Opperlandse taal- & letterkunde
(1981)–Hugo Brandt Corstius– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
40 Opeenhoping van gelijkenIk heb wat moeite een goede naam te vinden voor de verschijnselen in dit hoofdstuk: ‘grimgram’, ‘stapelgram’, ‘repeteergram’, ‘cumulogram’? Uit bescheidenheid verwerp ik de al bestaande term ‘battogram’ of ‘battologie’ (naar de bij Herodotus optredende koning Battus die net als koning George ii stotterde). ‘Hyper’ is Grieks en betekent ‘te’, en het ‘hypergram’ is de opzettelijke opvallende overdreven herhaling van gelijke grammen. Wanneer spreken we van herhaling? Moet er méér dan twee keer hetzelfde gram staan? Meestal wel, maar soms is twee keer genoeg. Moeten de herhaalde grammen onmiddellijk achter elkaar staan? Meestal wel, maar soms is het genoeg als ze bij elkaar in de buurt staan. Moeten de herhaalde grammen precies gelijk zijn? Meestal wel, maar soms is alleen gelijkheid in een bepaald opzicht (klank, woordsoort) genoeg. In taal wordt herhaling over het algemeen gemeden als de pest, maar herhaling heeft ook een paar grammaticale, en vooral retorische functies. Die vallen natuurlijk buiten het Opperlands. Een hypergram is een gram waarin minstens twee en liefst meer gelijke ondergrammen staan. Wij benoemen het hypergram naar dat herhaalde ondergram: de ‘klinkerstapel’ (41), de ‘medeklinkerstapel’ (42), de ‘lettergreepstapel’ (43) en de ‘woordstapel’ (44). Hogere grammen worden herhaald in muziek, retoriek en gebeden. In haar artikelen (40a en b) haalt drs. G. van Buren helaas al deze hypergrammen hopeloos door elkaar. Het hypergram heeft snijpunten met elk der andere Opperlandse grammen. Het is dan ook vaak willekeurig waar iets behandeld wordt. De allitererende lipogrammen in 15 zijn natuurlijk ook herhalingen. Een extreem lang woord (57) is een letterstapel. In dit hoofdstuk behandelen we een geval van de combinatie palingram-hypergram (45), en de combinatie van hypergram met anagram (46) en met homogram (47). In 48 ga ik in op het hypergram waarbij de medeklinkeruiteinden van een woord vast blijven, maar de tussenliggende klinkers veranderen. In 49 tenslotte, stippen we de hypergrammen van woorden uit eenzelfde woordsoort aan. | |
41 Klinkerstapel‘De samenstelling van onze strooiaarde is geoctrooieerd’ (door Adri Vormaat gezien op zak met aarde van Wijs' zaadhandel)
Op 31 mei 1975 schreef dr. Kruyskamp (laatste bewerker van het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, dat bekend staat als Van Dale, naar de eerste maker daarvan) een ingezonden brief in nrc-Handelsblad, waar hij later veel spijt van kreeg. De redactie had in een Breinbreker gevraagd naar een Nederlands woord (de term ‘Opperlands’ bestond toen nog niet) met vijf gelijke klinkers achter elkaar. De oplossing was ‘feeëeega’. ‘Nee’, zei dr. Kruyskamp, ‘dat moet “feeëneega” zijn’. ‘En’, voegde hij hier aan toe, ‘in de gangbare spelling van onze taal bestaat er geen woord met vijf opeenvolgende klinkers’. Gezien de opmerking over de spelling kan Kruyskamp met ‘klinkers’ alleen bedoeld hebben: lettertekens als a, e, i, o, u, ij of y. Drie antwoorden kreeg Kruyskamp. Het eerste luidde: ‘Er zijn honderden Nederlandse woorden met vijf opeenvolgende klinkers. In Kruyskamps Van Dale vinden we bijvoorbeeld: “twee-eiig” en “zaaioester”. Met zes klinkers vinden we in Van Dale: “kraaieoog” en “koeieoog”. En met zeven klinkers vinden we (op pagina 730 en 1476 van de negende druk): “papegaaieëieren” en “haaieëieren”.
.................... Enige versteende zëgels te koop. .................... | |
[pagina 109]
| |
40a OpeenhopingenWIJ kennen twee theorieën over de oorsprong van onze zucht om u aan het zoeken te zetten naar eponiemen, naar hotemetoten, naar lange woorden, en naar andere taalsnuisterijen. De eerste theorie luidt dat wij worden betaald door de Russen (door de mannen, door de werkgevers) om u met onze opdrachten af te houden van wat eigenlijk beter voor u is: de verdediging van het vaderland (de emancipatie, de revolutie). Inderdaad is acht maanden geleden in de Verenigde Staten van Noord-Amerika een plan uitgelekt van de Central Intelligence Agency, waarbij men raadseltjes wilde verspreiden op de laboratoria van de Unie van Verenigde Sovjet-republieken, zodat de wetenschapslieden aldaar hun tijd zouden verdoen aan puzzeltjes. Nog juist op tijd ontdekte de c.i.a. dat in deze denktanks een uur schaak tussen de middag verplicht was, en zagen ze van hun plannetje af: hersengymnastiek bevordert juist de inventiviteit. De tweede theorie luidt dat wij door de Peeteetee gesubsidieerd worden om bij voorbeeld in het woord ‘hottentottententententoonstelling’ het woord ‘tenten’ in het midden weg te laten, zodat slechts een tentoonstelling van of over hottentotten