[Job Augustus Bakker]
Bakker (Job Augustus), geb. te Rotterdam 4 Sept. 1796 en daar ongeh. overl. 7 Juni 1876, was gedurende meer dan een halve eeuw schilder en leeraar in het teekenen bij het genootschap: Hierdoor tot hooger.
Zijne letterk. geschr. zijn: Over het ideaal in de kunst, Rott. 1823; Proeve in het vak der geschiedenis, wijsbegeerte en letteren, Rott. 1825; Beschouwing van de staatk. instellingen der oudheid in derzelver toepassing op de hedend. maatschappijen, Rott. 1825; Voorl. over de gesch. der beeldende kunsten bij de oude volken, 2 dln., Rott. 1832-'33; Verh. over de Socratische gesprekken, Leid. 1834; Verh. over de Duitsche Wijsbegeerte sedert de laatste vijftig jaren, Utr. 1835; Wijsg. verh. over de bovennatuur-, zedekunde en rede- Godsdienst, Rott. 1837; Is de wijsbegeerte teregt gewezen door het geschrift van J.J. Doedes: het regt des Christendoms tegenover de wijsbegeerte gehandhaafd, Leid. en Amst. 1847. Met J. van Harderwijk Rz. en G. van Reyn gaf hij uit: Euthymia, Bijdr. uit het gebied der zede- en letterk., 2 stukken, Rott. 1837. Lang was B. medew. aan de Vad. Letteroef. en De Tijdspiegel.