Leven en bedryf van den heere Michiel de Ruiter
(1988)–Geeraardt Brandt de jonge– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 811]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het leven van den heere Michiel de Ruiter,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 812]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Esquadre van den L. Admiraal de Ruiter.
Fregatten.
Branders.
Advysjachten.
Esquadre van den L. Admiraal Bankert.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 813]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fregatten.
Branders.
Advysjachten.
Esquadre van den L. Admiraal Tromp.
Fregatten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 814]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Branders.
Advysjachten.
In dees lyst stonden nu, gelyk in de lyst van den drieëntwintighsten May, geen scheepen die men noch verwachtte, maar zulke die in der Ga naar margenoot+daadt onder de vlagh waaren: en bestondt 's Landts vloote nu uit eenënvyftig scheepen van oorlogh, dertien oorlogsfregatten, vierentwintig brandtscheepen, en zestien advysjachten. De drie Amsterdamsche scheepen, in den lesten slagh beschaadight, de Prins te paarde, het Zuiderhuis, en 't fregat Damiaten, laagen noch in Zeelandt, om herstelt te worden; en 't vierde, Deventer, was, gelyk gemeldt is, in 't inzeilen verongelukt. Doch s anderendaaghs quaamen noch twee brandtscheepen uit Zeelandt, 't een genoemt het wapen van Medenblik, by de vloot. Den Heer de Ruiter, verstaan hebbende dat de Gedeputeerden van hunne Hoog. Moog. over 't bedryf van 's Landts vloot te Vlissingen waaren aangekoomen, met voorneemen van zich naar de vloot te begeeven, maar dat ze door harde windt werden opgehouden, zondt hun Ga naar margenoot+den dertienden 't afschrift van 't besluit by den Krygsraadt genoomen, raakende het aantasten en bevechten der vyanden: met verzoek, dat, in gevalle zy daar op eenige inzichten ten tegendeele hadden, zy hem de zelve met d'uiterste spoodt zouden toezenden. Daar byvoegende, dat hy daar op tot 's anderendaaghs, den veertienden, tot negen of tien uuren voor de middagh zou vertoeven, en hun antwoordt met verlangen te gemoet zien, om daar op te geruster te moogen zyn in 't uitvoeren van Ga naar margenoot+zyn en des Krygsraadts voorneemen. Doch de gemelde Heeren, te Ga naar margenoot+weeten, Bosveldt, van der Meyden, Mauregnault, en Gemnich, quaamen, voor 't ontfangen van zyn' brief, den veertienden 's morgen vroegh aan zyn boordt, hem behandigende zyn Hoogheits brief, op den elfden der maandt geschreeven, boven gemeldt: voorts hem uit den naame Ga naar margenoot+der Heeren Staaten Generaal en zyn Hoogheit met heusche woorden bedankende voor den dienst, den Lande in 't leste gevecht gedaan. Daarna werdt het besluit van de vyanden aan te tasten op nieuw by de voorzeide Heeren, in 't byzyn van verscheide Leden van den Krygsraadt, (dewyl die alle, door de frissche koelte uit de Oostelyke kant en het mede gaande ty, niet konden aan boordt koomen) overwoogen, en eenpaarighlyk verstaan, dat men daar zou by blyven, en de vyanden bevechten. Ga naar margenoot+vechten. Hier op deedt den L. Admiraal de Ruiter straks, in 't byzyn van de Heeren Gedeputeerden, sein om onder zeil, en op de vyanden los te gaan. Den Heer de Ruiter maakte, naa 't morgengebedt, zyn volk bekent, dat men beslooten hadt de vyanden te gaan bestooken, en ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 815]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maande Ga naar margenoot+een ieder met korte woorden tot kloekmoedigheit: daar ze alle Ga naar margenoot+met een vroolyk gelaat op beloofden, dat ze hunnen plicht zouden betrachten. Ga naar margenoot+Ontrent ten tien uuren voeren de Heeren Gedeputeerden naar hun jacht. De windt woey toen met een styve koelte uit den Noordtoosten, en 't was ontrent elf uuren of half twaalf op den middagh Ga naar margenoot+toen 's Landts vloot, onder zeil geraakt, haar koers, volgens de Ruiters sein, om den Noordtwesten op de vyanden aan stelde. De vyanden, Engelschen en Franschen, 's Landts vloot ziende afkoomen, maakten ook zeil, en scheenen in 't eerst de Nederlanders te willen inwachten: maar toen ze hun begosten te genaaken maakten ze meer zeil, en liepen Noordtwest over ruim schoots af. Dus met volle zeilen naar hunne kust houdende, konden hen de Nederlanders niet voor Ga naar margenoot+vier en vyf uuren naa den middagh inhaalen en aantreffen, Ten vier uuren nam 't gevecht zyn begin tusschen wederzydts avantguardes of voortoghten, d'esquadres van Tromp, en dat van de blaauwe vlag onder Sprag. Toen hieldt de Ruiter met zyn esquadre het op 't hooftesquadre der roode vlagge, die van Prins Robbert werdt gevoert, aan, en raakte ten half vyven met hem, die zich nu op 't schip de Royale Souverain bevondt, in een harden strydt, en kort daarna de L. Admiraal Bankert, voerende d'achtertoght, tegens't esquadre der witte vlagh, onder den Grave d'Estrée. De Ruiter was van meening in 't roode esquadre van Prins Robbert in te breeken, maar de vyanden hielden 't geduurig draagende, en liepen voor de windt af, zoo dat men hen niet recht tot standt kon brengen. Men kon, dewyl de windt wat styfwas, in 's Landts vloot d'onderste laagh van 't geschut quaalyk gebruiken, 't welk den L. Admiraal de Ruiter, den L. Admiraal van Nes, en andre Bevelhebberen, bewoogh hun loefwaartste geschut te loefwaart uit te haalen, om de scheepen wat te rechten, waar toe zy hun zeil opgydden, en hun ooghmerk bereikten. Dus vocht men, nevens den anderen zeilende, langen tydt met groote heftigheit, vervolgende d'Engelschen en Franschen hunnen koers, en zich dienende van 't voordeel des windts, om d'Engelsche kust te naaderen. Tromp en Spragh bleeven elkanderen niet schuldig, en vochten hier met gelyke kloekmoedigheit. De Ga naar margenoot+Viceadmiraal Sweers, 't gebiedt hebbende over een smaldeel van Tromps esquadre, kon met zyn schip den Olyfant veel harder zeilen dan Tromp met den Gouden Leeuw. Dies konden hem de meeste scheepen van zyn smaldeel niet volgen, en toen hy, voor uit zeilende, met Spragh en den Viceadmiraal der blaauwe vlag in 't gevecht raakte, hadt hy niemant by zich dan de drie fregatten van de Kapiteinen de Jong, Hardtwyk, en Noirot. Waar op d'andre Kapiteinen van zyn smaldeel, Adriaan Poort, Pieter Dekker, en Pieter Bakker, achter aan koomende, in plaats van Sweers, volgens hun plicht, te volgen, zich by den Heer Tromp Ga naar margenoot+voegden. Waar op Sweers, van die hulp ontbloot, door de scheepen der blaauwe vlagh zoo reddeloos werdt geschooten, dat hy 's avondts ontrent ten acht uuren zich genoodtzaakt vondt wat van de vyandt af te deizen, en by de windt op te loeven, om zich wat te herstellen. Dat afwyken uit noodt werdt toen van zommigen van verre aangezien als of hy zich niet queet naar behooren: 't geen daarna stof gaf om hem Ga naar margenoot+t'onrecht te beschuldigen. Den L. Admiraal de Ruiter raakte eenigen tydt met Prins Robbert en andre scheepen van 't roode esquadre in den strydt, doch 't en duurde niet lang, en die hem eerst op zyde laagen keerden hem de spiegels haast toe, en schooten van achteren. In 't be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 816]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gin Ga naar margenoot+scheen 't dat men 't schip aan spaanderen zou schieten, en etlyke Ga naar margenoot+van zyn volk werden getroffen: maar daarna werdt hy door een zonderling geluk, of goddelyke bewaaring, als met een schildt bedekt, en hadt weinig dooden os gequetsten: jaa van eenigen werdt aangemerkt, dat verscheide scheepen, die zoo naa by de vyanden, noch in 't gedrang van 't gevecht niet waaren, dan hy, nochtans veel meer schaade leeden, en meer dooden hadden. Etlyke scheepen van zyn smaldeel stonden hem trouwlyk by. Braakel, Ewyk, en zyn stiefzoon Jonker Jan van Gelder, hielden zich voor hem, en zyn zoon Jonker Engel, Panhuizen, en de Schoutbynacht van Nes dicht achter zyn schip. Toen Braakel, ook zich treffelyk quytende, zoo reddeloos werdt geschooten, dat hy wat achter uit moest wyken, om iet te herstellen, stondt Jonker Jan van Gelder, met het schip Steenbergen, als een steenrots in zyn plaats, tot dat hy, klaar geraakt, weêr op zyn oude post quam. Hy zocht daarna een brander aan Prins Robberts boordt te brengen, maar zyn toeleg mislukte. Jonker Engel, nevens andre scheepen, eenigen tydt tegens den ouden Souverain en twee groote Fransche scheepen vechtende, leedt veel schaade: beide zyn stengen, de groote ree en marszeilsree, en veel wandts werden stukken geschooten: evenwel kreeg hy, dat vremdt was, niet meer dan vier dooden, en acht of tien gequetsten. De L. Admiraal van Nes lagh eenigen tydt op de zyde van een Engelsch schip, dat hy de fokkeree aan stukken schoot. Voorts hieldt hy met eenige der zynen lang schutgevecht met de Viceadmiraalen van de roode en van de witte vlaggen, en noch zeventien of achtien Engelschen Ga naar margenoot+en Franschen, die by een waaren. Het esquadre van Bankert, dat, gelyk gezeit is, d'achtertoght hadt, raakte met het esquadre der witte vlagge, onder Estrée, minder in 't gevecht, om dat men 't, meer zeil voerende, minder kon achterhaalen, of daar laater by quam. Niettemin deedt Bankert de vyanden zoo veel afbreuks als hy kon. Midlerwyl hadt Prins Robbert van zyn Admiraalschip den Royalen Charles moeten overgaan op den ouden Souverain, en hy begost, al vechtende en wykende, met zyn vloot d'Engelsche kust meer en meer te genaaken, als Ga naar margenoot+d'avondt en donker beide de partyen overviel. 'T was op die tydt nieuwe en by gevolg donkre maan, en de Nederlanders hielden van hunne vyanden niet af, tot lang naa zonnen ondergangk; tot dat men door de duisternis niet meer rooy of doel kon schieten, en de sterren al een poos hadden gescheenen. Toen heeft de Ruiter, ten deele om de nacht, ten deele om zich niet te verre van de Zeeuwsche naar d' Engelsche kust Ga naar margenoot+te begeeven, met vuuren sein gedaan om te wenden, en zeilde met 's Landts vloot met klein zeil om den Zuidtoosten: verwachtende dat twee Koningklyke zeemaghten dien zelven koers zouden hebben gehouden tot den dagh, en dan 't gevecht hebben hervat. Doch 's morgens Ga naar margenoot+vroeg kon men in 's Landts vloot noch Engelschen noch Franschen zien: en men vernam daarna, dat ze, de zee verlaatende, naar de reviere van Londen waaren gekeert. Dus eindighde de tweede zeeslagh, in deezen zoomer gevochten, tot merkelyke eere en nut van den Nederlandtschen Ga naar margenoot+Staat. De Nederlanders verlooren in deezen strydt geen Ga naar margenoot+scheepen: en hoewel ze maar een vyandtlyk schip hadden zien verbranden, zonder te weeten of't een brander of oorlogschip was, en dat men alleen sprak van twee Engelsche of Fransche scheepen die gezonken waarren, hunne overwinning bestondt in grooter zaaken, die 't bevochte voordeel aan de gantsche werelt ten toon stelden. Zy hadden de twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 817]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Koningklyke vlooten, ongelyk sterker dan de hunne, die zeven daagen geleeden op hun afquam, nu zelf op de Zeeuwsche kust aangetast, en als die 't gevecht zochten te myden, vervolght, achterhaalt, en zoo veel afbreuks gedaan dat ze de zee hadden geruimt. Men hadt dan de vyanden wel niet veel scheepen benoomen of t'onbruik gemaakt, maar, dat veel meer is, hen uit der zee geslaagen. Daarentegen bleeven de Nederlanders in zee, zonder binnen te loopen, en zy begaven zich weer op hunne oude post, op Schoonevelt, om van daar op de vyandtlyke beweegingen te letten, en den Staat tegens hunne aanslaagen te bewaaken. Doch op dat niemant zou denken dat my de zucht myns vaderlandts in 't opzetten van deez' overwinning te ver vervoert, zal ik hier byvoegen 't geen een Engelsch Schryver in 't Leven van den Heer de Ruiter, te Londen uitgegeeven, op 't einde van dit zeegevecht Ga naar margenoot+aantekent. Ten lesten, zeit hy, moesten d' Engelschen bekennen, dat ze hier, tot hunne groote verwondering, van de Hollanders eerst geleerdt hadden dat het Hollandtsch buskruidt krachtiger was, en hun geschut langer dan het hunne... Prins Robbert keerde met verlies van veele menschen, en met veele ontredderde scheepen naar den Teems: en de Ruiter, hebbende, mits het voordeel van den windt, en met van ver te vechten, weinig schaade geleeden, verkoos de Zeeuwsche kust weêr tot zyn oude post. In dit bedryf gaf de Ruiter blykelyke proeven, dat hy, als het tydt was, den vyandt zoo wel kon opzoeken als vermyden, en Ga naar margenoot+dat hy zyn plaats nooit verliet dan om 't voorhooft te toonen. Eenigen meenden dat de Ruiter in 't gevecht sein zou gedaan hebben van in den vyandt in te breeken: maar toen 't daar toe tydt scheen te worden, was de tydt te zeer verloopen, en de donker op handen. 