overbleef, waarvan wij beweerden dat er viermaal een zelfde lettergreep in herhaald werd. Honderd briefkaarten à veertig cent ontvingen wij, alsmede zestig brieven à vijfenvijftig cent, waarvan er honderdtwintig de weggelaten ‘tenten’ nadroegen, terwijl de overige veertig blijken van belangstelling ons er op wezen dat er maar twéé keer een herhaalde lettergreep in ons woord stond. Aardigst was de heer Boschman uit Hoog-Keppel die ons schreef: ‘Er was grote belangstelling voor de tentoonstelling van de soldatententen der Hottentotten die in enkele grote tenten tentoongesteld werden. Op hun beurt baarden deze grote tentoonstellingstenten groot opzien, en het duurde niet lang of deze tenten werden zelf geëxposeerd in twee allergrootste tenten, de hottentottensoldatententen tentoonstellingstentententoonstellingstenten. Hier staat dus elf maal de lettergreep ten herhaald.’ Ons enige bezwaar is dat de elf gelijke lettergrepen niet direct achter elkaar staan. Dat de zetter de middelste twee ‘tens’ verzweeg was geen toeval. Hij gehoorzaamde aan een ijzeren wet die zulke opeenhopingen van gelijke elementen uit de weg gaat. Een kennisje op de hoofdstedelijke Churchilllaan heeft het eens voor ons geturfd: 53 procent van de aan haar gerichte correspondentie had de laan in haar adres maar twee ellen gegeven. Iemand die behangt is een behanger, iemand die tegels zet is een tegelzetter, maar iemand die schildert is een schilder en geen schilderer. De geleerden hebben voor dit verschijnsel het woord ‘haplologie’ bedacht, waarvan de aardigheid - want geleerden kunnen verbazend geestrijk zijn - natuurlijk is dat het als ‘haplogie’ wordt uitgesproken. Terwijl in natuur en cultuur herhaling van gelijke zaken aan de orde van de dag en nacht is, en de opeenhopingen ons in muziek, leger, en behang zelfs plezieren, gaat het in onze taal moeilijk. Wij geven u nu even onze records in de overtuiging dat u het beter zult kunnen: Opeenhoping van gelijke letters: tee-ee-ee-eet-wagon. Klinkercarillon: kraaieëieren. Klassieke medeklinkerconstipatie: angstschreeuw. Letterpaaropeenhoping: voorraaddoos. Lettergreepcascade: lekkerkerkerkerkerkerkerker. Ten slotte: Toen wij eens aan monniken die uit Baden-Baden kwamen vroegen hoe het weer aldaar was, antwoordden zij: ‘Toen wij in Baden-Baden baden baadden bad en Baden-Baden in de zonneschijn.’ Voor wat betreft de herhaling van zinnen zijn de rozenkrans, het weerbericht en de gebedsmolen uitgevonden. Wij betreuren nog steeds het heengaan van een Brits collega die ernstig stotterde. Eens | |
[pagina 110]
| |
Misschien bedoelt Kruyskamp dat er geen Nederlandse woorden bestaan met vijf gelíjke klinkers achter elkaar. Maar in zijn woordenboek staan wel “reeëoog” en “orchideeësoort”, dus is er niets tegen “reeëeelt” en “orchideeëeersteling”.’ De tweede terechtwijzing luidde: ‘Is de Van Dale voor de heer Kruyskamp een “weggooioeuvre”? Zonder toe te geven aan “onomatopeeëaaien” als “de “oeioeioeioeiende” politieauto” vind ik in dat woordenboek de woorden “zaaiui” en “uiegeur”, zodat “zaaiuieaandoening” met acht klinkertekens achter elkaar een Nederlands woord is.’ En de derde brief luidde: ‘Mag ik nog even op die klinkers terugkomen? Het record staat met twaalf klinkers op “weggooiooieaaiaanvechting”, de neiging van een boer om zijn weggooiooi te aaien (“weggooiooi” staat in De Boerderij van maart 1973 in een artikel over schapenfokken). Maar het ging om gelijke klinkers achter elkaar. Welnu, in de laatste, zevenentwintigste, druk van Koenen vinden we op pagina 1367 de “Tee-ee-ee-trein”. Wat let ons te spreken van de “Tee-ee-ee-eeuw” met acht e's achter elkaar?’ Wat moet ik aan deze brieven nog toevoegen? In 41a staat een Opperlands woord met zestien klinkers achter elkaar en dat is, gegeven de aanwezigheid van woorden als ui, aai, ooi en ei, nog niet de limiet. Vijf verschillende klinkers staan naast elkaar in ‘roeiautomaat’ en ‘skaioeuvre’. Wat de stapeling van dezelfde klinker betreft heeft de ‘Tee-ee-ee-eetwagon’ natuurlijk te lijden onder zijn koppelingen. Men kan overigens in genoteerde uitroepen dikwijls zeer hoge stapels van de klinker a, e of o aantreffen. 41e geeft er één. Niet voor niets wordt de klinker juist vaak gekarakteriseerd als de klank (nu niet het schriftteken) die men lang aan kan houden. In de volgende paragraaf zal blijken dat ook de medeklinkers s en m die eigenschap schijnen te hebben, lijkt het. De ‘Zeeëgel’ heeft de dichters Jan Hanlo en Kees Stip tot twee verschillende Opperlandse mirakels gebracht.
.................... Op een zeeëgel
Kees Stip
Een zeeëgel zat op een briefje
en zeilde langzaam naar zijn liefje.
‘Doch waarom’, vroeg een oude rob,
‘hebt u een zomerhoedje op?’
- ‘Ik ben’, sprak toen die egel kregel
‘de nieuwe zomerpostzeeëgel.’
