Verzamelde gedichten(1965)–Willem Brandt– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] Hindoes Goden en priesters karnden d'oceaan om ons de drank onsterflijkheid te brouwen; uit opslaand witschuim waaierde de maan, de olifant trad uit de rug der golven. Visjnoe, gezeten op de slang der wereld, schouwt het juweel dat zijn borsthart versiert, vuurspattend, en het grijze heiligdier tilt hem de hemel uit blauwstaal scharnier. Tussen verwoestingen en wederkomst wacht de onsterflijke duldzaam en trots 't oneindig einde, vierarmig geheven de discus, lotosbloem, zeeschelp en knots. Demonenschaduw en grillige doden verschrikken niet; ik ben nu lot in lot: in god gelijk, vernieling en herschepping, spiegel van spiegel, elkaars ziel en god. Vorige Volgende