; Tollens (bij den dood van Tollens), Haarl. 1857; Gedichten Leeuw. 1859; 1813-1863, Jubelzang Haarl. 1863. Op lateren leeftijd schr. hij art. in De Taalgids. Zijn Lierzang op den dood der Belgische Koningin Louise Marie, Rott. 1851, werd in België met goud bekroond. Voorts bestaat er van zijne hand een Verhandeling over de Uiterl. Welsprekendheid, 1840, evenals zijn Heemskerk's togt naar Gibraltar door de Holl. Maatsch. voor Fraaie Kunsten bekroond. B's Gezamenlijke Dichtwerken, met eene Inleiding, zooveel mogelijk naar tijdsorde gerangschikt, zijn uitgeg. door Prof. N. Beets, 2 dln. Haarl. 1871; zijn Taalkundige opstellen door Prof. Brill, Rott. 1872; zijn Wdb. op Bilderdijk, Haarl. 1878 werd door dezelfde bekwame vriendenhand bezorgd.
(Hand. Mij. Ned. Lett. 1872.)