'S morgens zeilde 's Landts vloot, geen vyanden vindende, Zuidtoost aan. Daarna zagh men noch eenige scheepen van achteren opkoomen: te weeten, den Viceadmiraal Sweers, en eenige anderen, die 's avondts te vooren niet hadden Ga naar margenoot+gewendt, noch het sein, daar toe gedaan, gezien. Tegens den avondt ontrent ten vyf uuren quam 's Landts vloot weer op Schoonevelt ten anker, zoo dat Westkappel ontrent drie en een half myl Oosttenzuiden van haar lagh. Men was zedert het gevecht weêr over nacht en dagh bezich geweest, om al wat stukken was geschooten, zoo veel men kon, te herstellen, en al wat ontreddert was te redden: inzonderheit ontrent het rondthoudt, daar veele scheepen aan waaren beschadight. Ga naar margenoot+De Ruiter verwittighde toen zyn Hoogheit, den Raadtpensionaris Fagel, en de Gedeputeerden van hunne Hoog. Moog. die noch te Vlinssigen laagen, met brieven, d'uitkomst van 't gevecht, en 't verdryven der vyanden van 's Landts kusten: verzoekende dat men, behalven Ga naar margenoot+'t vereischte buskruidt en scherp, vooral ook noodig rondthout naar de vloot zou zenden: ook kardoespapier, naaynaalden en gaaren, zonder 't welk men zich van 't buskruidt niet naar behooren zou konnen dienen: voorts eenige kippen lont. 'T welk hier aangeroert zy, om aan te wyzen tot wat geringe zaaken zich ook de zorge van een voorzichtig Admiraal moest uitstrekken: dewyl het gebrek van een kleen Ga naar margenoot+ding ook zomtydts groot hinder kan veroorzaaken. Hy zondt daarna de meeste gequetsten naar de Maaze en Rotterdam, (dewyl de gasthuizen in Zeelandt noch vervult waaren met de wonden van den eersten Ga naar margenoot+slagh) om van daar ook, voor een gedeelte, in andre Hollandtsche steeden Ga naar margenoot+verdeelt te worden: met ernstig verzoek, dat de Magistraaten aan hun werken van barmhertigheit geliefden te oeffenen, en hun geneezing | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 818]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+met goedt gemak en gerak te bevorderen: om hun in deeze gelegentheit des tydts den dienst van den Lande niet onsmaakelyk te maaken. Van zommige werdt aangeteekent, dat in de gantsche vloot niemant der Hooft-officieren noch Kapiteinen, geduurende 't gevecht, gesneuvelt noch gequetst waaren: behalven den Viceadmiraal de Liefde, die met een splinter boven 't rechter oogh een weinig was bezeert. Van 't getal der dooden en gequetsten heb ik geen kennis konnen bekoomen, dan alleen van d' Amsterdamsche scheepen. Tromp hadt 32 dooden, maar veel grooter getal van gequetsten: Sweers 11 dooden en 15 gequetsten: de Haan 11 dooden en 10 gequetsten: Tyloos 18 dooden en 15 gequetsten: Kornelis van der Zaan 11 dooden en 19 gequetsten: Volkert Swart 9 dooden en 23 gequetsten: Jonker Engel de Ruiter 4 dooden en 8 gequetsten: Schey 9 dooden en 5 gequetsten: de Sitter 13 dooden: Elsevier 7 dooden en 8 gequetsten: van Gelder 11 dooden en 1 gequetste: Berkhout 7 dooden en 3 gequetsten: Vlak 12 dooden: de Munnik 7 dooden en 7 gequetsten: van Lier 6 dooden en 5 gequetsten. Meest al d'anderen hadden minder schaade geleeden. Op de Rotterdamsche en Noordthollandtsche scheepen, hoewel ze zich niet minder gequeeten hadden, waaren nochtans doorgaans minder dooden Ga naar margenoot+en gequetsten. Daarentegen werdt men met brieven van Londen verzekert, dat d' Engelschen en Franschen, die, fel gehavent, op de reviere van Londen waaren gekoomen, in beide de leste zeeslaagen ontrent drieduizendt dooden en gequetsten, volgens hun eige bekentenis, hadden bekoomen: en dat d' Engelschen van spyt raasden, om dat men ze uit der zee hadt gedreeven. Dat'er groote twist was tusschen d'Engelschen en de Franschen: dat elk den anderen de schult gaf. Men schreef van Oostende, dat de Franschen te Duinkerken geen booden van de Spaansche Nederlanden lieten in koomen: en dat daar, op verbeurte van 't leven, was verbooden, op eenige maniere van de zeegevechten te spreeken. Ga naar margenoot+Prins Robbert schreef weêr aan den Graaf van Arlington, als of hy met groot voordeel hadt gevochten. Ook riepen en roemden de Franschen in hunne brieven van overwinning. Dan zeeker Engelsch Ga naar margenoot+Heer schreef 's daaghs naa 't gevecht uit d'Engelsche vloot. Op den 14 van Junius 's morgens ten 6 uuren hieldt men in 't schip van Prins Robbert Krygsraadt, en besloot, met den Noordtoosten windt naar Engelandt te wenden: vermits de lyftoght ten einde was, en dat men noch veel gequetsten binnens boordt hadt, en veele soldaaten, bezonderlyk op de Fransche scheepen, die zeer vuil waren, ziek wierden. Hier op werden ten 10 uuren d'ankers gelicht: doch een uur daarna zagh men de Hollandtsche vloot aankoomen. Men hieldt toen weer Krygsraadt, en besloot, den vyandt aan te tasten, maar eerst den windt te winnen. Doch dat mislukte. Ten 5 uuren raakte men in 't gevecht, en men moest toen met waarheit bekennen datde Hollanders buiten hunne banken dorsten vechten, en ons, hoewel veel onsterker dan wy, een aanvechtenden oorlogh aan doen. Men vocht zoo laat als men kon zien. Op den 15 hieldt men weer Krygsraadt. Prins Robbert wou vechten: maar vondt niemant van zyn gevoelen. Zy zeiden dat men de gantsche vloot in gevaar zou stellen, en zulks niet kon doen. Wy hebben veel dooden en gequetsten, daar onder veele van aanzien, en drie Kapiteinen. Veele scheepen zyn reddeloos. Twee Fransche scheepen zyn noch van ons, die men vreest dat verlooren zyn. Onder d'Engelsche dooden werden genoemt de Kapiteinen White en Sadlington, nevens den Landtkapitein Henshaw, en den Luitenant Fitsgerald. Maar de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 819]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+rechte gelegenheit van hun verlies werdt versust. Onder de Nederlanders Ga naar margenoot+viel te deezer tydt iet te zeggen ten laste van zommige Kapiteinen, die men meende dat zich in 't gevecht niet naar behooren hadden gequeeten. Doch hunne naamen worden niet gemeldt: ook zyn zommigen t'onrecht beticht. In zeeker gedenkschrift, by iemant die een ooghgetuige van 't gevecht was geweest, werdt, als iet aanmerkelyks, verhaalt, dat zommige Kapiteinen, die in voorgaande zeestryden groote Ga naar margenoot+proeven van manhaftigheit hadden gegeeven, nu kleenhartig scheenen, of waaren: en dat andere, die in voortyden zich te zeer achterlyk hielden, in deezen slagh met ongelooffelyke dapperheit vochten, en, hoewel ze van de kleenste scheepen voerden, geen roer draayden voor de grootste van de vyanden. Ook leerde d'ondervinding in verscheide gelegentheden, dat somtydts een man geen half man is, en somtydts voor twee, jaa voor tien kan verstrekken. Daar geen andre reeden van kan worden gegeeven, dan dat Godt somwylen den menschen hun hert beneemt, als hy, om zyne ondoorgrondelyke oordeelen uit te voeren, de Helden vertzaaght maakt: of honderdt door vyf, en duizendt door honderdt Ga naar margenoot+laat vervolgen: op dat de menschen op zich zelven, noch menschelyke maght niet te zeer zouden betrouwen, maar den Almaghtigen om zyne bystandt aanroepen. De zelve ooghgetuige verhaalt ook, dat in dit leste gevecht zeeker Admiraal onder d'Engelschen, die zich in alle voorvallen t'allen tyden met ongemeene kloekhartigheit hadt gequeeten, zich nu zoo achterlyk hielde, en zoo dikwils afweek, dat den Heer de Ruiter en andre Hoofden van 's Landts vloot niet konden gelooven dat hy t'scheep was, of meenden dat hem eenigh ongeluk hadt getroffen. Doch de stof van dit verhaal brenght my in gedachten 't geen ik weleer aangaande den Heer de Ruiter zelf heb hooren vertellen, en, als uit zyn Ga naar margenoot+eigen mondt voortgekoomen, hier staat aan te roeren. Zullende op zeekeren tydt, die niet gemeldt wordt, zich in een der grootste zeeslaagen met 's Landts vloot tegens de vyanden inlaaten, bevondt hy zich voor 't aangaan van den slagh, buiten gewoonte, kleenmoedig, met veel bekommeringen bestreeden, en t'eenemaal onbequaam om naar gewoonte de vereischte ordres te geeven, 't gevecht naar behooren te beleiden, en rustigh op de vyanden los te gaan. In deeze verlegentheit was hy ten einde van alle raadt, niet weetende werwaarts zich te keeren of te wenden. Hy verwarde in veel gedachten, en zoekende vergeefs raadt en hulpe by zich zelven, viel hem eindelyk in, dat hy 't hooger moest zoeken. Hy begaf zich derhalven in zyn kajuit in eenzaamheit, viel Godt met een kort maar vierig gebedt te voet, biddende dat hy hem te dier uure niet zou verlaaten, maar bystaan met zyn geest, met den geest der wysheit en kloekhertigheit, ten goede des Vaderlandts. Op dit bidden streek alle zwaarigheit van zyn hert, zyn gewoonlyke blygeestigheit en rustigheit quam weer boven. Hy gaf ordre met bedaarden gemoede, 't gevecht werdt met dapperheit begonnen, gelukkigh uitgevoert, en hy zeide daarna, dat hy naa 't bidden als een ander man was opgestaan, en zoo wel in 't betrachten van zyn plicht, als in den uitslagh Ga naar margenoot+van de zaak gevoelt hadt dat Godt hem bystondt. Twee daagen naa den zeeslagh, om weer tot het verhaal der zaaken te keeren, ontfing den Heer de Ruiter den volgenden brief, door zyn Hoogheit den Prins van Oranje, ten daage van 't gevecht, daar hy geen kennis van kon hebben, met zyn eigen handt in 't geheel geschreeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 820]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[14 Juni 1673]Ga naar margenoot+Myn Heer,
Ga naar margenoot+U Ed. missive van den 11 deezer is my huiden wel geworden, waar op ik goedtgevonden heb aan U Ed. in aller diligentie af te zenden den Heer Secretaris de Wilde, om U Ed. t'informeren van myne sentimenten wegens het ageeren van 's Landts vloot. U Ed. gelieve den voornoemden Heer Secretaris volkoomen geloof te geeven, en verzeekert te zyn dat ik ben,
Uw Ed. zeer geaffectioneerde vriendt, Hage, den 14 Iun. 1673. G.H. PRINCE d'ORANGE.
