De kromme voorzienigheid. Nagelaten werk(ca. 1945)–Walter Brandligt– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 150] [p. 150] Naspel Het décor is geheel zwart. De figuren die in dit naspel iets te zeggen hebben komen beurtelings van links en van rechts op. Annie: (gekleed als in de laatste scène) Met zorg is mijn hart, mijn liefde hart, vermoord. Maar 'k vloek het huw'lijk niet, en mijn mislukte leven, Is voor u niet gespeeld om het bewijs te geven Dat bij het bruidsbed steeds de doodkist hoort. Tom: En bange zielen vragen om het wonder, Als d'ernst des levens maant, dan klopt de dood. Maar niemand geeft zich zelve gaarne bloot; De angst blijft een geheim, de glimlach staat gezonder! Aanspreker: Ik ben als pop aan u gelijk, dat heet: van binnen hol. En wijl dit dood'lijk is, en ieder graag wil leven, Vreet ik de vrucht des doods zoo veel mij wordt gegeven. Slechts wie dit goed begrijpt blijft onophoud'lijk vol! Heks: Er is geen sterveling, die 'k geen verveling wensch, Want ieder ander lot is moeizaam en verdrietig. [pagina 151] [p. 151] Vermeerder uw bezit, het resultaat blijft nietig; Zoo het zijn ziele schade doet, wat baat het dan den mensch? Bob: Men kent geen late uren meer, een ieder zoekt het licht. En toch, de menschen die om liefde vragen, Vinden den schemer van de late dagen. Helaas fluistert een stem, ook dàn nog, steeds van plicht! Jan Klaassen: De menschen gaan in drommen, Groote en kleine menschen, Sprekenden en stommen. En geen mensch die zich niets heeft voorgesteld Van den weg, dien hij zal gaan en dien niemand hem heeft verteld: Toch blijft het leven een beroerde boel; Het is onteerend om 's avonds in een stoel Bij de radio te zitten klaverjassen Echter, na een dag bij de firma Heukelom & Sanders Is het een uitkomst; je verveelt je tenminste anders. En op iets anders komt het maar aan. Al is het wel zoo eenvoudig om op te staan, Je aan te kleeden en je te laten gaan Met den stroom, met de kleurlooze drommen Groote en kleine menschen, Met de verstandigen en dommen, Met de sprekenden en stommen. Je staat naast een ander in dien tragen stroom En je weet: hij tobt ergens over Net als jezelf, en bij je eigen zuchten Voegt hij de zijne, maar zoo worden de luchten Vol van geween en jammerlijk klagen; Rebellie wordt steeds gestraft, dus rest er zuchtend vragen. Want zelfs het poppenvrouwtje Annie is bitter te beklagen; De dood, voorwaar, kwam hier een halve eeuw te laat! Doch voor ge zoover zijt, dient ge U af te vragen Wie toch uw deernis treft, een pop, of nicht Agaat Of Machteld, Antoon of hoe de menschen heeten mogen, Dit is zeer kardinaal, de rest is maar gelogen. En daar 't de leugen is die alle liefde breekt Zoo hoort maar zwijgend toe, terwijl Jan Klaassen spreekt. [pagina 152] [p. 152] De zwijgende drommen Groote en kleine menschen, Sprekenden en stommen Zullen zich gaan verzetten Tegen den tragen stroom, Tegen de trage wetten. Ze zullen gaan rebelleeren, Ze zullen zich gaan keeren Tegen eeuwen fatsoen En zullen het anders gaan doen, De weg is hun bekend. Want er bloeien roode rozen Langs den berm; en de weg heeft geen end Er er bloeien duizend roode rozen En geen bloem heeft veel gewicht, Zoo zal de liefde zijn: vederlicht! Maar de drommen zullen zich gaan verzetten Tegen de duizenden wetten En zullen niet langer met zuchten Van millioenen levens vernemen, Ze zullen niet meer de luchten Vervullen met luid misbaar. Maar rebelleeren tegen den haat Tegen de botte verveling en tegen het kwaad Der kleurlooze rust. (Na een korte pauze): Het poppenspel is uit, een ander wordt geboren, Jan Klaassen is een nar, een spotter om den broode, Maar hij, als goed pias, heeft bitt're ernst van noode, Want zonder dat is ieder spel verloren. DOEK Vorige