.................... | |
[vervolg van 40a]hoorden wij hem tweeëntwintig maal ‘aai’ zeggen, niet tegen een poes, maar het Engelse woord voor ‘ik’. Van zulke voorbeelden zijn wij niet gediend. De twee theorieën zijn onwaar. De waarheid is deze: Het interesseert ons niet wie het hardst loopt of het hoogst springt. Wij zijn er niet trots op dat de grootste mens aller tijden de Nederlander Jan van Albert was die in 1920 twee meter en 87 centimeter mat, en zijn foto in de New York Times kreeg. Ook betreuren wij het niet dat wij in 1895 geen blik hebben kunnen slaan op de negentienjarige Pauline Musters die vijfenvijftig centimeter groot was. Wij hadden u wel eens naar haar willen zien durven blijven staan gluren. Maar wij zijn wel buitengemeen benieuwd naar records en curiositeiten in ons aller Nederlands, dat, dat bent u toch met ons eens, mooier is dan enige andere taal. | |
40b Motten motten mottenWOorden zijn precies als mensen, met dezelfde mensenwensen en dezelfde mensenstreken, ze staan allemaal in de krant. Mensenwensen en mensenstreken worden bepaald door de dna-mand die wij bij geboorte meekrijgen. Het doel der wetenschap is dat wij in staat zullen zijn de dna-woorden te lezen als een roman. Een mens ook nog volgens de dna-tekst te laten leven, wordt dan even overbodig, luxueus en amusant als het navertellen, verfilmen, dramatiseren of televiseren van een roman. Voor dna-woorden zijn er maar vier verschillende letters. Voor Nederlandse woorden zijn er zesentwintig. Elk Nederlands woord is in hoge mate belangwekkend. Want als er oninteressante woorden waren (bij voorbeeld: galmnop, dop, valkuil, loyauteit), dan kon je ze in een lijstje zetten, op alfabet of op grootte, en dan zou er één woord | |
[pagina 111]
| |
boven aan het lijstje staan: het eerste oninteresante woord, buitengewoon bijzonder! Het woord ‘dop’ is trouwens ook als u deze pagina op zijn kop houdt als ‘dop’ te lezen, zoals ‘'t Krantje’ van de Haarlemse stadsbibliotheek onlangs onthulde. Er is nóg een manier om een woord of mens interessant te maken. Namelijk door er een tweelingbroertje naast te zetten. Neem een kleurloze Nederlander. Zet er twee identieke naast: lachen! Heeft men vijf identieke personen, dan is de kans groot dat zij zich in badkostuum op elkaars schouders zullen verheffen om een acrobatische toren te bouwen. Dat kan ook met woorden. Vijf maanden her, herfstschraalte teisterde ons, vroegen wij u opstapelingen van gelijke klanken, klankreeksen of woorden naar ons toe te zenden. De heer Willinge wees ons op de barbier (vergissen wij ons niet, dan hoorden wij lang voor den oorlog Chiel de Boer dit zeggen) die ‘zich specialiseerde in het behandelen van de baarden van die Arabieren die zich, barbaren dat zij waren, te goed deden aan de rabarber die zij bekomen hadden in de bar van Barbara. Hij is de Barbararabarberbararabieren-barbarenbaardenbarbier.’ De heer Jan Bos maakt ‘van de gelegenheid gebruik U te wijzen op een onderzoek van een wisselende groep geleerden naar de potentie van de teelballen van hermafroditen, de zogenaamde hermaphroditestestestestestafette.’ Maar een eigen vijfnokcircus verdienen de inzenders Adri Vormaat en drs. J.P. Roemer Visscher, van wie wij de volgende duizelingwekkende toeren durven opnemen, daar de andere inzendingen wellicht de zetters van deze rubriek naar Den Dolder, Santpoort, Paviljoen Drie, Oegstgeest, Heiloo, Agnietenstraat, Molenberg of Amersfoort zouden drijven.
Bij de pruikenmaker Is dit haar haar haar, haar haar, háár haar of zijn haar?
Karl May-praat ‘Dat kunnen wel eens zijn sein zijn, zijn sein zijn immers rode rook?’ merkte Winnetou toen op. Tekst uit het draaiboek van Frits van Turenhout: ‘Goeiemiddag, kijkers, hier volgen dan weer de toto-uitslagen van 23 september. U had uw kruisjes als volgt moeten zetten: een een een een een een een een een een een een een een een een een een een een een een een een een een een een een en een drie.’
Schandaal Tafeltennisomkoping: ping-ping-ping-pong.
Praatje onder de moerbeiboom Dat zij ‘zij’ zei, zei zij zij opdat zij elkaar niet mis zouden verstaan.
Na deze gedurfdschrijverij (van Vormaat) krijgen we de gedurfdstschrijverij (van Roemer Visscher):
Een consumptie Wie ver kan verven is een vérverver. Wie een verkeerde streek bij het verven pleegt, is een vervérver. Deze laatste is dan aan een verversing toe. Wij noemen die verfrissing: een vérverververvérververversing.
Wanneer Anna oppas werd Anna Sop wordt daarop pas oppas op - pas op. Pa Sop - Pasternaks verjaardag.
Kerstconversatie De ster aan een kerstboom is soms gevlochten uit kersen van sterkers: ‘Hebt u voor de kerstboomster kers van sterkers?’ ‘Sterkerssterkers, sterker spul bestaat niet.’
Mot dat nou? Biologen hebben reeds lang geconstateerd dat motten gek zijn op soortgenoten. De vraag of zulks op een onafwendbare noodzakelijkheid berust, leidde tot onderzoek. Het verschijnsel, de vraagstelling en het resultaat komen op het volgende neer: Motten motten motten. Mótten motten motten motten? Motten mótten motten motten! | |
[pagina 112]
| |
42 Medeklinkerstapel‘Angstschreeuw’ is het bekendste Opperlandse woord. Maar ‘angstschreeuw’ is bepaald niet uniek. Er zijn ook: ‘burchtschrans’, ‘opbrengstschrift’, ‘herfstschlager’, ‘Merckxschrijn’, ‘vondstschrik’, ‘hengstschrede’, ‘knechtsschmink’ en ‘vangstschraal’. Alle pogingen om dit record te breken berusten op een van twee methodes. Óf men probeert toch een klinkerloos woord naar binnen te smokkelen, bijvoorbeeld in de zelfnoemfunctie (‘de gedurfdst-sch-schrijvende sch-schrijver’), of men zet het achtervoegsel -st van de overtreffende trap achter woorden die al op een medeklinkerstapeltje eindigen, zoals ‘welgemutst’ of ‘uit-de-kunst’ en gebruikt dan die overtreffende trap als eerste lid van een samenstelling. Het is niet zeker of men op die plaatsen de uitgang -st wel mag aanbrengen. Ik vind weinig aan te merken op ‘zachtstschrijdend’, ‘slechtstschrijvend’, waarmee het record dus op negen staat. Eigennamen als ‘Churchill’ en ‘Merckx’ bieden een andere mogelijkheid. Met verschíllende medeklinkers kom ik maar tot zeven: ‘garntschlager’ (een lied over een garnaal). Ook hier is er, zoals hij de klinkerstapel, de mogelijkheid om menselijke geluiden met betekenis te noteren als: mmmmmmmmm en sssssssssst, of om in de spraak van een stotteraar medeklinker stapels weer te geven. Zie ook de citaten in de glossolalieparagraaf 89. De problematiek van de bizar stotende letters, achterkant van voorste tegen voorkant van achterste woordhelft, komt in 79 aan de orde. | |
43 LettergreepstapelDe natuurlijkste lettergreepstapels vind je in de schriftelijke weergave van stotterspraak. In mijn verzameling daarvan bevinden zich te weinig Nederlandse opgeschreven voorbeelden om te vertonen. De stotterverzen uit 15 hebben veel lettergreephypergrammen. Die kerkerkerkerker te Lekkerkerk is een pijpetuitje (35): het is de erker van de kerk in de kerker, maar het is ook de kerker onder de erker van de kerk. In beide gevallen is er dus geen sprake van een zuivere lettergreepstapel, al zegt Van Buren van wel. Ik zou het een hypergram van het drietal letters ker willen noemen. Het raam van die erker is trouwens een kerkeraam, wat er dus nog achter kan, aldus tien maal ker makend. Een zeldzaam geval van dubbele herhaling, echt in een krant aangetroffen, en met een pretogen-effect (35) staat in 43e. Een lettergreep is soms al een woordbrok met een eigen betekenis. De hypergrammen ‘de Nederlandse Bontbond’, het ‘rayonrayon’, en het ‘Spaarnwouder Woud’ horen dan ook bij. | |
44 Woordstapel
Mijn Drucker leeft in droeven druck
Want drucken druckt hem weinig druck.