Voorts werdt ter vergadering der Heeren Staaten van Hollandt, op de tyding van den uitslagh des tweeden gevechts, zeer geyvert om de Ga naar margenoot+vloot op nieuw te voorzien en te versterken: en den zestienden van Junius goedtgevonden en verstaan, ter Generaaliteit de zaaken te beleiden, ten einde de Kollegien ter Admiraaliteit ernstelyk moght aangeschreeven worden, dat de zelve over nacht en dagh, zonder het alderminste tydtverzuim, binnen door naar de Wielingen, en vervolgens naar 's Landts vloot zouden zenden zoo veel kruidt en scherp, rondthout, kabels, en andre scheepsbehoeften, als zy eenigzins by den anderen konden krygen: en bezorgen dat de beschaadighde scheepen, die ingevallen waaren, met d'uiterste vlyt herstelt en wel bemant, weêr ten spoedighsten by de vloot moghten koomen. Dat de bemelde Kollegien alomme in alle steden den trommel zouden doen roeren, en zoo veel vaarentvolk aanneemen als zy konden bekoomen, en tot versterking van 's Landts vloot, manning der ontmande scheepen, en vervulling der dooden en gequetsten eenighzins noodig zou zyn: en dat ze van tydt tot tydt het zelve volk naar de Wielingen, en van daar naar de vloot zouden afzenden. Dat men daarenboven de Kollegien ter Admiraaliteit in Zeelandt en in Vrieslandt byzonderlyk zoude aanschryven, dat ze wilden inzien van wat groot gewicht het was dat 's Landts vloot versterkt, en in goeden staat gehouden moght worden: en dat ze mitsdien over nacht en dagh by alle weegen en middelen zouden bezorgen dat hunne scheepen naar 's Landts vloot moghten worden verzonden. Dat de Gecommitteerde Raaden van Hollandt en Zeelandt, mitsgaders de Bewinthebberen van d'Oostindische Compagnie ter kamere van Middelburgh, verzocht moghten worden, te weeten, de Gecommitteerde Raaden in mindering van de consentenGa naar margenoot†, tot de zaaken der zee gedraagen, en de Bewinthebberen by leening, zoo veel kruidt, scherp, rondthout en scheepsbehoeften, naar de Wielingen en 's Landts vloot te willen afzenden, als uit de Magazynen eenighzins kon gemist worden. Ga naar margenoot+Ten zelven daage quaamen de Heeren Gedeputeerden van hunne Hoog. Moog., de Heeren Bosvelt, van der Meyde, Mauregnault, Gemnich, en de Secretaris de Wildt, met het Staaten jacht uit Zeelandt, aan de Ruiters boordt. Den Heer de Wildt behandighde hem zyn Hoogheits brief van den veertienden, boven gemeldt, en hieldt zich voorts by d'andre Heeren, om gezaamentlyk over 't bedryf van 's Landts vloot te beraadtslaagen. Ga naar margenoot+Den L. Admiraal Generaal de Ruiter liet op hunne komste de gantsche Krygsraadt aan zyn boordt vergaderen, daar de gemelde Heeren verscheenen. De Heer Bosvelt, het woordt voerende, begroette den L. Admiraal de Ruiter over de bevochte zeegen, en bedank- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 821]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Ga naar margenoot+den Heer de Ruiter en den gantschen Krygsraadt voor het goedt beleidt, Ga naar margenoot+de kloekmoedigheit en de vlyt, op den zevenden en veertienden der loopende maandt in 't gevecht tegens de vyanden gebruikt en aangewendt: met ernstige aanmaaning, dat ze op gelyke wyze in hunnen plicht, ten beste van 's Landts dienst, zouden volharden. De Krygsraadt bestondt te deezer tydt uit de L. Admiraalen, de Ruiter, Bankert, van Nes, en Tromp; de Viceadmiraalen, de Liefde, Sweers, en Evertszoon; de Schoutenbynacht, Jan van Nes, de Haan, en den Kommandeur van Ga naar margenoot+Meeuwen, voerende de vlagh als Schoutbynacht. Van deeze vereischte de Heer Bosveldt, uit den naame van hunne Hoog. Moog., dat elk zyn gevoelen zoude zeggen van 't geen voor eerst met 's Landts vloot behoorde Ga naar margenoot+gedaan te worden. Naa eenige beraadtslaaging werdt eenpaarig verstaan, en den Heeren aangezeit, dat de vloot voor eerst en voor al door alle bedenkelyke middelen diende te worden versterkt: dat het rondthoudt, de zeilen, het staande en loopende wandt aan de scheepen moeit worden herstelt, en de zelve met behoefte en scheeps krygstuig naar behooren voorzien, inzonderheit met volk. De Heeren Gedeputeerden naamen aan en beloofden, dat ze dit verzoek aan den Staat en zyn Hoogheit den Prinsse van Oranje zouden aandienen, en daar 't behoorde de handt daar aan houden, ten einde dat al 't verzochte met de meeste spoedigheit zoude worden verzorght, en de vloot in slaat gebraght Ga naar margenoot+om 't vaderlandt te konnen dienen. Toen werdt andermaal in omvraagh gebraght, wat de Krygsraadt oordeelde dat met 's Landts vloot, dus versterkt, en in postuur gebraght, zou behooren ondernoomen te worden. Hier op verstonden de meeste Leden van den Krygsraadt, Ga naar margenoot+met den L. Admiraal de Ruiter, dat men zich met 's Landts vloote ontrent Schoonevelt op het voordeelighst behoorde te plaatzen, en de kusten deezer Landen tegens alle vyandtlyke invallen en onderneemingen te dekken. Maar d'anderen waaren met den L. Admiraal Tromp Ga naar margenoot+van gevoelen, dat men de vyanden alomme, daar men de zelve zou konnen aantreffen, behoorde aan te grypen en het hooft te bieden. De Heeren Gedeputeerden zeiden daar op, dat ze deeze gevoelens aan de Heeren Staaten en zyn Hoogheit zouden bekent maaken, om daar verder op te beraadtslaagen. Geduurende het byeen zyn van deezen Krygsraadt viel iet voor, dat den Heeren Gedeputeerden niet lief was te hooren. Ga naar margenoot+De L. Admiraal Tromp beschuldigde den Viceadmiraal Sweers in zyn aangezicht, en zey hem aan dat hy in 't jongste gevecht met de vyanden plichtverzuim hadt begaan: geevende daar van deeze reeden, dat hy, Viceadmiraal Sweers, met zyn smaldeel voor zeilende, de vyanden niet naar behooren en in het hooft hadt aangegreepen, noch recht draagende gehouden, maar te loefwaart op was blyven leggen, zulks dat de Kapiteinen, die onder hem gerangeert waaren, hem hadden verlaaten, en tot bystandt van hem, Tromp, in 't gevecht waaren afgekoomen, Ga naar margenoot+die dat ook zouden konnen getuigen. De Viceadmiraal Sweers antwoordde daar op, dat hy voor was gezeilt, en harder kon zeilen met zyn groot zeil in de ghy, dan den L. Admiraal Tromp met al zyn zeilen daar by, maar dat zyn scheepen hem niet konden volgen, en overzulks dat hy, toen hy met den Engelschen Admiraal en Viceadmiraal der blaauwe vlagge in 't gevecht geraakte, niemant by zich hadt gehadt, als 't schip van Kapitein de Jong, en de fregatten van de Kommandeurs Noirot en Hartwyk: dat de Kapiteinen Poort, Dekker en Kornelis Bakker, achter hem koomende, zich by den Heer Tromp had- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 822]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Ga naar margenoot+gevoeght, daar zy luiden by hem Viceadmiraal hadden behooren geweest te zyn: voorts dat uit de gesteltenis en rampen, mitsgaders de dooden en gequetsten op zyn schip bekoomen, zou konnen blyken, dat hy in 't begin naa genoegh aan de vyanden was geweest. Maar dat hy zich genoodtzaakt vondt daar wat van af te deinzen, door dien zyn groote marsse raa aan stukken was geschooten, en buiten dat zyn schip moest herstellen, zonder dat hy op dat van de Jongh, 't welk ook zyn deel hadt gekreegen, ofte op een van de fregatten, die te kleen waaren om daar van de vlagge te laaten waaijen, hadt konnen overgaan, beweerende derhalven, dat hy zoo wel als iemant hadt gedaan, en zich in Ga naar margenoot+zyn plicht ten vollen gequeeten. Over dat beschuldigen en verantwoorden reezen tusschen de Heeren Tromp en Sweers harde en hevige woorden, tot vechtens toe. Doch de Heeren Gedeputeerden stelden zich tusschen beiden: vermaanende en gebiedende beide de partyen, dat ze zich van alle verdere hevigheden tegens elkanderen zouden onthouden. Ga naar margenoot+Ter zelver tyt werden de Heeren Kornelis Evertszoon, Viceadmiraal van Zeelandt, Jan van Nes, Schoutbynacht van de Maas, en Kapitein Jan Dik, als Schoutbynacht van 't Noorderquartier, met byvoeging van den Advocaat Fiskaal van Wouw, gelast, om de gesteltenis en gelegentheit van 't schip van den Viceadmiraal Sweers te bezichtigen en t'onderzoeken, en van hun wedervaaren aan den Krygsraadt verslagh te doen. Over dit beschuldigen viel daarna veel te doen. De Heer Tromp heeft Ga naar margenoot+veertien verklaaringen in den Krygsraadt ingelevert, om zyn beschuldiging waar te maaken: welke verklaaringen byna alle van eenen inhoudt waaren, en te kennen gaven, Dat ze den Heer Sweers te loefwaarts op hadden zien leggen, zonder de reeden te weeten. Hier tegens wees Ga naar margenoot+de Viceadmiraal Sweers de reeden, van dat men hem te loefwaart op hadt zien leggen, aan, eerst met een lyst van rampen en schaade aan zyn schip geleeden, bestaande in veele schooten aan 't hol, rondthout, staande en loopende wandt, en zeilen, met een andre lyst van dooden en gequetsten. D'eerste lyst was geteekent van den Viceadmiraal Kornelis Ga naar margenoot+Evertszoon, den Schoutbynacht Jan van Nes, en den Kapitein Jan Dik, die, als Kommissarissen, door den Krygsraadt gezonden, het schip hadden bezichtight. De tweede lyst was geteekent door de Chirurgyns van 't schip. Boven dien hadt de Heer Sweers noch een verklaaring van zyn Officieren: getuigende, dat, indien 't noch te doen stondt, zy zyn bedryf in dat voorval niet zouden weeten te verbeteren. De Ga naar margenoot+gemelde Kommissarissen, Kornelis Evertszoon, Jan van Nes, en Jan Dik, verhaalden, dat ze het schip van Sweers, den Olyfant, zeer reddeloos hadden bevonden, en dat zy ingelyks op geloeft zouden hebben, indien 't hun schip waare geweest, en hunne masten zoo stukken waaren geschooten. Daarna werdt by den Krygsraadt beslooten, dat den L. Admiraal Tromp het schip van Sweers door drie Kapiteinen uit zyn esquadre zou doen bezichtigen, om t'onderzoeken of 't in zee zou konnen herstelt worden of niet, en zoo niet, dat men 't dan zou binnen zenden. De Heer Tromp zondt ten dien einde de Kapiteinen Philips van Almonde, Volkert Swart, en Henrik Span, met hunne Timmerluiden, naar 't schip den Olyfant. Dees' alles bezichtigende, oordeelden Ga naar margenoot+dat het schip noodtzaaklyk binnen gaats moest worden gebraght, om de fokkemast van al 't want kaal te maaken, en dan met wangen te verzien, en alles weder te redden. Op dit verslagh beval den L. Admiraal de Ruiter, dat het gemelde schip uit de ruime zee binnen de gron- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 823]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Ga naar margenoot+in slecht waater zou loopen, en aldaar zyn geleeden rampen verbeteren. Ten zelven einde werdt ook het schip genoemt Tydtverdryf, 't welk gevoert werdt door den Kapitein Gillis Schey, opgezonden. Den Heer de Ruiter schreef te dier tydt aan de Heeren Staaten Generaal, dat de getuigenissen der geenen die 't schip den Olyfant bezichtight hadden niet tot naadeel van den Viceadmiraal Sweers laagen. Ook gaf hy aan anderen te kennen, dat de beschuldigingen, tegens hem ingebraght, maar oude wrokken scheenen te zyn, of daar uit t'ontstaan. Doch tot nader opening der zaake konnen de volgende stukken dienen: te weeten, de verklaaring en 't getuigenis der Bevelhebberen en anderen, die op het schip in 't gevecht tegenwoordig waaren: voorts d'ondervinding van de Gecommitteerden van den Krygsraadt, die 't schip hadden bezien en onderzocht, met d'aanwyzing van de schooten, die 't schip alomme, en ook in 'trondthout, touwerk, en zeilen, hadden beschaadight; en eindelyk de lyst der dooden, en der zwaare en mindre gequetsten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Attestatie.Verklaar en wy ondergeschreeven, alle varende in de qualiteit als onder deeze gespecificeert met 's Landts schip de witte Olyphant, gecommandeert door den Heer Viceadmiraal Isaak Sweers, hoe waar ende waarachtig is, dat wy op den 14 deezes, naar voorgaande resolutie om met 's Landts vloot de twee Koninghlyke vyandts vlooten te attaqueren, ende waar 't doenelyk uit der zee te slaan: zyn dienvolgende ontrent den middagh van Schoonevelt onder zeil gegaan, en wy, hebbende met ons smaldeelinge de avantguarde van den Heer L. Admiraal Tromp, zynde de vyanden ongevaar twee mylen waters aan ly van ons, 't welk zy ziende lichten insgelyks haare ankers, en stelden haaren koers Noordtnoordtwest aan by de windt, met alle macht van zeilen, en wy zeilende met ons schooverzeil in den bant, ofte op stootgarens, vermits zeer vaardigh in 't zeilen waaren, echter en heeft ons smaldeelingh, exemtGa naar margenoot† den Kapitein Jan de Jongh, die met alle zyn zeilen voor uit in zyn rangh was, en neffens ons de Kapiteinen Hans Hartwyk, ende Jan Noirot, zynde twee kleine fregatjes, ende ons principale secondensGa naar margenoot↓, als de Kapiteinen Kornelis Bakker, Piet er Klaaszoon Dekker, ende Adriaan Poort, en konden door haare onbezeiltheit niet volgen, om in haare rang te koomen, en den Heer Admiraal Tromp, met alle macht van zeil ons volgende met zyn esquadre tot ontrent naa gissing half vyf uuren, braste den Admiraal van de blaauwe vlagh zyn groot marszeil aan den windt, en korts daar aan zyn voormarszeil op stengh, om zoo zyn Viceadmiraal onder zyn ly te doen passeeren; waar op wy toen draagende hielden, zoodaanigh dat twee van de voorste scheepen van den vyandt op onze loefboegh zaagen, die straks weer afhielden, waar meede den Kapitein de Jongh in gevecht was, en wy tegens de voorschreeve Admiraal en Viceadmiraal, ende de andere voorste scheepen in een hevigh gevecht zynde, wierdt ons groot marszeil ten deele van de ree geschooten, en al ons loopendt touwerk daar aan dependerende, ende de marsse ree aan stukken, rukten doen ons schooverzeil by, daar mede wy in 't korte zoo gehavent wierden, dat alles reddeloos en gedevaliseert was, zoo dat geduurigh 2 a 3 streeken van de windt laagen kanonnerende, kreegen doen 5 a 6 schooten onder water, en voorts alles zoo ontramponeert dat 't schip niet meer in ons geweldt en hadden, gelyk zulks breeder blykt by de nevensgaande acte van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 824]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de visitatie van de Heeren van den Krygsraadt, daar toe gecommitteert, des genoodtzaakt waaren zoo veel doenlyk by de windt op te steeken, om inmiddels alles zoo veel moogelyk te repareeren, zynde doen ongevaar acht uuren, en zyn toen de achtergebleven scheepen van ons smaldeeling by den Heer L. Admiraal Tromp gekoomen, en in ly van ons in gevecht met den vyandt, tot dat de nacht haar scheide, wy geen andere gedachten hebbende ofte zouden 's anderendaaghs 't gevecht hervat hebben, zoo dat weer kardoezen vulden, en de stukken die uit de roopaarden geschooten waaren herstelden, wenden doen, en smeten 't op zy, en krenghden; maar tegens 't lumierenGa naar margenoot† van den dagh quam 't advysjacht van Klaas Portugaal, die niet beeter en wist ofte onze scheepen waaren in ly van ons, zoo dat de Viceadmiraal Sweers daar in overgingh, met intentie om den Heer Tromp te spreeken, en op een ander schip te gaan, en toen 't wat meerder opklaarde wierden wy gewaar dat het de vyandelyke vlooten waaren, deeden een schoot, waar op genoemden Viceadmiraal weer aan boordt quam, en wier den toen onze vloot in 't Zuidtoost van ons gewaar, daar wy toen met de noch achter zynde scheepen en galjoots, die ook van 't wenden niet en wisten, naa toe staaken. Verklaaren vorders, dat de meeste schaade, ons aangedaan, is geschiet van den Admiraal en Viceadmiraal van de blaauwe vlagh, als blykt by de schooten in ons schip, en de koegels van zesendertigh en achtenveertigh ponders, noch in 't schip berustende: zoo dat wy deposantenGa naar margenoot↓ verstelt staan dat van wandevoirGa naar margenoot‡ berucht worden, alzoo ons weetens, als het te hervatten stondt, met geen bedenkelyke middelen het zoude konnen verbeteren. Eindigende hier mede onze verklaring, die wy bereidt zyn ten allen tyden, ende ter plaatzen daar 't vereist, met solemneele eeden te bevestigen. Ten oirkonae der waarheit hebben wy dit alle met onze handttekeninge ofte merken bevestight. Actum in 's Landts schip den Oliphant, geankert op Schoonevelt, deezen 20 Juny 1673. Was geteekent, Kapitein Lieutenants, Willem Knyf, J. Baak. Lieutenants, Abraham Wilmerdonks, Adriaan Schorel, O. Vollenhove. Schipper, Rippert Krynszoon. Stuurluiden, Gysbert Janszoon, C. Boosaart. Dirk Arentszoon, Klaas Hendrikszoon. Jan Cletcher Volontaire. Lootzen, Jan Gabrielszoon, Jan Hendrikszoon, ende Adriaan Krynen Bootsman. Onder stondt, in kennisse van myn ondergeschreeven, die 't zelve ook affirmereGa naar margenoot*, was geteekent Steven Melon.
