[Jan Bent]
Bent (Jan). Als de onderst. werkjes van denzelfden schr. zijn, was hij een Hoorenaar, alzoo ‘de Hopnajaden (z)ijn bakermat omringen’, een katholiek burger aldaar, van wiens betrekking of stand weinig meer bekend is, dan dat hij in 1748 een finantiëel project schreef, ‘dat van de 700 andere plannen de goedkeuring van den Prins wegdroeg, waarop (hem), eene zesmaandige landsdienstbaarheid werd opgelegd, welke met 1749 een einde nam.’ Hij was vertrouwd met de Lat. schrijvers en verkeerde met zijne geleerde stadgenooten. Naar dezelfde gissing, moet hij een lang letterk. leven gehad hebben,
Schr.: Rijmgedachten over het leven van J.C., Hoorn, 1726; Het kerstfeest, in 3 boeken, Amst. en Hoorn, 1738; de Finant. projectie, [vermoedelijk alleen in hs.], 1748; Aldervroegste vaderl. oudheden ontzwagtelt, Hoorn, 1761, [waarover de twist met Adr. Kluit]; Verh. over het jagt-recht der West-vriezen, in hetzelfde jaar opgedr. aan den Gouv.-Gen. Jacob Mossel; de ‘Vang op den wintmolen van A. Kluit’ versch. in 1774 te Hoorn bij Tjallingius, die in 1775 uitgaf: Eenige gedichten, welke kunnen dienen in R.-C. armenkantoren.
(Vad. Letteroef. 1775, I.)