't Waer geen bedruckte Drucker,
Viel 't drucken maar wat drucker
constantijn huygens
Hulpsène sène sène om te sène
als de gewone sène kapot sène
amsterdams matroos
De eerste regel die jij leert bij het schrijven van een opstel luidt: vermijd herhaling van woorden. Gerrit Krol vertelde mij dat in De ziekte van Middleton de zin ‘Ze vroeg er om zeep gebracht te worden’ staat, terwijl het ‘Ze vroeg er om om om zeep gebracht te worden’ had kunnen zijn. Talloze taalregels lijken alleen te bestaan om herhaling van woorden te voorkomen. Als in de muziek iets aardig klinkt, dan herhaal je dat nog eens, waarom niet? Zo gaat het ook in architectuur, ballet, en voetbal. In taal wordt een prachtzin niet herhaald als je hem vlak erna nog eens wilt gebruiken, maar vervangen door een onbenullig ‘dat’. Een beeldige omschrijving van een persoon wordt daarna vervangen door ‘hij’ of ‘zij’, en dan mag je nog blij zijn dal je het geslacht van die persoon hoort, en dat er überhaupt iets staat, want vaak wordt de plaats waar een gram voor de tweede maal had moeten staan helemaal leeg gelaten. Een extreem geval van herhaalvermijding is het isogram (17). Om ondanks deze vreemde gewoonte toch woordstapels te
.................... Op een bij
Kees Stip
Er was een bij te 's-Gravenhage
die antwoord wist op alle vragen.
Toen men hem moeielijk genoeg
‘Wat was was eer was was was?’ vroeg
werd hij winnaar van de quiz
met ‘Eer was was was was was is.’
.................... | |
[pagina 113]
| |
Motten mottendeskundigen dit publiceren? Het lijkt een must.
Wij zouden u wel eens naar deze motten hebben willen zien durven blijven staan kijken. | |
41a Angstschreeuw in Tee-ee-ee-eetwagon‘Boer Angstschreeuw stierf. Hij liet zijn twee zonen na: twee ooien, een kraai, een papegaai, en een ui. De broers wilden hun ooien uit elkaar houden en daartoe bonden ze aan de ene ooi een kraaieëi, en aan de andere een papegaaieëi. Vanaf dat moment was de kraaieëiooi duidelijk te onderscheiden van de papegaaieëiooi. De broers waren eeneiige tweelingen. Om zich van elkaar te onderscheiden bedachten ze dit: de ene broer zou de ui bij zich dragen, en die aaien als hij iemand tegenkwam. Hem noemden de boeren de uieaaier. Maar de andere broer was vals. Hij stal een ui, en als hij iemand tegenkwam aaide ook hij die ui. Toch kregen de boeren in de gaten dat er twee uieaaiers waren, de kraaieëiooiuieaaier en de papegaaieëiooiuieaaier, alleen wisten ze nog niet precies wie wie was.’ Dit verhaal werd opgeschreven door een welgemutstschrijvende heer, waar een zachtschrijdende bediende van de eetwagon een verfrissing voor neerzette. Even later zette een zachterschrijdende bediende een verfrissing neer voor een welgemutsterschrijvende heer in de Tee-ee-ee-eetwagen. En toen, ja toen, zette een zachtstschrijdende bediende een verfrissing neer voor een welgemutststschrijvende heer. In de verte klonk een angstschreeuw. | |
41e Eeeeeeis een automatisme, dat de toerist, die bij voorkeur vloekende Londense of Parijse taxichauffeurs gewend is, enorm verbaast. ‘Waarom toetert u nu?’ De chauffeur als een kind, dat is gestoord in een spelletje: ‘Eèèèèèèèèèèh...’ gevolgd door een enorme grijns. | |
43e Paver kwadraat[...] van papaver tegen kan gaan. Aanvankelijk hadden de Amerikanen daar de hele papaververbouw afgekocht. Daar is intussen een eind aan gekomen. In sommige delen van Turkije mag het weer verbouwd worden, maar dan wel onder strenge controle van de Turkse regering. Zover mij bekend hebben we hier dan ook geen Turkse heroïne meer gesignaleerd. Toen we vorig jaar in Thailand waren hebben we stomverbaasd gestaan, toen een kolonel van de Thaise [...]. | |
44a 777Dat ‘dat was’ was ín in onze Onze Taal-taal, het ‘het gaf’ gaf zeer zeer, het ‘het zij’ zij schoon, schoon dan dan als als wordt, word wort wordt en en 'n n. Mijn zeven zeven zeven zevenkeer beter. De de, de laatste tijd komkommerachtige, kranten lezende lezer zal het verhaal kennen van de letterschilder die de auto's van Van Gend en Loos beschilderde en te horen kreeg dat er meer ruimte moest tussen Gend en en en en en Loos. Maar wat deze lezer onbekend, omdat het pas gebeurd is, is, is dat de typograaf van deze pagina bij het zetten van dit artikeltje zei: ‘Er moet wat meer wit tussen Gend en en en en en en en en en en en en en en en en en en en en en Loos’. | |
Was wasWat een weer weer toen Net net aan de was was! Helaas, er kwamen vliegen vliegen en ook kwam er een bij bij. Maar ze vlogen over de weg weg. Toen kwamen er mieren mieren. Zonde van m'n goed goed sprak Net net op de haar eigen eigenwijze wijze. | |