Naa collatie met het principaal bevonden t'accorderen, En was geteekent, STEVEN MELON, Schryver. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[18 Juni 1673]Visitatie ende ondervinding aan 't schip den Oliphant, door ons ondergeschreeven, daar toe Gecommitteerde, gedaan deezen 18 Juny 1673.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 825]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wy ondergeschteeven Gecommitteerden uit den Ed. Krysraadt, nevens den Advocaat Fiscaal, hebben deezen, naar gedaane visitatie van 's Landts schip den Oliphant, gevoert by den Viceadmiraal Isaak Sweers, en naauw regardt genoomen hebbende op alles daar toe dienende, volgens de bovenstaande lyste bevonden. Actum in 't schip voornoemt, ten anker op Schoonevelt, deezen 18 Juny 1673. ende was geteekent, Kornelis Evertszoon, Jan van Nes, Jan Dik, ende J. van Wouw.
Naar collatie met het principaal bevonden t'accorderen, was geteekent,
STEVEN MELON, Schryver. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[14 Juni 1673]Lyste van de dooden en gequetsten, op 's Landts schip den Olyphant, gevoert by den Viceadmiraal Isaak Sweers, in de batailje den 14 Juny, 1673.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 826]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[16 Juni 1673]Ga naar margenoot+Swaare gequetsten opgezonden naar Rotterdam, den 16 Juny 1673. Fol.
Naa collatie met het principaal bevonden te accordeeren, den 18 Juny 1673. Was geteekent, STEVEN MELON, Schryver.
Ter zelver tydt werdt ook de Viceadmiraal Johan de Liefde beschuldight: doch de punten t'zynen laste, nocht ook zyn verantwoordingert, zyn my niet te vooren gekoomen. Geduurende de gemelde onlusten Ga naar margenoot+tusschen de Heeren Tromp en Sweers, beval zyn Hoogheit den Prinsse van Oranje den L. Admiraal de Ruiter, dat hy den Viceadmiraal Sweers voor eerst, en tot nader ordre, zou rang doen neemen onder 't esquadre van den L. Admiraal Bankert, en den Viceadmiraal Kornelis Evertszoon onder dat van den L. Admiraal Tromp, dewyl de dienst van 't Landt zulks vereischte. Doch uit de lysten der esquadres heb ik niet konnen bespeuren dat deeze orde zy gevolght, 't welk buiten twyffel met kennis van zyn Hoogheit, om reedenen, my onbekent, is naagelaaten. Daarna werdt door etlyke Gedeputeerden van hunne Hoog. Moog. Ga naar margenoot+aan den Krygsraadt bekent gemaakt, Hoe zyn Hoogheit den Prinsse van Oranje ernstigh begeerde, dat, belangende de beschuldigingen van plichtverzuim, die eenige Leden van den Krygsraadt werden te last geleit en nagegeeven, onvermindert ieders gevoelen en verdeediging, alles zoude worden gelaaten in staate, omme naa de gedaane zeetoght by z Hoogheit zelfs daar van kennis genoomen en daar over geoordeelt te worden, als in recht en justitie zou bevonden worden te behooren: vermaanende en beveelende derhalven de gemelde Hooftofficieren, dat zy ondertusschen, zoo lief als hun de dienst van 't Vaderlandt was, van alle oploopentheden en hevigheden tegens elkanderen zouden afstaan, en in die harmonie of overeenkooming leeven, en tegens de vyanden aangaan, als of daar geen verschil of oneenigheden waaren geweest: en dat met noch wel te doen, indien 'er iemant zou moogen hebben quaalyk gedaan, veel zou konnen worden te boven gekoomen. Dit werdt in 't gemeen aangenoomen, en van alle de Leden der Krygsraadt, ook de Heeren Tromp en Sweers, belooft zich daarna stiptelyk te zullen gedraagen. Hier door werdt dat hevigh geschil voor dien tydt gestilt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 827]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Weinigh daagen te vooren ontfing den L. Admiraal de Ruiter een brief Ga naar margenoot+van hunne Hoog. Moog. met ernstige betuiging van 't genoegen dat ze schepten over 't voordeel dat nu ten tweeden maale door 's Landts vloot tegens de vyanden, onder zyn kloekmoedig beleit, was bevochten. Zyn Hoogheit zondt hem den volgenden brief. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[19 Juni 1673]Ga naar margenoot+Edele, Gestrenge, vroome, lieve bezondere,
Ga naar margenoot+Wy hebben met overgroot genoegen vernoomen in wat maniere Godt de Heere de wapenen van den Staat, onder U E. beleidt, in het tweede voorval met d'Engelsche en Fransche vloot en heeft gelieven te zeegenen, ende vinden ons ten uitersten voldaan van de dapperheit, wakkerheit, en goede bestiering, daar mede U E. den dienst van den Lande in de zelve gelegentheit heeft betracht, en dewelke by den Staat en ons by alle gelegentheden naar verdiensten zullen staan erkent te worden. Vorders is noodig bevonden nochmaals naar 's Landts vloot af te zenden de Heeren Bosveldt, van Mauregnault, en Gemnich, met byvoeging van zoodaanige Heeren van de respective Admiraaliteiten als zich in Zeelandt jegenwoordig zullen bevinden, om U E. te onderrechten van onze oogmerken ontrent het verdere bedryf van 's Landts vloote, en in wat maniere wy oordeelen en goedtgevonden hebben dat daar mede alsnoch ten dienste van den Lande zal worden geageert. U E. gelieve derhalven hun, 't geene voorschreeve den zelven bekent maakende, volkoomen geloof te geeven, en zich daar naar, aangaande de verdere aanslaagen en uitvoeringen, te richten en te reguleren. Wy bidden Godt almaghtig die genaadelyk te willen te hulpe koomen, en U E. te houden in zyne heilige bewaaring. In 's Gravenhage, de 19 Juny 1673.
U E. goedtwillige vriendt, G.H. PRINCE d'ORANGE.
Den zelven dagh dat die brief was geteekent bequam den L. Admiraal de Ruiter, door den Kommandeur Henrik Span, voerende het fregat Ga naar margenoot+Middelburg, dien hy op kondtschap hadt uitgezonden, bericht, dat d'Engelsche en Fransche vlooten den vyftienden op de reviere van Londen, en tot de Middelgronden waaren gekoomen. Waar op ten zelven daage Ga naar margenoot+by den Heer de Ruiter en zyn Krygsraadt werdt goedtgevonden, den Ga naar margenoot+Schoutbynacht Jan de Haan, met twaalf zoo scheepen als fregatten van oorlogh, twee branders, en vier advysjachten, naar de reviere van Londen te zenden. Dit geschiedde eensdeels om met het opzenden van advysjachten, en daar op bequaame persoonen, tot in de gemelde Reviere, naarder kennis te neemen van de gestalte en gelegentheit der vyandtlyke vlooten: doch andersdeels, en wel voornaamentlyk, om met 'er daadt te doen blyken dat 's Landts vloot noch in staat was, en de volkeren gemoedight waaren om zich met zoo kleen een maght op Ga naar margenoot+de vyandtlyke kust te derven vertoonen. Tot deeze toght zyn de volgende Officieren en scheepen afgezonden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 828]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Branders.
Advysjachten.
Kapitein Beyma, voerende 't schip de Steden, gemonteert en bemant met vyftig stukken en 283 koppen, was dien zelven dagh uit Vrieslandt Ga naar margenoot+by de vloot gekoomen. Op den twintighsten der maandt woey 't een storm uit den Oostnoordtoosten, en de Kapiteinen Almonde en Span, en het brandtschip van Jakob Schenk, verlooren hunne boeghsprieten, Ga naar margenoot+die alle naar binnen moesten om herstelt te worden. Des anderendaaghs was het weder bedaart, en men zagh op de middagh een snaauw met een Admiraaliteits jacht, voerende de vlagh van boven, uit Zeelandt Ga naar margenoot+naar de vloot koomen. Met dit jacht quam de Veldtmaarschalk Wirts, de Raadtpensionaris van Zeelandt, Hubert, nevens de Heeren Vrybergen, Munniks, en andere Heeren, aan den Heer de Ruiters boordt, hem begroetende en veel geluk wenschende met den zeegen, die Godt den Vaderlande, onder zyn beleidt, op den zevenden en veertienden der maandt, hadt verleent. De gemelde Veldtmaarschalk onthieldt zich te deezer tydt met eenigh krygsvolk op het eilandt Walcheren, en stelde daar de noodige ordre om d'Engelschen en Franschen af te weeren: want men hieldt het voor een zeekere zaake, dat ze voornemens waaren daar te landen, doch dat het hun door 't eerste en inzonderheit door 't tweede zeegevecht was verhindert: en nu hadt men minder bekommernis, vermits zy de zee hadden verlaaten. Doch ze waaren zoo niet geslaagen of ze konden hunne schaade herstellen, en den strydt ten derden maale waagen. Hier vonden zich nu de twee grootste helden, de Ruiter en Wirts, die den Vaderlande in den uitersten noodt, d'een ter zee, en d'ander te lande, zoo groote diensten hadden gedaan, by een, en aanschouden elkanderen met verwondering. De gemelde Heeren vertoonden den L. Admiraal de Ruiter eenige tydingen, over Oostende uit Engelandt gekoomen, meldende dat de vyandlyke vlooten de reviere van Londen waaren opgezeilt tot voor Charnesse. Zy werden heuschelyk onthaalt, en zeilden ten drie uuren naa den middagh weêr naar landt. In deezen tydt was men in 's Landts vloot daagelyks bezigh om de beschaadighde scheepen te herstellen, en 't buskruidt, scherp, en andre oorloghsbehoefte, dat dagelyks werdt toegezonden, over te neemen, en Ga naar margenoot+onder de scheepen naar behooren te verdeelen. De Schoutbynacht de Haan, die met twaalf scheepen en andre vaartuigen naar de reviere van Londen was gezonden, hadt, door hardt weder belet, niet konnen t'zeil gaan voor den eenentwintighsten, en quam den vyfentwintighsten, Ga naar margenoot+naar 't verrichten van zyn last, weêr onder de vlagge: berichtende aan den L. Admiraal de Ruiter, dat hy uit een Lubeker Schipper, die den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 829]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zestienden van Londen quam, hadt verstaan dat de vyandtlyke vlooten Ga naar margenoot+noch ontrent Charnesse lagen, sterk ontrent 70 scheepen, en dat de zelve naar Tilbury Hoope zouden zeilen, om daar 30000 soldaaten in te neemen, met welke zy een landing op de Zeeuwsche kusten zouden trachten te doen: en dat 'er 20 scheepen klaar laagen. Den Heer de Ruiter dit verslagh hoorende, oordeelde dat de zaaken zoo breedt niet en laagen. Ook zeide de Haan, dat hy uit onzydige luiden hadt vernoomen, dat 'er veel dooden en gequetsten uit de vyandtlyke scheepen aan landt Ga naar margenoot+werden gebraght. Des anderendaaghs quam de Schoutbynacht van Vrieslandt, Brunsveldt, voerende het schip Prins Henrik Kasimir, en de Kapitein Jan Vyselaar, voerende het schip Ostergoo, met noch een snaauw, een galjoot, en een brander, by de vloot: voorts den Kapitein Salomon le Sage, met het schip Vlissingen: en daarna de Viceadmiraal Sweers, met zyn schip den Olyfant, en noch etlyke andere scheepen, die in Zeelandt waaren herstelt. Zoo dat men in 't kort weêr over de honderdt scheepen, zoo kleen als groot, onder de vlagge telde. Dat aankoomen van etlyke scheepen uit Zeelandt en Vrieslandt Ga naar margenoot+noodtzaakte den L. Admiraal de Ruiter eenige verandering in d'esquadres te maaken, en de vloot weêr op nieuw te verdeelen. Den Kapitein Jan Dik werdt nu, mits d'aankomste van den Schoutbynacht Brunsveldt, belast, de Schoutbynachts vlag, die hy eenigen tydt by maniere van voorraadt gevoert hadt, wederom af te neemen: doch dat hy des niettemin het gebiedt zou behouden over de scheepen van 't Noorderquartier, zoo in 't ontfangen, verdeelen en verantwoorden van de behoeften Ga naar margenoot+als anderzins. Ten zelven daage waaren weêr eenige Gedeputeerden van hunne Hoog. Moog. en der Admiraaliteiten van Hollandt aan den Heer de Ruiters boordt gekoomen: te weeten, de Heeren van der Meyden, Mauregnault, Gemnich, Reigersbergen, Kien, Okkertszoon en de Wildt, om met den L. Admiraal de Ruiter en den Krygsraadt t'overweegen wat men met 's Landts vloote behoorde ter handt te neemen. De Heer van der Meyden, het woordt voerende, gaf de meening Ga naar margenoot+der Heeren Staaten in deezer voegen te kennen: Dat, nadien 's Landts vloote door Godts genaadigen zeegen, mitsgaaders het goedt beleidt en de kloekmoedigheit van het Opperhooft, den Heer de Ruiter, en de verdre Hooftofficieren, in de twee leste zeeslaagen d'overhandt en de zee hadt behouden, en daar door dermaaten van staat was verbetert, dat daar door de redenen ophielden, die men verstondt te hebben, toen men