Inleiding
Het collectieve lijden is overal eender, en eerst recht waar het door gelijksoortige omstandigheden wordt veroorzaakt. Terecht is het lot der Joden in de doorgangs-, concentratie- en vernietigingskampen vergeleken met dat van de Nederlanders in de Japanse kampen. En toch is dat gemeenschappelijke leed een persoonlijke ervaring, die de individu als geisoleerde, afzonderlijke en enige mens beleeft. Die onverklaarbare tegenstelling, samenhangend met het raadsel van onze menselijke existentie, doet een spanning ontstaan waarvan de spankracht beslissend is voor de betekenis der z.g. kamplitteratuur.
Die kamp-litteratuur is eentonig, doordat zij steeds weer vergelijkbare beleveningen betreft. Wij zijn daarbij steeds opnieuw gesteld voor de onmogelijkheid, als lezer de volle omvang der verschrikkelijke werkelijkheid tot ons te doen doordringen. Maar waar de werkelijkheid der kunst ontstaat, waar de toon, de klank van een stem één ogenblik de authentieke, reële mens voor ons levend maakt, die zijn noodzakelijke uitdrukking vindt met de somnabulistische zekerheid waarmee de dingen van de natuur groeien, daar worden wij aangegrepen door die zelfde werkelijkheid die uit die stem tot ons spreekt. Het is de echtheid van haar klank en bezwerings-vermogen die ons overtuigt en, meer dan dat, doet mee-leven voorzover dit menselijkerwijs mogelijk is. Het kunstenaarschap van Willem Brandt maakt, dat wij, wat hij in de Japanse kampen doorleed, niet verstandelijk ter kennis nemen maar zelf mede ondervinden, gelouterd en versterkt echter door wat de zuiverende werking der poëzie is.