[pagina 114]
| |
krijgen zijn drie procédés beschikbaar: de homoniemie, de zinskoppeling en de zelfaanduiding. 1 Homoniemie. De meeste voorbeelden uit 44a gebruiken dit middel. ‘Wat Kan kan kan Kan alleen’ was voor een juwelier bedacht, maar wordt meer op Wim Kan toegepast. Aan de overkant van de juwelier schreef Loe Lap: ‘Wat Lap lapt lapt Lap alléén’. Pi Scheffer zong: ‘Ieder die de cancan kan, kan ook de cancan-polka dan’. Er kunnen ook geluidshomogrammen zijn: In De Revisor vi/3 (1979) lees ik net de titel ‘Wat Mach mag mag Mach alleen’. Behalve de homoniemie ‘Kan-kan’ en de geluidshomoniemie ‘Mach-mag’ ziet men hier, tussen het tweede en derde voorkomen van het herhaalde gram, procédé nummer twee aan het werk: 2 Zinskoppeling. Door listig ineenschuiven van zinnen kunnen twee woorden die eigenlijk niet naast elkaar kunnen staan, toch naast elkaar gekregen worden, met een komma ertussen. 3 Zelfaanduiding. Het derde procédé berust op het feit dat elk woord behalve voor het flauwe aanduiden van het ding of begrip waarvoor we nu eenmaal hebben afgesproken dat het zal gaan dienen, nog iets heel anders aanduidt: namelijk zichzelf. Het is ongebruikelijk dat een woord een eigen naam heeft. Bij het Opperwezen gebeurt dat wel eens, ‘het onbepaalde lidwoord’ is de naam van ‘een’, en 5 de naam van ‘vijf’, maar we gebruikten net ook de namen ‘een’ en ‘vijf’ voor ‘een’ en ‘vijf’. Als je netjes bent zet je om zo'n naam aanhalingstekens, of je springt op een ander lettertype over. Amerikanen kan men bij het spreken van een woord tussen aanhalingstekens, met de beide handen ter hoogte van het orenpaar de aanhalingstekens in de lucht zien zetten. ‘Hoe heet keizer Karels hond?’ en ‘Hoe lang is een Chinees?’ (88) maken van dit procédé gebruik. De zelfnoemfunctie, geïllustreerd in het ‘en en en’-hypergram in 44a, kan onbeperkt herhaald worden. Zo is in te zien dat aan de hypergrammen geen bovengrens te stellen is: het opschrijven van het recordgeval verhoogt zelf het record. Iets anders ligt het bij de vorming van ‘“'t is niet te geloven 't is een panty”-panty’, waar immers een hele zin, met panty als laatste woord, als naam voor ‘panty’ wordt gezet. Herhaling van dit procédé kán, maar is moeilijk uitspreekbaar. Woordherhaling is een universele bron van lachen. Mijn dochter van twee heeft al lol om ‘daar komt een bij bij je’. Cees Buddingh' schreef op 4 december 1968 in zijn dagboek: ‘Ik zag zes vliegen vliegen, maar er was niet een bij bij. Hoe gefascineerd was ik als jongetje door dergelijke woordgrapjes. Groenteman, heb je aardbeien bij je? En: Az me ome Ben ziene, zulle we vrage wat-ie voor de kar biedt, maar assie te leen vraagt, kan-ie barsten.’ De olieprodukten horen in 36 thuis. Twee bijzondere gevallen van woordstapeling zijn: 1 ‘Ping-ping’-woorden. Deze vooral in de spreektaal levende woorden, die zijn opgebouwd uit twee identieke woorden zijn in 24 al genoemd. Het Simplistisch Verbond geeft een hyperhypergram in 44b: de opeenstapeling van ping-ping-hypergrammen. ‘Beri-beri’ is de normale manier om in het Indonesisch een meervoud te maken. ‘Ping-pong’ en ‘bimbam’ horen in 48. 2 ‘Biebelebons’: de doorspekking, zelden direct achter elkaar, van een tekst met steeds hetzelfde, zinledige (bijvoeglijke naam) woord. Die verrekte Queneau en die verrekte Kousbroek beginnen ‘Kelere’ zo: ‘Op die keleretram stond ik naast een kelerelijer met een lange kelerenek en zo'n keleretouwtje om z'n kelerehoed...‘ In ‘Polyptoton’ gaat het iets anders; het herhaalde gram is hier niet zonder meer weg te halen: ‘Ik stapte in een tram vol modale werknemers die poen gaven aan een modale werknemer die op zijn modale werknemersbuik een tas droeg...’ De Biebelebonse berg toont ons nog een ander verschijnsel: als je een bepaald woord maar vaak genoeg in een tekst herhaalt, dan krijgt het, hoewel totaal betekenisloos en de lezer aanvankelijk onbekend, toch uiteindelijk voor die lezer betekenis. Carmiggelt demonstreerde dat aan het werkwoord ‘epibreren’. Veel theologen en filosofen hebben al van dit mechanisme gebruik gemaakt. We zien hier dus precies het omgekeerde van wat aan het eind van paragraaf 11 even ter sprake kwam: herhaald uitspreken van een betekenisvol woord maakt het betekenisloos. ‘Biebelebons’ of ‘bibelebons’ is niet altijd ‘bibelebons’ of ‘biebelebons’.
In Boissont klonk het zo: Op den binte bonte berg
Wonen binte bonte menschen,
En die binte bonte menschen
Hebben binte bonte kinderen,
En die binte bonte kinderen
Eten binte bonte pap,
Uit nen binte bonte ketel
Met nen binte bonte lepel,
Hap, snap.
