kelijk geen naam hebben. Op deze gulden gewoonte maken misschien alleen hun honden een uitzondering. Deze trouwe vrienden, vooral als ze er niet meer zijn, worden wellicht na ieder verhaal iets meer bedreven in de jachtkunst en onsterfelijker vanwege hun onovertroffen deugden. Maar dit komt alleen omdat een goed jager veel voor zijn hond over heeft.
Dus, over het algemeen, hebben wij niet de hulp van verschrikkelijke leugens noodig en behooren onze verhalen, mits ze met verve worden verteld, te boeien zonder deze.
Het is waar, kleine overdrijvingen, zoo ze de kleur verhoogen kunnen, aanvaarden we gaarne (en u toch ook, nietwaar lezer; komaan, een klein leugentje!) wij hebben volstrekt geen bezwaar tegen het heerlijke, kleine leugentje dat als een plotseling opspringende fasant in de zon fonkelt.
Hoort dus nu, en ziet wat er in het jachtveld onder vele, vele dingen die niet allen behooren tot de opgaaf welke de oorzaak is van het ontstaan van dit boekje, wat er zoo onder al deze zaken te beleven valt.
Kwaad zal het niet kunnen aanrichten. Want het publiek, grootendeels van de natuur vervreemd, staat vrijwel afwijzend tegenover de jacht; met afgrijzen ziet het neer op een jagersman en begrijpt niet dat deze zachtaardig kan zijn. Dit komt, omdat het publiek de jacht niet kent, of omdat het een gemeen bedrijf, dat in de verste verte en met den besten wil van de wereld niet op jagen lijkt, er toch voor verslijt.
De jacht is mooi en goed. Ze is nuttig voor mensch en dier. Iemand die daar anders over denkt moet het zèlf weten, maar van òns bedrijf begrijpt hij geen syllabe.
Teneinde nu de jacht nader te brengen tot lieden die van goeden wille zijn, daarom is misschien dit boekje geschreven. Misschien ook niet; wellicht zijn de hiernavolgende beschrijvingen en verhalen uit ons kleine jachtveld in den Achterhoek slechts ontstaan, omdat ik er plezier in had, zonder eenig altruïsme.
Het is dus zeer de vraag of deze inleiding noodig is, maar ze staat er nu eenmaal. En daar niemand weet hoe een koe een haas vangt, kan ze oorzaak zijn dat een lezer verder gaat met deze voor hem geschreven lectuur, en zou het kunnen, dat hier of daar een sterveling, die uit onwetendheid geen oog had voor de syllaben der jagerij, van de dwalingen zijns weegs terugkeert en straks, een doodenkelen keer, met een weemoe-