den dertighsten May lest leeden besloot, dat de vloot zich zoude geplaatst houden op of ontrent Schoonevelt, en aldaar de vyanden verwachten. Ga naar margenoot+En overzulks, dewyl de gemelde vloot in een dagh of twee weer zou zyn herstelt, met voorraadt voorzien, en in staat gebraght van te konnen dienst doen, men daar meede behoorde over te steeken, naar en in 't gezicht van de kust van Engelandt, tot voor Soulsbaay, de reviere van Londen, Duins en daar ontrent. Zoo wel om de vyanden alle bedenkelyke en moogelyke afbreuke te doen, als ook om te toonen dat men daar waare, en niet geslaagen of binnen de gronden gedreeven, gegelyk de vyanden uitstrooiden, en, tegens hun beter weeten, hunne gemeente en andere wilden doen gelooven. Op dit voorstel werdt ter begeerte van de gemelde Heeren beraadtslaaght, en by den Heer de Ruiter, Ga naar margenoot+en alle de Leden van den Krygsraadt, met een paarigheit van stemmen, de gemelde voorslagh goedtgekent, en verklaart, dat men bereidt was den voorgestelden toght op 't spoedighste in 't werk te stellen, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 830]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+naar d'Engelsche kust over te steeken: met die meening nochtans, dat, wanneer zy, door inkoomende kondtschappen, of eigen ooghbeschouwing, de vyanden te maghtig moghten vinden, zy dan zich weder met ordre van daar zouden begeeven naar de verzamelplaatzeGa naar margenoot†, die men nu zoude stellen juist niet op Schoonevelt, maar van daar ter halver zee en de reviere van Londen, naa dat de Krygsraadt het zelve ten meesten dienste van den Staat zoude goedtvinden. Dit werdt in deezer voegen by de gemelde Heeren beslooten en vastgestelt. Toen werdt ook door hen bekent gemaakt, dat de zaak van de beschuldighde Hooftofficieren in staate zoude worden gelaaten tot naa 't eindigen der zeetoght, gelyk boven is gemeldt. Naa 't vertrek der gemelde Heeren naar Vlissingen, werdt alles vervaardight, om ten eersten t'zeil te gaan. Maar den eersten van Julius ontfing den L. Admiraal de Ruiter een brief van den Heer Lodestein, Secretaris van d'Admiraaliteit te Rotterdam, hem beveelende uit den naam van zyn Hoogheit, dat hy met 's Landts vloot noch niet zou verzeilen, maar noch een dagh of twee vertoeven, tot dat hy, Lodestein, met noch etlyke andre Heeren hem zouden hebben Ga naar margenoot+gesprooken: alzoo 's Landts dienst daar aan gelegen was. Daar op verscheenen des anderendaaghs aan zyn boordt de Heeren Veldtmaarschalk Wirts, de Raadtpensionaris van Zeelandt, de Hubert, en de Secretaris Lodestein, als Gedeputeerden van zyn Hoogheit, die in den Krygsraadt, door hun ordre vergadert, de Raadtpensionaris de Hubert het woordt voerende, dit voorstel deeden, Dat alzoo de Koning van Vrankryk de stadt Maastricht hadt belegert, en hardt liet bestormen, en dat Ga naar margenoot+de Koning van Grootbritanje eenige volken uit Engelandt naar Vrankryk Ga naar margenoot+zou doen overvoeren, 't zy tot versterking van 't leger voor Maastricht, of om elders te worden gebruikt, derhalven de gedachten en overleggingen van zyn Hoogheit daar heenen waaren gegaan, of door 's Landts vloot niet d'een of d'andre plaats in Vrankryk of Engelandt zou konnen aangetast worden, met hoope van die te vermeesteren, en aldaar post te neemen en te houden: ten einde dat daar door de vyanden van de gemelde belegering en andre voorneemens moghten worden afgetrokken. Ga naar margenoot+Hier op verzochten ze het goedtdunken van den Krygsraadt te verstaan. Men overley de zaak, en noemde verscheide plaatzen. Doch naa 't hooren van veele redenen, voor en tegen, werdt niet geraden gevonden voor als noch tot eenigh besluit te koomen. Men stelde alles uit tot nader gelegentheit, met bevel van 't voorstel by zich en geheim te houden. Toen begaven zich de Heeren Wirts en de Hubert weer naar Vlissingen, en de Secretaris Lodestein voer naar de Maas. Doch Maastricht hadt zich te dier tydt al aan den Koning van Vrankryk, naa een belegh van ontrent drie weeken, overgegeeven, en op dien dagh, den tweeden van Julius, trok de bezetting van 't Nederlandtsch Krygsvolk uit de Stadt. In dier voegen, dat de Fransche wapenen te lande voorspoedt hadden, terwyl beide d'Engelsche en Fransche vlooten ter zee voor de Nederlanders mosten wyken, daar zeeker Poeëtsche geest op speelde met het volgende gedicht.
Dum Batavi terrâ cedunt, mare deserit Anglus.
Cum maris domino Gallus & ipse fugit.
Sic pelago afflictis reparatur gloria Belgis.
Sed Galli terra promptius arma gerunt:
Scilicet unde aliquid sperent successibus istis
Belga & Gallus habent, Anglia sola nihil.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 831]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+'T welk van iemandt dus werdt vertaalt,
Terwyl men Hollandt ziet te landt voor Vrankryk wyken,
Moet Engelandt de vlagh ter zee voor Neêrlandt stryken;
Jaa zelf de Vrank vlucht met den Zeevooght voor den Heldt,
Die 't bange Nederlandt weêr in zyn eer herstelt.
Maar Vrankryk windt te landt. Dus wordt uit ieders zeegen,
Voor Hollander en Vrank, noch hoop van winst verkreegen.
Doch Engelandt alleen, dewyl het vecht en vliet,
Vindt nergens stof tot hoop, of hoopt en vecht om niet.
Te deezer tydt werdt de gewoonlyke bededagh, die den eersten Woensdagh in de maandt, op den vyfden Julius, moest gehouden worden, Ga naar margenoot+door de Heeren Staaten verandert in een dank- en bededagh, weegens de twee leste zeeslaagen. De Heeren Staaten zeiden in d'uitschryving, dat het Godt belieft hadt, uit zyne oneindige goedertierenheit en vaderlyke barmhertigheit, den Staat deezer Landen in de tegenwoordige Ga naar margenoot+bekommerlyke en gevaarlyke gesteltenisse van tyden en zaaken, tegens het gevoelen en de gedachten van alle hunne vyanden, te begenadigen met baarblykelyke hulpe en zonderlinge voordeelen, in beide de jongst voorgevallene gevechten en zeeslaagen, tegens de t' zaamengevoeghde vlooten van de maghtige Koningen van Vrankryk en van Groot britanje. Derhalven bevaalen de Heeren Staaten, Godt over die hulpe van gantscher herten te danken, en vierighlyk te bidden om zynen verderen zeegen over 's Landts vloot, en om voorspoedt van de wapenen van den Ga naar margenoot+Staat te lande, en verders om vreede. Midlerwyl was 's Landts vloot den derden van Julius onder zeil gegaan: doch korts daar aan begosten zich zommige gevaarlyke en besmettelyke ziekten onder 't volk op de Ga naar margenoot+scheepen t'openbaaren: brandende en besmettelyke koortzen, de bluts Ga naar margenoot+en roodeloop: zoo dat het quaadt binnen weinig daagen geweldigh voortsloegh. Den Viceadmiraal de Liefde hadt ontrent 77 zieken: de Schoutbynacht van Nes 36: Kapitein Rees 23: de Schoutbynacht de Haan 59: de Kommandeur van Meeuwen 33; Kapitein Bont 12, Kapitein Volkert Swart 13, Kapitein Philips de Munnik 25, Kapitein Elsevier 27, Kapitein Berkhout 66, Kapitein David Sweerius 49. Ontren 130 kranken werden ten eersten naar landt gezonden, en Monard, Geneesmeester van 's Landts vloote, oordeelde dat al deeze ziekten byna zoo besmettelyk waaren dan de pest, en dat, om den voortgangk tydelyk in de vloot te sluiten, ten hooghsten noodig was, al de kranken, die noch niet opgezonden waaren, ten spoedighste op te zenden, om aan landt des te eerder geneezen te worden: en dat men ondertusschen in de vloot met alle vlyt en behoorlyke middelen de scheepen van alle quaadtaardige lucht most trachten te zuiveren, om verder quaadt voor te koomen. Dees raadt werdt in alle deelen gevolght. Den Heer de Ruiter en anderen waaren van gevoelen, dat de gemelde ziekte, menschelyker wyze gesprooken, in de vloot was gebraght door 't bootsvolk, dat den verleeden winter, tot bescherming van de posten van Hollandt, aan den Uithoorn en elders was gebruikt, en aldaar veel ongemaks hadt geleeden. Hy vondt zich nu in geen kleene bekommering, vreezende dat de ziekte, die daagelyks toenam, veel volks zou weghsleepen, of onbequaam Ga naar margenoot+maaken om dienst te doen. De vloot evenwel vervolgde haaren streek, zoo veel de tegenwindt en tusschenkoomende stilte toeliet, zulks dat ze eerst op den vyfden d'Engelsche kust van verre in 't gezicht kreegen, en quam 's avondts daar onder ten anker, de hoek van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 832]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Maas Westnoordtwest ruim drie mylen van haar af. Vier of vyf scheepen, voor het Konings Diep ten anker leggende, maakten, de Hollanders ziende, straks zeil, en weeken inwaarts aan naar de reviere van Londen. Daar na besloot den L. Admiraal de Ruiter, met goedtvinden van de L. Admiraalen Bankert, van Nes, en Tromp, met de vloot wat dichter aan d'Engelsche kust te loopen, en 's Landts zeemaght daar te vertoonen, en, geen voordeel op de vyanden konnende doen, daarna naar de Maas over te steeken, om de vloot, met het opzenden der zieken, zoo veel moogelyk was, te zuiveren, en voor de gezonden verversching t'ontbieden, om die te beter te bewaaren. Daarna zou men zich weêr naar de jongst beraamde verzaamelplaatsGa naar margenoot† begeeven, en daar 's Landts dienst Ga naar margenoot+betrachten. Hier op liep de vloot in 't gezicht van Harwits, zoo naa, dat 's Landts scheepen van daar, en van 't omleggende landt, bequaamlyk konden worden gezien en getelt. Een Hamburger Schipper, van daar koomende, verhaalde aan den Heer de Ruiter, dat de gemeente aldaar ten hooghste was verwondert over 't verschynen der Hollandtsche vloot, met zoo groot een getal van scheepen; dewyl men haar hadt willen diets maaken, dat de Hollanders mede uitter zee waaren geweeken. Den Heer de Ruiter daarna met de vloot wederom van Harwits t'zeewaarts overwendende, vondt zich genoodtzaakt ter gemelde plaatze ten anker te koomen, om tydt te geeven aan eenige scheepen, die haar ankers door hardt weder hadden verlooren, ten einde dat ze die weder moghten visschen: Ga naar margenoot+zoo dat de vloot eerst den negenden 's morgens naar de Hollandtsche kust kon t'zeil gaan. Maar men liet vier oorloghscheepen, vyf fregatten, Ga naar margenoot+drie snaauwen, en een galjoot, onder 't gebiedt van den Kapitein Jonker Ga naar margenoot+Jan van Gelder, de Ruiters behoudtzoone, voor de reviere van Londen, met last van drie of vier daagen aldaar te blyven kruissen, tot afbreuk van de vyanden, en om alle moogelyke kennis en bericht van de gesteltenisse en 't voorneemen van der zelver zeemaghten te bekoomen, en dan 's Landts vloot te volgen, en op de beraamde verzaamelplaatze, ter halver zee tusschen de Wielingen en de reviere van Londen, aan te treffen. Des anderendaaghs quaamen eenige galjoots met zoet waater, en ververschingh, uit de Maas, by 's Landts vloot: en dewyl toen ook de windt Ga naar margenoot+uit den Zuidtwesten helder deur woey, kreegh den Heer de Ruirer bedenken, dat de vyanden, die 't zyns oordeels al lang genoegh in de reviere van Londen hadden gemaakt, van daar met die windt wel moghten uitkoomen, en zich aan het Opper, tusschen Walcheren en de Vlaamsche kust, plaatzen: weshalven hy goedt vondt, nier voor de Maas te loopen, maar zyn loop Zuidelyk naar de post te zetten die hem voor 's Landts vloot voorderlykst dacht: en alzoo te beletten dat de vyanden Ga naar margenoot+hem daar ontrent niet voorquaamen, en dat voordeel benaamen. Ga naar margenoot+Dus voort zeilende, werden de zieken al gaande wegh met galjoots naar Rotterdam opgezonden. Daar na quam de vloot ontrent vyf mylen van Westkapel ten anker: ook verscheenen de scheepen die, onder 't bevel Ga naar margenoot+van Van Gelder, voor de reviere van Londen hadden gekruist, weer onder de vlagge, zonder eenige kondtschap van gewicht mede te brengen. Ga naar margenoot+De ziekte en besmetting nam noch toe, en de sterfte veel volks wegh. In 't schip d'Agatha, 't welk gevoert werdt door Kapitein de Sitter, waaren in 't kort zesentwintigh persoonen gestorven, en over boordt gezet: en op 't schip Essen waaren zoo veel zieken, dat men bezwaarlyk volk over hadt om d'ankers te konnen lichten. Den Heer de Ruiter, om