Men hoort te Jette: Op nen bidden-bodden berg
Wonen bidde-bodde menschen,
En die bidde-bodde menschen
Eten geerne bidde-bodde pap
Met nen bidden-bodden lepel!
| |
[pagina 115]
| |
44b Of/of en/of en/enbie: De dagbladen van gisteren, legden die of/of en en/en-theorie van dr. Zijlstra toch nogal verschillend uit en daarom vraagt het Simplisties Verbond aan de secretaris van dr. Zijlstra, drs.J.J. Dupleau, om een korte toelichting. Doctorandus Dupleau - kunt u, in begrijpelijke, simpele woorden, dat of/of en en/en nog eens verklaren? drs.: Jaja. Kijk: er is natuurlijk een hoop blabla. Mijn persóónlijke eindconclusie van het ser-rapport is zeker niet HoHo, maar veel eerder Kom Kom. bie: Zozo. drs.: M.M. Want waar gaat het om? Om de ping ping. Zolang de werkgevers op nul nul spelen en de werknemers Tien Tien roepen, blijven we, economies gezien, met nop nop zitten. Rara, hoe kom je daaruit. Nou, nou wordt er een hoop sociaal-economiese tam tam gemaakt, maar eerlijk gezegd laat mij dat blauw blauw. Waar het om gaat is dit: we moeten in Nederland af van dat eeuwige ikke ikke hebbe hebbe. Iedereen wil maar zoef zoef binnen binnen zijn maar mensen mensen nou toch: het gaat niet om tum tum, maar om harde Hollandse guldens! bie: Poe poe. drs.: Oh oh - het schip van Staat doet krak krak en wij Nederlanders, en ik net zo goed, gaan gewoon rustig door: hap hap, slok slok. Tuttut - dat kan niet hè. bie: Neenee. drs.: Leuke hond heeft u daar. Waf, waf! Goed goed. Eh, kom, kom. Jaja. Kijk: wat dr. Zijlstra volgens mij met zijn of/of en/en bedoelt is dit: wij moeten, een voor een en stuk voor stuk, alles dùbbel zo intensief gaan doen. Dubbel zo energiek, dubbel zo zuinig en dubbel zo eerlijk aan de slag. Dàt heeft dr. Zijlstra bedoeld. Want hij heeft natuurlijk wél koppie koppie hè? bie: Jaja. drs.: Eh... eh.. mag ik u een koppie koffie aanbieden? bie: Graag, graag.
Zij lopen weg. Na een tiental meters slaat Bie een arm om de schouders van drs. Plateau. | |
44c Dromen dromen?
| |
[pagina 116]
| |
Te Denderleeuw en te Iddergem luidt het: Op de binne bonne bergen
Staat een binne bonnen huis;
In dat binne bonnen huis
Wonen binne bonne menschen;
En die binne bonne menschen
Eten geerne binne bonne pap
Met ne binne bonnen lepel
En ne binne bonne snap!
En in Rupelmonde: Op den beerlabomschen barem,
Staat een beerlabomsche huis;
In dat beerlabomsche huis
Wonen beerlabomsche menschen;
En die beerlabomsche menschen
Hebben beerlabomsche kinderen;
En die beerlabomsche kinderen
Eten beerlabomsche pap
Uit nen beerlabomschen lepel,
Uit nen beerlabomschen bak!
En er is ook deze versie: Daar was eens eenen blonten klonten man;
En dien blonten klonten man
Had eene blonte klonte vrouw;
En die blonte klonte vrouw
Had blonte klonte kinderen;
En die blonte klonte kinderen
Eten blonte klonte pap
Uit nen blonten klonten pot
Met eenen blonten klonten lepel!
Het stopwoord, zoals ‘dus’ en ‘ergens’, is opvallend omdat het, althans bij de spreker, niet als hypergram opvalt. Dus schreven Queneau, en Kousbroek dus, in ‘Dus’: ‘Nou, het was dus zo dat die tram er dus aan kwam. Toen ben ik er dus ingestapt en toen zag ik dus iemand die me dus opviel.’ En in ‘Te gek’ is het dus ook te gek. | |
45 Hypergram en palingramDe tafeltennistafelgerechten werden al in 24a opgediend.
.................... ca 1 ca is: ongeveer een vierkante meter .................... | |
46 Hypergram en anagram‘Toen ik Bontkracht in haar kont bracht...’ ‘Toen we bij de controle lont roken...’ ‘Toen ik in de Povlakte een vlo pakte’ ‘en op de Maasvlakte in de vla smakte.’ ‘Als u een klant weet voor een wandkleed...’ ‘Zijn landschappen zijn schandlappen...’ | |
47 Hypergram en homogramHet ledikant van Lady Cant. ward ruyslinck Geen mooiere manier om een homogram te vertonen, dan door een tekst te maken, waarin de verschillende opvattingen van hetzelfde woord na elkaar optreden. De homogrammen zijn dan van het soort dat ik in 36 behandelde: de woorden vallen in losse woorden uiteen. De teksten in 47a horen deels tot het zeer klassieke Opperlands, waarvan de makers onbekend zijn, en zich wegens overlijden ook niet meer kunnen melden. | |
48 Klinkervariatie tussen vaste medeklinkersO land van mest en mist. de génestet Toen zei die dot dat dit dat datsunnetje was. roemer visscher Een bijzondere stapeling is die waarbij de opvolgende woorden of lettergrepen alleen verschillen in de klinker, die er tussen de vaste medeklinkercombinatie aan het begin en de constante medeklinkercombinatie aan het einde staat. De ‘barbier’ van ‘Barbara’ (zelf een ezelsbruggetje voor een logica-syllogisme) uit ‘Motten motten motten’ (44b) was er al een voorbode van. Daan Zonderland heeft 't in ‘Speelverbod’ over een ‘kanunikkenkanon’. Bos is de toepaslijke naam van de man die deze zin bedacht: ‘Bas hielp een bes uit de Bieschbos-bus en kreeg van haar een beis’. Een ‘beisie’ is Bargoens voor een ‘duppie’. Ook vraagt Bos welke twee medeklinkers alle vijftien klinkers tussen zich verdragen, zó dat er goede woorden ontstaan. Antwoord: de b en de l. ‘Bal’, ‘baal’, ‘bijl’, ‘bel’, ‘Beel’, ‘beul’, ‘bil’, ‘biel’, ‘boel’, ‘bol’, ‘bowl’, ‘bowl’, ‘bul’, ‘Buul’, ‘buil’. ‘Biel’ is de juiste vorm van een enkelvoudige spoorwegbalk (61), ‘bowl’ wordt als ‘bool’ en als ‘baul’ uitgesproken, ‘Buul’ | |
[pagina 117]
| |
47a De venter en de veteraanDe venter ging over de brug in Deventer en toen was de vent er.
