[Jan Ignatius de Beucker]
Beucker (Jan Ignatius de), te Viersel, in de Antwerpsche Kempen, geb. 1 Febr. 1827, genoot zijn onderwijs in de dorpsschool en moest zijn vader als kind reeds behulpzaam zijn in het broodbakken en klompenmaken. Vroegtijdig ontstond in hem de lust om in de natuur te werken en hij werd hovenier. In 1842 trad hij in dienst op een rijkemanshof te Eekeren en twee jaren later in eene voorname bloemkweekerij te Antw. Daar werd zijne leerzucht zoo groot, dat hij door zelfonderricht bijzondere natuurkennis opdeed en een uitstekend man werd in zijn vak.
Een zijner werken Over de ziekten der Planten werd in 1856 bekroond, en het volgende jaar werd hij medewerker in het Landbouwblad. In 1858 stichtte hij het Antwerpsch Kruidkundig genootschap, in welks tijdschrift hij bijdragen leverde, terwijl hij kosteloos lessen gaf over de planten- en boomteelkunde. Tevens bewerkte hij toen de Antwerpsche analytische Flora, inhoudende de beschrijving van alle Planten, welke in de provincie Antwerpen in de vrye natuer groeijen of er algemeen gekweekt worden, door Henri van Heurck en J.I. de Beucker, Eerste deel, Antw., 1861. In 1867 werd de Beucker naar Watergraafsmeer, bij Amst., geroepen, om er, in de koninklijke tuinbouwschool, gedurende drie jaren, als leeraar lessen te geven. Sedert 1847 is hij als bloemist en koopman