[Jan Althuysen]
Althuysen (Jan), zoon van Symen Jansz. (Althuysen), ged. 8 Dec. 1715 te Franeker, waar zijn vader wolkammer was, werd eerst in 1741, dus in zijn 26e jaar, student in zijne geboorteplaats, ten einde zich aan de theologie te wijden.
Had zijn vader reeds menig huiselijk feest van vrienden met hartelijke gedichten in het Friesch opgevroolijkt, de zoon gaf weldra meer bewijzen van liefde voor de Friesche taal en dichtkunst, in talrijke verzen achter rectorale oratiën, dissertatiën en disputatiën. In 1750 aanvaardde hij het predikambt te Hiaure en Bornwerd bij Dokkum, waar hij o.a. de 100 psalmen, welke door Gijsbert Japix niet in de Friesche taal waren berijmd, in Friesche rijmen, overeenkomstig de versmaat van Datheen, overbracht en met de vijftig van Gijsbert Japix, voorts met eenige gelegenheidsgezangen van zijn vader en zijne eigene verstrooide rijmelarij in 't licht gaf, onder den titel: Friesche rymlery, yn twaa dielen bystaende, wier fen it eerste bystiet in forjyringsrymmen, bruiloftsrymmen, forstaerringsrymmen, in mingelrymmen; it oorde diel bystiet uwt dy 150 psalmen fin