Abe Lenstra is veteraan, eet spek met vet eraan, en heeft een schoen met veter aan.
Kaatje is de huishoudster van mijn oom, de kapelaan. Ze pelt garnalen, terwijl mijn oom een appel schilt. Buiten nadert de fanfare. In haar garderobekast heeft Kaatje een japon waarop een vlinder is geborduurd. Opeens roept Kaatje: ‘Kapelaan, daar komt de kapel aan. Ze lopen haast tegen de kapel aan!’ ‘Ka, pel aan’ maant de kapelaan. ‘Tegen die toon teken ik appèl aan, kapelaan’ zegt Ka, ‘ik was net klaar met pellen!’ Berouwvol biedt de kapelaan Ka een stuk appel aan. ‘Dank u wel, kapelaan’ zegt Ka, ‘ik doe mijn jurk met de kapel aan en dan ga ik me es fijn kappe laân bij de kapper in de Kapellaan’. En dat doet ze.
Toon Hermans vertelde lang geleden in de Bonte Dinsdagavondtrein: ‘Ik plak de programmaonderdelen aan elkaar. Ik ben hier leuk op last van de avro’. En in een van zijn shows: ‘Hoe ontvlucht een minister zijn liefje? Hij zet zijn steek af en stopt er een ventilator in: die vent die laat 'r in de steek!’
Op de boerderij zegt mijn oom tegen de controleur van de warenwet: ‘Op dit bedrijf is uw misbaar misbaar, want onze meid mijdt mijt’.
Mijn oom in Appelscha heeft telkens last van appelschâ. Daarom sla ik steeds mijn appels ga, als ik langs mijn appels ga.
Niettegenstaande mijn oom niet tegen staande klokken kan, zal deze hem niet niet tegenstaan. De Friese hebben echter zijn voorkeur.
Als wij aan oom zoveel foto's van onze posturen vanaf de oevers van de Po sturen, dan zal de post uren nodig hebben om het uit te zoeken en vanwege deze post u rente gaan berekenen.
Nu brak van 't kopje van pastoor pas 't oor; pa, stoor pastoor, pastoor past oor, past oordelen daarover ons?
Als ik in de natuur de wolken natuur, denk ik: er komt een nat uur.
Koppen de koppende koppen de bal wel goed?
Is pa gek op je pagekopje?
Nu disten de nudisten de geschiedenis op.
Het water uit de bek en de bekende beken.
In 't Ter Aarse dagblad las Ter Aar: lasteraar laste raar, daardoor elke las te raar.
Door een flater aan het Lateraan kwam de kist later aan met slechts één lat er aan.
Besparen de parende paren de pa rendement?
Een zeeman, bij de rederij kersvers, las op de rede Rijkers' vers waarin een reder ijkers verstrekt: een rederijkersvers!
Een les van de meester al staat soms een mees ter discussie, ga mee, ster en lever me ester of heeft de Panamees 't er?
Je ziet meteen: de Roer is net eender, oer-oud eenderoer! | |
[pagina 118]
| |
is de Buulse naam voor Budel in Noord-Brabant, maar ik ken ‘Buul’ van Tine van Buul, bijna-uitgeefster van dit boek. Bij de letters p en l gaat het alleen mis bij de uu, tenzij er kra voor mag staan: ‘pal’, ‘paal’, ‘pijl’, ‘pel’, ‘Peel’, ‘peul’, ‘pil’, ‘piel’, ‘poel’, ‘pol’, ‘pool’, ‘Paul’, ‘pul’, ‘(kra)puul’, ‘puil’. Gelukkig is ‘piel’ niet, als ‘Paries’ en vele andere, ‘pijl’ geworden (j7). Er bestaan naast inwendig eindrijmende woorden als ‘rompslomp’ (71), inwendig beginrijmende woorden als ‘pimpelpaars’ (70), en de totaalrijmende woorden als ‘koppie-koppie’ (44b), ook nog woorden die een klinkervariatie vertonen, die dan bovendien nog merkwaardig vast ligt: ‘zigzag’, ‘mikmak’, ‘wirwar’; ‘pim pam pet’; ‘pief paf poef’ (70). | |
De wet van wit en watAls een Fransoos een grammatica schrijft voor de Engelse taal, dan kun je dat een Franse grammatica noemen, omdat-ie in het. Frans is geschreven. De Opperlandse taalkunde, waarin u nu tot de helft bent gekomen, is in gewoon Nederlands geschreven. Er bestaat echter ook een Opperlandse taalkunde, die, behalve dat hij over het Opperlands gaat, ook nog in het Opperlands is geschreven. Ik liet daar al een fragment uit zien in ‘de wet van mezen en pezen’, en ik ben blij er in 48a weer een glimp van te kunnen tonen. | |
49 WoordsoortenstapelOp bijvoeglijke naamwoorden na, laten woorden uit eenzelfde woordsoort zich in zinnen die geen opsommingen zijn, niet makkelijk direct achter elkaar plaatsen. Hoewel er (44a) best drie lidwoorden op een rijtje zijn te krijgen, kwam er in een representatief staal van veertigduizend Nederlandse zinnen slechts eenmaal ‘de de’ voor, en dan nog gescheiden door het gedachtenstreepje. In het Opperlands ken ik alleen de infinitievenstapel ‘Ik had jou wel eens hebben willen zien durven blijven staan kijken...’ De oudste getuigenis hiervan gaat naar 1948, toen onder leiding van de leraar dr. K.W. Staal deze zin in de 2e klas van het Apeldoorns gymnasium werd opgebouwd. Het probleem is hier om ‘te’ te vermijden. Merk op, dat in het Duits, waar hetzelfde wordt uitgehaald, de onbepaalde werkwoorden net in de tegengestelde volgorde staan. | |
48a De wet van wit en watik lig = mijn lichaam bevindt zich in horizontale toestand, ik leg = ik zorg dat iemand anders in horizontale toestand geraakt, ik zorg dat iets ligt. ik lag = ik bevond mij in de horizontale toestand, de consolidatie van liggen en leggen. jij zit = jouw lichaam bevindt zich in gevouwen toestand. jij zet = jij zorgt dat iemand anders in gevouwen toestand geraakt, jij zorgt dat iets zit. jij zat = jij was in gevouwen toestand, resultaat van zitten of zetten. drink = neem vloeistof in de mond, en slik in. drenk = zorg dat iemand anders vloeistof in de mond neemt, en inslikt, drank = vloeistof die in de mond wordt genomen en ingeslikt. lik = met de tong langs een oppervlakte gaan, meestal om er vloeistof af te halen. lek = een vloeistof doorlaten, zodat iemand anders die kan likken. lak = vloeistof die op een oppervlakte is aangebracht en hard geworden, consolidatie van likken en lekken. Deze vier voorbeelden zijn voorlopig genoeg. We kunnen er nog honderden geven. Wat er met deze vier triootjes woorden aan de hand is, kan een kind zien. De wetmatigheid formuleren we voorlopig zo: als in een woord met een i erin (lig, zit, drink, lik) de i wordt vervangen door een e (leg, zet, drenk, lek), dan ontstaat een woord met de betekenis: zorgen dat iemand anders doet wat het i-woord aangeeft. Vervangt men de e nu door een a (lag, zat, drank, lak) dan ontstaat een woord dat de consolidatie is van de handeling die i-woord en e-woord aangeven. Die consolidatie kan een verleden tijd zijn (lag en zat), maar ook een stof (drank en lak). De formulering is niet feilloos. Men hoeft niet van
....................