de voornaamste scheepen, die door 't opzenden van zieken, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 833]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+door de dooden en gequetsten van den lesten slagh, gebrek van volk hadden, weêr eenighzins in staat te brengen, beval eenigh volk van zommige fregatten en advysjachten daar op over te gaan: ook werdt van dagh tot dagh noch eenig versch geworven volk van Rotterdam en Amsterdam naar 's Landts vloot gezonden. Doch dit alles kon 't gebrek niet genoegh vervullen: 't geen de Heer de Ruiter bewoogh om met geduurig schryven te verzoeken, dat men hem noch meer volk zou zenden, ten einde dat hy 's Landts scheepen naar behooren moght bemannen. Ook deeden d'Admiraaliteiten alle vlyt om matroozen te werven, en de vloot te voorzien. Ook werdt vast gestelt, dat men de scheepen noch van lyftoght zou verzorgen tot in 't einde van Augustus. Ga naar margenoot+Voorts quaamen noch twee scheepen onder de vlagh: eerst het schip Groeningen, 't welk gevoert werdt door den Viceadmiraal Enno Doedeszoon Star, toegerust en bemant met 64 stukken, 300 matroozen en 30 soldaaten: daarna het schip Dordrecht, uit Zeelandt, onder den Ga naar margenoot+Kapitein Willem Hendrikszoon, bemant met 175 zoo matroozen als Ga naar margenoot+soldaaten, en voorzien met 50 stukken. De Viceadmiraal Star werdt naar gewoonte geschikt onder 't hooftdeelGa naar margenoot† van den L. Admiraal Bankert, met last, om te voeren het smaldeel dat te vooren was gestelt Ga naar margenoot+onder 't gebiedt van den Schoutbynacht Brunsveldt. Daarna liep 's Landts vloot wat nader aan de kust van Walcheren, en posteerde zich in behoorlyke orde ten anker, om de vyanden van d'eene, en de scheepsbehoefteGa naar margenoot↓ en 't vereischte volk van d'andere zyde af te wachten. De Ga naar margenoot+L. Admiraal de Ruiter ontfing den negentienden een brief van den Raadtpensionaris Fagel, met eenige Engelsche tydingen van den elfden Julius Ga naar margenoot+uit Londen, meldende, dat men in Engelandt zeer preste om de vloot weer in zee te brengen, maar dat men niet dan onervaren volk kon krygen, en dat het volk opentlyk in de vloot zeide, dat zy tegens de Hollanders niet wilden vechten: dat het noch wel tien of twaalf daagen zoude aanloopen eer de vloot zou konnen zee kiezen. Daar by voegende, te gelooven, dat zy noch een stormGa naar margenoot‡ zouden zoeken te doen: dewyl het zeeker was, dat de zyde die 't met hun hieldt bedurven zou zyn, indien ze met hunne vloot niet zouden konnen uitrechten, zynde alreede Ga naar margenoot+zeer oneenig en verdeelt. Weinig daagen daarna braght een Zeeuwsche kleene kaper een Fransch scheepjen onder de vlagge, wiens Schipper, van den Heer de Ruiter ondervraaght, verklaarde, dat hy den vierentwintighsten der maandt de twee Koningklyke vlooten op de reviere van Londen, ontrent de Noordtbaay, hadt zien leggen, en dat ze geheel gereedt waaren om uit te koomen. De Heer de Ruiter en al de Leden van den Krygsraadt dacht het zeer vreemdt dat de vyanden zoo lang sukkelden met uit te loopen, en hadden vermoeden dat 'er ongelegentheden moesten zyn die hen tot noch toe verhinderden en ophielden. Ook verstondt men uit eenige Nederlandtsche gevangens, met het pakketboot overkoomende, dat 'er groote ziekte in der vyanden vloot was, en dat daarom noch sterk werdt geprest: en dat de gemeente Ga naar margenoot+om vreede met de Hollanders riep. Doch den achtentwintighsten 's morgens verstondt de Heer de Ruiter uit een van de brandtwachten, die hy ter halver zee op kondtschap hadt gezonden, dat ze de Ga naar margenoot+vyandtlyke vlooten 's avondts te vooren onder zeil, en om uit de reviere van Londen te koomen, hadden gezien, en ontrent honderdtdertig zeilen getelt: doch dat ze die niet alle konden zien: voorts dat ze dien avondt door stilte in 't Konings Diep ten anker waaren gekoomen. Over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 834]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Oostende kreegh men bericht, dat ze met honderdtvyfentwintigh oorlogscheepen in zee quaamen, met eenige duizenden landtsoldaaten in koolscheepen: en dat ze iet groots voor hadden. Op deeze tyding oordeelde den Heer de Ruiter, dewyl de windt hun diende, die uit den Westnoordtwesten woey, dat men elkanderen noch dien dagh zou zien. Ga naar margenoot+'s Landts vloot ging daar op noch voor den middagh in zyn rang onder zeil, om zich in goede ordre te leggen. Hy beriep den Krygsraadt, Ga naar margenoot+te weeten, de L. Admiraalen Bankert, van Nes en Tromp, de Viceadmiraalen de Liefde, Sweers en Star, de Schoutenbynacht Jan van Nes en Brunsveldt, en den Kommandeur van Meeuwen, aan zyn boordt, hun bekent maakende, dat 's vyandts vlooten in zee waaren, en voorts elk vermaanende tot het betrachten van eer en eedt, ten dienst van den Ga naar margenoot+Staat. Toen beloofden al de Leden van den Krygsraadt, dat ze elkanderen getrouwelyk zouden bystaan, als eerlyke liefhebbers des Vaderlandts schuldigh waaren. Voorts werdt, op het voorstel van den L. Admiraal de Ruiter, naa ryp overlegh, met eenpaarigheit van stemmen, Ga naar margenoot+goedtgevonden en beslooten, dat, zoo men met de vyanden in gevecht raakte, en de loef daar van hadt, men daar kloekmoedelyk op in zou breeken, en trachten onder Godts zeegen d'overwinning te bevechten: maar zoo wanneer de vyanden de loef van 's Landts vloot moghten krygen, Ga naar margenoot+dat men dan met de zelve vloot zoo hoogh by den windt zou zeilen, en zoo veel vlyt aanwenden als doenlyk zou zyn: poogende van gelyken alzoo by hen te koomen en daar in te breeken; op hoope van naa een kort en scherp gevecht d'overhandt te bekoomen. Daarna seinde de L. Admiraal ook al de Kapiteinen van zyn hooftdeelGa naar margenoot† aan boordt, hun insgelyks met ernstige woorden tot hunnen plicht opwekkende. De L. Admiraalen Bankert, van Nes, en Tromp, deeden niet minder ontrent de Kapiteinen die onder hun stonden. Daar op werdt alles klaar gemaakt tegens 't gevecht. Op dien dagh ontfing den Heer de Ruiter ordre van zyn Hoogheit, verzelt met een brief van de Heeren Gedeputeerden van het Zuider- en Noorderquartier, geteekent den 23 en 24 van de maandt, met last van ten spoedighste twee van de lichtste fregatten of snaauwen van 's Landts vloot af te zonderen en af te zenden, om daar mede op de kusten deezer Landen, en in de Noordtzee, alle zoodaanige buizen, en andere scheepen, als op de haringvangst en de groote visschery uit waaren, zonder schriftelyke toestemming van zyne Hoogheit, op te zoeken, en vervolgens in de Maaze op te brengen. Maar den Heer de Ruiter schreef ten zelven daage in een brief aan hunne Hoog. Moog. dat hy, die ordre ontfangen hebbende, zich daar toe als noch, mits d'aankomste van de vyanden, onbequaam vondt; maar dat hy 't zelve in goede geheugenis zoude houden, en daar toe, zoo Ga naar margenoot+haast het doenlyk was, de vereischte ordre stellen. Des anderendaaghs ging 's Landts vloot weer onder zeil, en ieder zeilde in zyn rang, tot dat ze Westkappel vier mylen Oostwaarts van zich hadden, en toen heeft men Noordtwest over gewendt, zonder dien dagh vyandt te zien. Ga naar margenoot+Maar den volgenden dagh tegens den avondt begost men de vyandtlyke vlooten in 't gezicht te krygen, die ontrent vier mylen van 's Landts Ga naar margenoot+vloote ten anker quaamen. Daar op zondt den Heer de Ruiter twee brieven, den eenen aan den L. Admiraal Bankert, en den anderen aan den L. Admiraal Tromp: hun beveelende, dat, op 't afkoomen der vyanden, d'esquadres, die de voor- en achtertocht dan van 's Landts vloot zouden hebben, zich zoo naa aan 't hooftesquadre zouden vervoegen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 835]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+als naar gebruik van soldaat- en zeemanschap eenighzins zoude konnen geschieden, op dat men te bequaamer moght zyn om elkanderen, en die men zou zien dat hardst aangetast werdt, te konnen helpen en bystandt doen. De vyanden zeilden den volgenden dagh Zuidt over, ontrent twee mylen boven 's Landts vloot, en quaamen ten een uure naa den middagh ten anker. Tegens den avondt quaamen hunne brandtwachten Ga naar margenoot+dicht by de Nederlandtsche wachten. De Heer de Ruiter zondt drie jachten of snaauwen, onder 't gebiedt van den Kommandeur Wynant van Meurs, om zich al kruissende tusschen 's Landts vloote en de vyanden t'onthouden, en op al hunne beweegingen wel te passen, byzonderlyk wanneer ze by nacht met eenige brandt- of springhscheepen op 's Landts vloot afquaamen: met verderen last van in zulk een gevalle de Nederlandtsche scheepen te waarschouwen, en alles te doen wat in hunne maght zou zyn, om zulke vaartuigen af te weeren en te vernielen. De Heer de Ruiter, ziende dat de vyanden, vast naaderende, hunnen streek niet booven 's Landts vloot om de Noordt, maar in 't tegendeel om de Zuidt hielden, hadt daar op zyn opmerking en achterdenken, als strekkende, zyns bedunkens, tot een zeeker einde, hem als noch onbekent. Hy schreef dien zelven avondt twee brieven, den eenen aan Bankert, en den anderen aan Tromp, van gelyken inhoudt, Ga naar margenoot+luidende als volght, Nadien ons de vyanden heden in 't gezicht zyn koomen leggen, en wy elkanderen nu niet gevoeghlyk konnen spreeken, zoo heb ik goedtgevonden U Ed. mitsdeezen bekent te maaken, dat, indien Ga naar margenoot+ik morgen, naar beloop van weêr en windt, oordeele dat wy met het opgaande ty zullen onder zeil gaan, en tegens de vyanden aanleggen, ik dan, wanneer ik de wacht doe afschieten, de vlagh van boven in een chiouGa naar margenoot† zal laaten waaijen. Ende indien Uw Ed. myn voorneemen toestemt, zal ik verwachten dat U Ed. van gelyken Uw vlagge van booven in een chiou laat waaijen, en met een kanonschoot antwoordt. Doch zoo U Ed. daar iet tegen heeft, zal ik uw antwoordt by geschrift afwachten. In dien zelven brief vermaande hy nochmaals, dat men, onder zeil gaande, zich dan wat dicht geslooten zoude houden, om de vyanden met meerder kracht te konnen aan tasten of wederstaan, naar Ga naar margenoot+dat de gelegentheit zou vereischen. Des anderendaaghs 's morgens vroegh, den eersten van Augustus, zyn d'Engelsche en Fransche oorlogsvlooten onder zeil gegaan: ook ging 's Landts vloot genoeghzaam Ga naar margenoot+met hun gelyk onder zeil, en de drie Nederlandtsche esquadres stelden zich in goede ordre, in rang dicht geslooten. De windt woey uit het Westen, en beide de vyandtlyke zeemaghten leidden het eerst met het hooft om de Zuidt. De Nederlanders liepen zoo verre om de Zuidt, dat den Heer de Ruiter oordeelde, dat men booven of ten minsten in de vyanden kon zeilen: en tusschen acht en neegen uuren, toen hy Ga naar margenoot+Brugge vier en een half myl van zich zagh, wende hy 't met 's Landts vloot om de Noordt naar de vyanden toe, en de vyanden van hun af, maakende zulk een harden vaart, by een getropt, niet tegenstaande de Hoofden sein deeden om in rang te zeilen, dat men hen niet kon achterhaalen. De Heer de Ruiter meende dat dit geschiedde om hem met de zynen ter halver zee te sleepen, en dan 't gevecht te beginnen, daar hy niet tegens hadt; maar toen men al lang ter halver zee was, en zy zonder wachten voortgingen, en lichter afliepen, zoo kon hy wel bemerken dat 'er iet moest in de weegh zyn, zonder te weeten waar 't schortte: hoewel hy zomtydts dacht dat het misschien geschiedde uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 836]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+onlusten tusschen de Hoofden, en de twee verscheide volken, Engelschen Ga naar margenoot+en Franschen. Ontrent den middagh wendde d'Engelsche Admiraal Ga naar margenoot+van de blaauwe vlagh naar de Nederlanders toe, maar niet wel binnen schoots gekoomen liep hy weer naar 't gros van Prins Robbert, die voor den windt liep, zeilende harder dan de Nederlanders, die toen het Fransch esquader, en noch een goedt getal andre scheepen, benoorden d'anderen zaagen, daar Prins Robbert naar toe hieldt, en de Nederlanders liepen hem naa met zoo