[Herman Jozef Petrus Hugo Allard]
Allard (Herman Jozef Petrus Hugo), geb. te Geertruidenberg 1 April 1830, ontving zijne wetenschappelijke opleiding in België en werd in 1861 te Leuven tot priester gewijd. Hij was eerst gedurende een aantal jaren leeraar in gesch., letterk. en oude talen aan 't Gymn. te Katwijk a/R en aan 't Seminarie te Kuilenburg, werd later hoogleeraar in de kerkel. gesch. te Maastricht, aan een bijzondere inrichting voor hooger onderw., en is thans werkzaam voor de pers.
Hij schreef, als medearbeider van de ‘Studiën op godsd., wetensch. en letterk. gebied’, verschenen te 's Bosch, later te Utrecht: Vondels gedichten op de Sociëteit van Jezus, toegelicht en voorafgegaan van eene bijdrage tot zijne bekeeringsgeschiedenis, 1868; Charlotte Flandrina van Nassau en Louize Hollandina van Boheme, 1869; Petrus Bertius, hoogleeraar te Leiden, 1870; Petrus Engelraeve, predikant te Boskoop, en Maria de Combé, geb. van Zijs, 1872; De H. Jacobus Lacops, een der XIX martelaren van Gorcum, 1872; ‘Een genie’ en ‘Slechte manieren in de letterkunde’, 1873; De eerste oudroomsche en eerste oudkatholieke bisschopskeuze en bisschopswijding, 1873; Mathias Zelhorst, predikant te Hengelo in Gelderland, 1875; Johan Lodewijk van Nassau-Hadamar, 1875; Johan de jongere van Nassau-Siegen, 1877; Godfried Wandelman, 1877; Gregorius Renard, 1879; Het eerste gezantschap van Joannes Zawadski, 1880; Joannes Michaël Blankaert, 1881; Joannes Knippenbergh, 1881; Een portret van Erasmus, 1882; Eene missiereis door Noord-Nederland in de 17e eeuw, 1883: Dirk Adriaanz van Heeze (Hesius), 1884; Hezius en Erasmus, 1884; Petrus Golius of Celestinus a S. Liduina 1885; Van Espen te Maastricht, 1885; Henriette Christine van Brunswijk-Wolfenbuttel te Roermond, 1887. Nog schreef hij: Vondel en de moeder des Heeren, Utr. 1869; Vondel en de Paus, Amst. 1869; Pater Adrianus Poirters S.J., Amst. 1877; Pater Adrianus Cosijns S.J., een hist. letterk. schets, Amst., 1873; Antonius van Gils en de kerkelijke gebeurtenissen van zijn tijd, 's-Bosch, 1875; De verspreide gedichten van P.J. Koets, verzameld en ingeleid door A.J. Allard, Amst. 1870; Philips II, naar het Duitsch van R. Baumstark door H.v.W., met een voorrede en aant. van H.J. Allard, 's-Bosch, 1876; Het beleg en de zoogenaamde verwoesting van Maastricht in 1579, door A.F. Haakman en H.J. Allard, Roerm. 1877; Laurens en Vondel, bekeerder en bekeerling, Utr. 1885; De Blesens uit Vondels tijd en de Bleseïden, Utr. 1887.
Behalve een aantal opstellen in de Dietsche Warande, in de Bijdragen voor de geschied. van 't bisdom van Haarlem, in Onze Wachter, en andere tijdschriften, leverde hij in den Volks-Alm. voor Ned. Kath. in 1870: Br. Daniël Seghers S.J. in 1871: Pater Cornelius Hazart S.J., in 1877: de Catacomben van Geulhem onder Bergh-Terblijt, in 1878: Heyltien Jacobs ‘met den aankleve van dien’, in 1879: Godfried Francken S.J., in 1881: Proeve van Jansenistische en anti-jansenistische literatuur in de 17e en 18e eeuw, in 1882: Thomas à Kempis en Cornelis Boey, in 1884: Reyer Anslo, in 1885: Dr. Vopiscus Fortunatus Plemp, in 1886: Reinier Cant, in 1887: Pater Dirk van de Poll S.J., in 1888 Margareta More, de dochter des martelaars. Een drama in proza, getiteld: Hermenigild of de zegepraal der godheid van Christus verscheen in het Jaarboekje voor Katholieken, Amst. 1875 en werd in 1878 te Brussel herdrukt.
H.J.A.