Langs de koele kalie
liep een kale koelie
en die kale koelie
droeg een kilo kali
op zijn kale koeliekop
.................... | |
[pagina 119]
| |
het i-woord uit te gaan. Maar ik wil eerst, om u van de geldigheid van de wet te overtuigen, zeven voorbeelden geven die, anders dan de vier waar ik mee begon, misschien wel nieuw voor u zijn. ik trim = ik pijnig mijn lichaam tot het uiterste. ik trem (iemand in elkaar) = ik zorg dat het lichaam van iemand anders tot het uiterste gepijnigd wordt. ik tram: het resultaat is dat ik mij alleen nog met de tram kan verplaatsen. bik = eet. bek: zorgt dat je eet. bak (vergelijk ook bakker) is het eten zelf (zoals drank). dim (vroeger: dimp) = iets wordt minder (bij voorbeeld het licht uit autolampen). demp = zorgen dat iets minder wordt (bij voorbeeld geluid). damp: het resultaat, iets dat door dimpen of dempen haast verdwenen is. ik zing = ik maak melodieuze geluiden. ik zeng = ik zorg ervoor (door grote hitte) dat een ander zingt. zang = melodieuze geluiden (u ziet nu hoe verstandig het was dat we ons niet door de vormen lag en zat hebben laten verleiden de a-woorden aan de verleden tijd te binden, want de verleden tijd van zing is zong, maar daarover een andere keer). ik vil = ik haal de huid eraf. ik vel = ik zorg, door omhakken, dat de huid eraf raakt. ik val = door het vellen en villen is het resultaat bereikt: ik lig om. Een interessant geval is het woord lef. De verhouding tot liflaf is duidelijk. lef = zorgen dat iemand anders laf wordt, dus zelf moedig zijn. Het spreekt vanzelf dat men iemand dik maakt door haar te dekken, en het resultaat is een dak. Bekijk zelf hoe mooi onze wet opgaat voor de drietallen: bid, bed, bad. bil, bel, bal. klip, klep, klap. klim, klem, klam. min, men, man. stik, stek, stak. stil, stel, stal. wil, wel, wal. Nu de wet voldoende bewezen is, kunnen we hem gaan toepassen. Immers, tot nu toe kende u al die triootjes woorden al. De wet gaf wel een verrassend inzicht, maar vertelde ons niets over woorden dat we niet al wisten. Met de wet kunnen we nu de betekenis vinden van woorden die ons niet duidelijk waren, ja zelfs van woorden die we nog nooit gehoord hebben. U heeft wel eens van een knil-soldaat gehoord. Wat is knil? Een afkorting? Welnee! Kijk naar het rijtje knil, knel, knal. Het woord knel betekent: zorgen dat iemand het benauwd krijgt, knal is daarvan het resultaat. Dus betekent knil: het benauwd krijgen, en knil-soldaat: een soldaat in het nauw. U hebt misschien in Rotterdam wel eens met een bus van de ret gereisd. Wat is ret? ‘Een afkorting’ is weer de dooddoener. U weet wat een rit is: een reis van A naar B. Uit onze wet volgt eenvoudig dat ret betekent: zorgen dat iemand een rit kan maken. Dat rat het resultaat van de rit is begrijp ik ook niet, maar ik pretendeer ook niet alles te weten. knil en ret waren bestaande woorden. Spectaculairder wordt het om de wet te gebruiken voor woorden die er nog niet waren. De betekenis van die woorden ligt door de wet vast, en ze zijn nog nuttig ook. Ik geef drie voorbeelden: een i-woord, een e-woord en een a-woord. U weet wat tem en tam is. ik tem = ik zorg dat een ander gedresseerd wordt, en tam = gedresseerd. Dus krijgen we gratis het nieuwe woord ik tim = ik gedraag mij gedresseerd, bij voorbeeld in de zin: de kinderen timmen. ik stink = ik geef onaangename geur af, stank = onaangename geur. Hieruit volgt: ik stenk = ik zorg dat iemand onaangename geur afgeeft. Handig voor een zin als: uien stenken. Ten slotte nog een a-woord. zin = betekenis. Zen = zorgen dat iets betekenis krijgt. Dus is zan: het door Zen bereikte resultaat, bruikbaar in een zin als: Japan exporteert veel zan. Vind zelf uit wat de betekenis is van de woorden: zwim, dink, klenk, knep, zwatser, en wat. Onlangs vertrouwde iemand mij toe: ‘Het drinken van Cola maakt dat je moet pissen.’ Ja, dacht ik, maar dat kun je in twee woorden zeggen: ‘Coli pest.‘ Geniet ook van deze levenswijsheden, die zonder onze ontdekking moeilijk zo pregnant uitgedrukt kunnen worden: Wie plit of spit geft nemmer slippewis. |
|