veel zeil als goedt kon doen. De L. Admiraal Tromp, die met zyn esquadre de voortoght hadt, schoot zomtydts naar de vyanden, dat zy zouden wachten, maar zy gingen al voort. Ook zagh men de Franschen eens voor den windt om wenden, en by de windt naar 's Landts vloot koomen; maar 't en duurde niet lang of men zagh hen weêr wenden, en insgelyks met d'anderen Ga naar margenoot+om de Noordt voor den windt afloopen. In al hun zeilen en vluchten meende men te merken dat zy in onorde waaren, of zy gaven 't dien schyn. Dan liepen ze, dan staaken ze weêr by, als of ze de Nederlanders wilden inwachten: doch toen de zonne Zuidtwest was smeeten zy 't gelyk voor den windt, tropten kort op een, en vervolgden hunnen streek, zonder ophouden wykende, en 's Landts vloot hen naajaagende tot 's avondts ten vier uuren toe. In dit jaagen telden de Nederlanders ontrent honderdtzesenveertigh zeilen in de vyandtlyke vlooten. Men Ga naar margenoot+was nu met 's Landts vloot al tot ontrent acht mylen West van de Maas de wykende vyanden ingevolght, toen den L. Admiraal de Ruiter sein deedt, om daar van af en Zuidt over te wenden. Hy stondt ten hooghsten verwonderdt over het wyken der vyanden: niet weetende waarom zy zulk een schoonen dagh, windt en ty, alles tot hun voordeel, zoo Ga naar margenoot+vruchteloos hadden laaten voorby gaan. Hem quam toen in degedachten, dat men geen reeden hadt om zich te vleyen, als of de vyanden, die veel sterker waaren dan 's Landts vloot, en op nieuw van alles verzien, uit vreeze weeken, en dat het misschien een veinsstreek was, om 's Landts zeemaght van de Zeeuwsche kust af te trekken. In dit gevoelen werdt hy versterkt door 't aanbrengen van twee Engelsche Schippers, die ten zelven daage met hunne kitzen, met water gelaaden, haare vloote volgende, door een Zeeuwsche snaauw waaren genoomen, zeggende dat de koolscheepen, die geschikt waaren om de landtsoldaaten over te voeren, noch in de reviere van Londen, in de Baay van Noordt, laagen. Waar uit den Heer de Ruiter vermoedde, dat de vyanden wel gelegentheit moghten zoeken, in 't afweezen van 's Landts vloot van Schoonevelt, de gemelde koolscheepen met de landtsoldaaten, onder 't geleide van eenige lichte fregatten, naar Zeelandt af te zenden, en aldaar een Ga naar margenoot+landing t'onderneemen. Hier op seinde de Ruiter den L. Admiraalen, Bankert, van Nes en Tromp, aan zyn boordt, en gaf hun zyn gedachten en inzichten, op het wyken der vyanden, te kennen. Zy waaren alle van 't zelve verstandt, en oordeelden dat de vyanden, indien ze eenigen aanslagh op Zeelandt in den zin hadden, daar toe geen gelegentheit Ga naar margenoot+zaagen zoo lang 's Landts vloot daar ontrent boven gaats leggen bleef: ter oorzaake dat, indien 's Landts vloote, in gevalle van gevecht, eenige ramp moght overkoomen, en in de Wielingen invallen, de zelve noch altydts hun toelegh zou konnen tegenstaan. Maar indien 's Landts vloot zoodaanig ongeval elders beneeden gaats over quam, zulks dat ze in de Wielingen niet kon inkoomen, dat dan de vyanden meer voordeel zouden hebben, en hun aanslagh op Zeelandt in 't werk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 837]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+konnen stellen. Derhalven werdt beslooten, dat men, ten dienst van den Ga naar margenoot+Staat in 't gemeen, en tot bescherming van Zeelandt in 't byzonder, weer aanstondts met de vloot naar Schooneveldt zou zeilen, de zelve aldaar posteeren als vooren, en, de vyanden afwachtende, op hun doen acht geeven. Dit besluit werdt gevolght, en men quam 's avondts ten acht uuren, ontrent vyf mylen Noordtwest van Westkappel, ten anker. De vyanden hadden, naa 't wenden van de Nederlanders, hunnen streek om den Noordtnoordtwesten vervolght, en waaren voor zonnen ondergang uit het gezicht. Een van de gevangene Engelsche Kitsschippers, boven gerneldt, zeide, dat der vyanden vloote bestondt uit tnegentig oorlogscheepen, behalven de jachten en kitzen, en uit veele branders, en daar onder eenige van een nieuwe uitvinding, en ongemeene grootte, zonder kenbaare haaken, met geschut voorzien, en tot Havre de Ga naar margenoot+Grace in Vrankryk toegerust. Den volgenden dagh, den tweeden van Augustus, ging 's Landts vloot weêr onder zeil, om wat beter op haar post te koomen, en quam 's naamiddaghs weêr ten anker, zondervyandt te zien: ook was de windt toen zoodaanig uit het Westen, dat men niet te vreezen hadt dat de vyanden iet op de kust van Hollandt zouden onderneemen. Tegen den avondt werden door een Zeeuwsche kaaper, Ga naar margenoot+die zich met zyn fregatje ontrent 's Landts vloot onthieldt, twee Engelsche kitzen, die 's nachts te vooren van Jarmuiden met water en andre behoeften naar d'Engelsche vloot waaren afgezonden, onder de vlagge gebraght. Op een van die kitzen was een Engelsch Predikant, die op een groot Engelsch Konings schip geschikt was dienst te doen, en te Leiden in Hollandt zich hadt geoeffent. Den Heer de Ruiter, deezen man vriendelyk aanspreekende, en hem zyn vryheit beloovende, braght door zyn minlykheit zoo veel te weegh, dat hy eenige dingen, die d'andre gevangenen buiten orde verhaalden, wat klaarder Ga naar margenoot+en omstandiger ontleedde, 't welk op deezen zin uitquam, Dat den 30 Bericht van Julius vier scheepen van oorloge, vyfentwintigh koolscheepen en twee kitzen, uit de Baay van Noordt, gelegen in de reviere van Londen, waaren gezeilt, en vervolgens te Jarmuiden aangekoomen. Dat deeze scheepen vol gepropt waaren met brave en welgeoeffende soldaaten, ten getaale van 8000 mannen, in acht regimenten verdeelt. Dat daar ook gereedt stonden drie troepen ruitery, ieder van 120 paarden. Dat de Graaf van Schomberg over dit krygsvolk zou gebieden. Dat de vloot bestondt uit 80 Engelsche, en 28 Fransche scheepen van oorlogh, t' zaamen 108 zoo scheepen als fregatten, mitsgaders 22 of 24 branders, en met jachten en kitzen wel 160 zeilen sterk. Daar by voegende, dat men in de kitzen de gemelde vloot dien dagh, ontrent tien mylen benoorden de Nederlandtsche vloot, hadt onder zeil gezien, leggende met het hooft om de Noordt. Den L. Admiraal de Ruiter zondt daar op eenige galjoots langs de Hollandtsche kust, tot aan Texel toe: Ga naar margenoot+om op de beweegingen der vyanden te letten, en hem van alles kennis Ga naar margenoot+te geeven. Hy beriep ook den gantschen Krygsraadt by zich aan boordt, Ga naar margenoot+dien hy de kondtschap en 't bericht, straks gemeldt, bekent maakte, als ook 't besluit van zich met 's Landts vloot ontrent Schooneveldt t'onthouden, den eersten van Augustus by hem en de drie L. Admiraalen genoomen, welk besluit nu by alle de Leden van den Krygsraadt met eenpaarige stemmen werdt goedt gekent. Ontrent deezen tydt ontsing den Heer de Ruiter twee brieven, den eersten van den Raadtpensionaris Fagel, en den tweeden van hunne Hoog. Moog. de Heeren Staaten: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 838]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+van welke brieven hy verscheide afschriften liet maaken, en onder de hooftdeelenGa naar margenoot† omdeelen en gemeen maaken: op dat niet alleen alle Opperhoofden en Kapiteinen, maar ook de matroozen en soldaaten, die ook in den tweeden brief gedacht werden, daar door tot hunnen plicht moghten aangemoedight en opgewekt worden. Deeze brieven, die de Heer de Ruiter noodigh achtte dat door de gantsche vloot zouden geleezen worden, en den tegenwoordigen toestandt der zaaken ontvouden, kan ik niet nalaaten hier in te voegen. De brief van den Raadtpensionaris Fagel hadt hy den eersten van Augustus ontfangen, en luidde gelyk volght. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[30 Juli 1673]Weledele, Gestrenge Heer,
Ik ontfange zoo aanstondts een missive van den Heere Prinsse van Oranje, geschreeven in 't leger tot Raamsdonk den 29 deezer loopende maandt, nevens welke zyn Hoogheit my toezendt eene missive, van een zeekere en vertrouwde handt geschreeven uit Londen den 24 van de zelve maant, meldende dat de Konink van Grootbrittanjen desseinGa naar margenoot1 hadde om zyne vloote wederom in zee te zenden, en het gevecht voor de derdemaal te hervatten: dat zyne Majesteit met eenen ordre hadde gegeeven om een goede quantiteitGa naar margenoot2 infanteryeGa naar margenoot3 in klein vaartuigh te embarquerenGa naar margenoot4 met intentieGa naar margenoot5 om eene landinge te doen, en voorts te rooven en te branden, en dat men dat vaartuigh onder de bescherminge van de groote vloot zoude laaten zeilen, ende geduurende 't gevecht stillekens doen landen, en wel voornaamentlyk, zoo men konde, ontrent Scheveningh, om den Haagh in confusieGa naar margenoot6 te brengen. Zyn Hoogheit schryft my hier by, dat wel niet vreest of veel acht het desseinGa naar margenoot7 van de voorschreeve landinge, doch niettemin ordre gegeeven heeft, dat twee regimenten paarden naar den Haagh zullen koomen, en begeert dat ik Uw Weled. Gestr. daar van aanstondts kennisse zoude geeven, en in bedenkken stellen, of Uw Weled. Gestr. door eenigh klein vaartuigh, geduurende het gevecht, haar klein vaartuigh zoude konnen doen observerenGa naar margenoot8, en die descenteGa naar margenoot9 beletten. Ik zal bezorgen dat noch van deeze middagh aan alle de Kollegien, inzonderheit van de Maas en van Amsterdam, geschreeven magh worden, dat de zelve Uw Weled. Gestr. toezenden 't geen noch zoude moogen deficierenGa naar margenoot10. Godt de Heer almachtigh, die weet wat moeite wy gedaan hebben om d'Engelschen te appaiserenGa naar margenoot11, en hoe geerne wy hadden ontgaan met onze Geloofsgenooten in een nieuw gevecht te koomen, en die weet met hoe grooten onrecht wy van haar aangegreepen zyn ende vervolght worden, hoope ik dat in den daage des strydts een rechtvaardige rechter tusschen ons en haar zal weezen: en gelyk zyne goddelyke Majesteit ons tot tweemaal genaadelyk voor die twee groote maghten bewaart en de overwinninge gegeeven heeft, dat hy ook alzoo ten derde maale ons, om zyns Zoons wille, naar zyne vaderlyke barmhertigheit bystaan zal. Ik zal meede bezorgen dat in alle de nabuurige Steden, ten dien einde, gebeden aan Godt den Heere onophoudelyk moogen worden gedaan. 'T voorschreeve advys, uit Engelandt geschreeven, brenght mede, dat dit het laatste effortGa naar margenoot12 is dat men doen zal, en zoo 't zelve kan werden gestuit, dat men haaftelyk een vreede met Engelandt zal hebben. Uw Weled. Gestr. kan hier uit wel bevroeden, dat, naast den zeegen van Godt den Heere almaghtig, van wiens goetheit alleen wy dependerenGa naar margenoot13, de behoudenisse van ons lieve Vaderlandt aan die van 's Landts vloote hanght, en dat de zeegen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 839]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+of het ongeluk, dat zyne goddelyke Majesteit van die zyde verleenen zal, ons of een gewenschte vreede, of een jammerlyke elende staat te baaren: en magh ik daarom niet nalaaten Uw Weled. Gestr. te bidden, dat Uw Weled. Gestr. uit eenige apprehensieGa naar margenoot† voor landinge, 's Landts vloote niet en wil verzwakken, ik zal daar voor te lande zoo veel ordre zien te stellen als het moogelyk zal zyn: en bidde dat de goede Godt, de Heere der heirschaaren, Uw Weled. Gestr. ende de andere Hoofden, en gemeene Officieren van de vloote, met zynen zeegen wil bystaan, en de hoofden van haar alle kroonen met eene victorie over onze onrechtvaardige vyanden, en dat wy, den anderen in goede lichaamelyke gezondtheit ontmoetende, 't geluk moogen hebben, om aan de goede conduitteGa naar margenoot↓, beleidt ende mannelyke dapperheit van Uw Weled. Gestr. en van de andere Hoofden ende Officieren, naast Godes genade, dank te weeten de behoudenisse van ons lieve Vaderlandt. Ik zal in alle gelegentheden trachten te betoonen dat ik ben,
Weledele, Gestrenge Heer, Hage deezen 30 Iuly 1673. Uw Weled. Gestr. ootmoedige dienaar, GASP. FAGEL.
De brief van de Heeren Staaten werdt geduurende het zitten van deezen Krygsraadt ontfangen en geleezen, en was van den volgenden inhoudt.
De Staaten Generaal der vereenighde Nederlanden. Edele, Gestrenge, vroome, lieve getrouwe,
Ga naar margenoot+‘Zyn Hoogheit den Heere Prinsse van Oranje heeft ons by missive, gedateert in 't leger tot Raamsdonk den 29 deezer maandt, doen adverterenGa naar margenoot1, dat zyne Hoogheit by missive, geschreeven tot Londen den 24 der zelver maandt, was geinformeertGa naar margenoot2, dat de Koning van Grootbrittanjen van meeninge ende geresolveert was, zyne Majesteits ende des Konink van Vrankryks vloote wederom zee te doen neemen, ende het gevecht tegens onze vloote te hervatten. Dat voorts zyne Majesteit een groot getal landtmilitie in aparte ende byzondere scheepen hadde doen embarqueren, om daar mede, het zy geduurende het gevecht met onze vloote, ofte ook afzonderlyk, een landinge te onderneemen, ende alles te rooven, plunderen, branden, ende alzoo een generaale consternatieGa naar margenoot3 onder de goede ingezeetenen van den Staat te verwekken: ende dat dit zyn laatste en krachtighste effort op ons zoude weezen, waar naa wy zeekerlyk of een gewenschte ende avantagieuseGa naar margenoot4 vreede, of zeer zwaare ongemakken ende onverdraagelyke conditienGa naar margenoot5 van handelinge te verwachten zouden hebben. Hooghgemelde zyne Hoogheit heeft, voor zoo veel het Landt aangaat, zoo veel ordre gestelt, als menschelyker wyze tot noodige defensieGa naar margenoot6 ende tegenweer is gerequireertGa naar margenoot7. En moeten wy den grooten Godt daar voor danken, dat zyne goddelyke Majesteit de zaaken te Lande tot noch toe zoodaanigh heeft geschikt, dat wy, zoo door de constitutieGa naar margenoot8 van het Landt, de militie by ons op de been gebraght, de afkoomende hulpe van onze geallieerden, ons onder zynen vaderlyken zeegen schynen te konnen belooven, niet alleen gelegentheit om hem alle verdere entreprisesGa naar margenoot9 te beletten, maar ook iets notablesGa naar margenoot10 op den zelven vyandt te konnen entreprennerenGa naar margenoot11. Godt de Heere almaghtigh zal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 840]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+onze getuige zyn, dat wy by alle wegen ende middelen hebben getracht het herte van den hooghstgedachten Koning van Grootbritanjen tot vreede te beweegen, ende voor te koomen het bloedtvergieten van luiden die eene professieGa naar margenoot† van religie doen: hy weet ook met hoe groote onrechtvaardigheit den hooghstgedachten Koning ons den jegenwoordigen oorlogh heeft aangedaan, ende daar mede noch vervolght: ende hoopen en vertrouwen wy derhalven, dat die Heere der heirschaaren in den dagh des strydts, als een rechtvaardige rechter, tusschen haar ende ons zal aanzien het groot ongelyk en gewelt, dat zy ons aandoen, ende dat zyne goddelyke Majesteit zal volvoeren het werk, dat hy tot tweemaal toe zoo genaadelyk ende heerlyk, tot eeuwige prys van zynen heiligen naam, begonnen heeft. Wy hebben zeer groote reden om Uw E. te bedanken voor de goede conduiteGa naar margenoot↓, beleidt en mannelyke dapperheit, in de voorgaande batailjesGa naar margenoot‡ by U gebruikt, ende by de andere Hoofden, mitsgaders Officieren, gemeene soldaaten en matroozen, met een onverschrikt gemoet gevolght, ende by onze vyanden zelfs hooghlyk geroemt. Wy twyffelen ook niet, of gy, mitsgaders de andere Hoofden en Officieren van de voorschreeve onze vloote, zullen zeer wel considererenGa naar margenoot*, dat aan een goedt succesGa naar margenoot†, 't welk tegens de voorschreeve vyandtlyke vlooten zoude moogen werden geobtineertGa naar margenoot↓, het welvaaren van deezen Staat menschelyker wyze dependeertGa naar margenoot‡, en dat, dit laatste effort uitgegestaan ende afgeweezen zynde, menschelyker wyze, een goet en gelukkigh einde als voor de deure slaat: ende zyn daarom wel verzeekert, dat niet alleen gy, maar ook de voorschreeve andere Hoofden, Officieren, mitsgaders soldaaten en matroozen, zullen alles aanwenden wat onder Godes zeegen tot het verkrygen van een eerlyke overwinninge gedaan kan worden: dat de zelve wel in achtinge zullen nemen, dat aan de eene zyde, door een zoodanige overwinninge, de eere Godts, de vrye oeffeninge van zyn heiligh woordt, niet alleen in deeze, maar misschien ook in naabuurige Landen vermeerdert ende vast gestelt, ons algemeene lieve Vaderlandt tot het bekoomen van een eerlyke vreede geholpen, ende onze diergekochte vryheit gestabileertGa naar margenoot* zal werden: daar aan de andere zyde, door een nederlage, wy ende onze heele posteriteitGa naar margenoot†, jaa misschien het geheele Gereformeerde Christendom, perykelGa naar margenoot↓ zoude loopen van haar onder de geestelyke slavernye van de Paus van Romen, zoo zeer by onze voorouderen verfoeit ende gehaat, mitsgaders onder een ondraagelyke heerschappye van vreemde, ende zulks in een zeer ongelukkigen staat, beide naar lichaam ende ziele, gestort te zien. Wy moeten derhalven gelooven, dat onder de voornoemde vloote niet een ziele gevonden zal werden, die niet liever met een mannelyke dapperheit zoude willen betrachten het eerste, zelfs met verlies van lyf en leeven, voor zyn Vaderlandt, zich zelven, zyn vrouw en kinderen, tot zyn onsterffelyke prys ende roem, en een eeuwige benedictieGa naar margenoot‡ te verwerven, als door een flaauwe lafhertigheit Godts kerke ende den Staat tot zyne eeuwige schande ende vermaledydinge te brengen. Ende kunnen U, en de andere Hoofden ende Officieren, mitsgaders gemeene soldaaten en matroozen, wel verzeekeren, dat wy aan de eene zyde, die geene, die haar in deezen vroomelyk gequeeten ende gedraagen zullen hebben, als behouders, naast Godt, van onze lieve Vaderlandt zullen aanzien, ende haare verdiensten erkennen: ende dat wy die geene, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 841]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+haar in deezen lafhertelyk ende niet naar behooren koomen te comporteerenGa naar margenoot1, voor verraders van haar Vaderlandt zullen houden, en als zoodanige de uitterste straffe, zoo eerlooze menschen rechtveerdelyk competerendeGa naar margenoot2, doen gevoelen: en dat dien volgende de eerste ons als liefhebbende vaders, ende de andere als strenge Rechters hebben te verwachten, Godt den Heere almaghtigh zelfs die geene, die in deezen strydt het zwaart slappelyk of flaauwelyk tegens den vyandt gevoert hebben, of niet mede ten stryde gekoomen zyn, met een geduurige vloek gevloekt hebbende. Wy begeeren daarom dat gy deeze onze ernstige meeninge, die wy weeten de wille ende intentieGa naar margenoot3 van zyne Hoogheit conformGa naar margenoot4 te weezen, aan de andere Hoofden, Officieren, mitsgaders soldaaten en matroozen, zult voorhouden, ende doen voorhouden, ende haar notificerenGa naar margenoot5, dat ieder naa zyn verdiensten, of een eerlyke vergeldinge, of een schandelyke straffe zeekerlyk te verwachten zal hebben. Wy weeten wel dat een goede uitkomste in zoo zwaaren toestandt van zaaken van den Goddelyken zegen dependeertGa naar margenoot6; maar wy weeten ook dat Godt de Heere almaghtigh door middelen zyn zegen uitwerken wil: ende gelyk wy dit laatste Uw goede conduiteGa naar margenoot7, mitsgaders de onverschrokken moedt, courageGa naar margenoot8, goede wille en genegentheit der andere Hoofden en Officieren, mitsgaders soldaten en matroozen, om U daar in te secunderenGa naar margenoot9, aanbevoolen laaten, zoo zullen wy niet nalaaten Godt den Heere almaghtigh vierighlyk te bidden; en is albereidts bezorght, dat de Dienaaren des Goddelyken woordts in haare predikatien en bedestonden zullen bidden, ende de Gemeente opwekken, om den zelven Godt te smeeken, dat zyne goddelyke Majesteit U, de andere Hoofden van 's Landts vloote, en Officieren, mitsgaders soldaaten en matroozen, vaderlyk ende genaadelyk wil bystaan, in leeven en gezontheit spaaren, met mannelyke dapperheit en zynen goeden geest aandoen, tegens de machten der vyanden laaten bestaan, ende een eerlyke victorie en overwinninge laaten weghdraagen, tot grootmaakinge van zynen heiligen Naam, en welvaaren van ons lieve Vaderlandt. Ende ons hier toe verlaatende, zullen wy U, benevens de andere Hoofden en Officieren, mitsgaders soldaaten en matroozen, beveelen in Godes heilige bescherminge. Actum in 's Gravenhage, den 30 July 1673. Was onderteekent, JOH. EEK. Onderstondt, ter ordonnantie van de hooghgemelde Heeren Staaten Generaal, was geteekent,’
H. FAGEL.
De superscriptieGa naar margenoot10 luidde: Edele, Gestrenge, vroome, onze lieve getrouwe, Michiel Adriaanszoon de Ruiter, L. Admiraal van Hollandt en Westvrieslandt, jegenwoordigh commanderendeGa naar margenoot11 's Landts vloote en ChefGa naar margenoot12.
Het leezen van deezen brief in den Krygsraadt, gaf groot genoegen by alle de tegenwoordige Leden; waar over de Heer de Ruiter ook den Ga naar margenoot+Heeren Staaten met een brief tot antwoordt schreef: Dat hy voor zich zelven, en voor alle de verdre Hoofden en Leden van den Krygsraadt, Ga naar margenoot+mitsgaders voor alle de andere Officieren, soldaaten en matroozen, hunne Hoog. Moog. onder daanighlyk bedankte voor de hartige vermaaninge, en trouwhartige waarschouwing, als ook voor d'eere die hunne Hoog. Moog. hun by hunnen brief hadden gelieven toe te schryven: hoopende al- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 842]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
les Ga naar margenoot+zoodaanig te bestieren en uit te voeren, dat hunne Hoog Moog. geen reeden van misnoegen zouden hebben, maar met 'er daadt zouden bevinden dat ze getrouwe dienaars en liefhebbers van 't Vaderlandt en vryheit waaren. Ook liet de L. Admiraal de Ruiter den gemelden brief, door zynen Predikant Westhovius, den volgenden Zondagh, naa de gedaane predikatie, aan 't gantsche scheepsvolk voorleezen. Welk leezen met groote lust werdt gehoort, en de gemoederen met kloekhartigheit ontstak: zoo dat veele met groot gejuich wenschten, dat ze gelegentheit moghten hebben om te doen 't geen de Heeren Staaten op hen begeerden. Midlerwyl ontfing men den tweeden van Augustus in Ga naar margenoot+den Haage tyding, dat de vyandtlyke vlooten zich op de kusten van Hollandt lieten zien, en dat de gemelde vlooten, met een zeer groot getal kleen vaartuig, de stranden zeer naa begosten te koomen, met meening, zoo 't scheen, om te landen. Hier op hadden de Gecommitteerde Ga naar margenoot+Raaden eenige ordre beginnen te stellen, tot bezetting van de stranden by den Briel en Hellevoetsluis, door burgers, en 't manschap ten platten lande, ook belast eenig geschut, kruidt, scherp en lonten, naar de stranden te doen voeren: en voorts van het naderen der vyanden kennisse gegeeven aan de Gecommitteerde Raaden in Westvrieslandt en 't Noorderquartier, om in dat gewest de noodige ordre te stellen: insgelyks aan de drie Kollegien ter Admiraaliteit, en aan de Burgermeesteren der stadt Amsterdam, om, zoo veel moogelyk was, ordre te stellen, dat de zeegaaten van de Maaze en Texel moghten worden bevrydt. Ook hadden ze zyn Hoogheit verzocht, zoo veel ruitery als uit het leger gemist kon worden naar den Haage te willen zenden, om de vyandtlyke aanslaagen des te beter te konnen afweeren. Ga naar margenoot+Ook werdt over dit stuk ter vergadering der Heeren Staaten van Hollandt, den tweeden Augustus, 's nachts ten elf uuren, geraadtslaaght, en zeven Heeren uit hun midden gemaghtight, om te bezorgen dat het op ontbode manschap op de noodige plaatzen moght worden geleit, en voorts alles te doen dat tot den meesten dienst van het Landt, en afbreuk van den vyandt, zou konnen strekken. Ook werdt beslooten, de burgery van den Haage, en eenige burgers van Delft en Rotterdam, naar Scheveningen te doen trekken, en twee kompagnien ruiters van Haastrecht derwaarts t'ontbieden, een Kommandeur met vyftig matroozen, of kanonniers, naar den Briel te doen zenden, en zyn Hoogheit Ga naar margenoot+door drie Heeren te verzoeken, dat des zelfs geliefte moght zyn zich in den Haage te begeeven, en zoodaanig aantal van krygsvolk te voet en te paardt op de stranden te zenden, als tot afweering van 't gedreigde Ga naar margenoot+quaadt bestandt zou zyn. Dit alles werdt in der yl in 't werk Ga naar margenoot+gestelt, en den volgenden dagh goedtgevonden, den L. Admiraal Generaal de Ruiter kennis te geeven, dat de vyandtlyke vlooten op de kusten Ga naar margenoot+van Hollandt wierden gezien. Daarna werdt by hunne Ed. Groot Moog. ordre gestelt, om posten langhs de stranden te laaten loopen, en baakens langhs de kusten te stellen: ten einde, dat men t'aller uure spoedigh tyding Ga naar margenoot+van de vyanden zou moogen bekoomen, en door de seinen der baakens by dag en by nacht van hun bedryf en bestaan moght gewaarschouwt Ga naar margenoot+worden. Op het doen der seinen werdt de volgende ordre gestelt. Wanneer eenige vyandtlyke scheepen voor de wal gezien werden, zal van den tooren worden geseint, by nacht met een vuur, by dagh met een mande; ende by dagh zoo wel als by nacht, vier quartier uurs aan den anderen, een schoot geschooten worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 843]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Wanneer den vyandt de Maaze by nacht nadert, met twee vuuren nevens den anderen, by dagh met twee manden nevens den anderen, mede vier quartier uurs aan den anderen, t'elkens drie schooten, zoo wel by dagh als by nacht. Naderende het Goereêsche gat, by nacht met twee vuuren onder den anderen, by dagh met twee manden onder den anderen, mede by dagh ofte by nacht, vier quartier uurs aan den anderen, t'elkens twee schooten. Wanneer de vyandt landt aan de Brielsche kant, by nacht twee vuuren, als vooren, nevens den anderen, by dagh twee mandens nevens den anderen, met zes schooten twee quartier uurs te doen. Landende op Hellevoetsluis, by nacht twee vuuren onder malkanderen, by dagh twee mandens onder malkanderen, twee quartier uurs aan den anderen, t'elkens vier schooten, zoo by dagh als by nacht. Op welke seinen promptelyk secoursGa naar margenoot† te verwachten hebben. Ter zelver tydt werdt ook ordre gestelt, om de Heeren Staaten van Zeelandt te volmaghtigen, dat ze met kaapers zouden handelen, om 't kleen vaartuigh van den vyandt, 't welk op de kusten van Engelandt, tot het overvoeren van de landtsoldaaten, gehouden werdt, te vernielen, of het uitloopen te beletten: dat ook d'Admiraaliteit t'Amsterdam met kaapers zoude handelen, om hunne scheepen by 's Landts vloot te voegen. Met eenen werdt beslooten, de vloot noch van lyftoght te bezorgen tot den lesten van September. De Gecommitteerde Raaden van de Heeren Staaten van Zeelandt, zich ten hooghsten voldaan houdende over 't geen op den eersten van Augustus tusschen 's Landts vloot en de vyanden was voorgevallen, en de Ruiters inzichten op de bescherming van Zeelandt, zonden hem den volgenden brief, die hem den vyfden der maandt ter handt quam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[3 Augustus 1673]Weledele, Gestrenge Heer,
Wy vinden ons verplicht U Ed. niet alleen te bedanken voor de notificatieGa naar margenoot1, die de zelve ons is doende by des zelfs missive van den tweeden deezer, gescheeven in 't schip de zeven Provincien, zeilende ontrent Schoonevelt, over de rencontresGa naar margenoot2 tusschen 's Landts vloote met die van de vyanden voorgevallen: maar wel inzonderheit voor de voorzichtige directieGa naar margenoot3, wys beleidt en goede voorzorge, die U Ed. in deeze, als in alle andere zyne actienGa naar margenoot4 en directienGa naar margenoot5, ten dienste van den Lande, en tot afbreuk van de gemeene vyanden, hebt gedaan en aangewendt, en waar inne wy hoopen dat Godt almaghtigh U Ed. als een weerdigh instrumentGa naar margenoot6, noch veele jaaren genadelyk zal believen te houden, spaaren en bewaaren voor de conservatieGa naar margenoot7 van Staat en Kerke, en dienst van ons algemeene lieve Vaderlandt. Waar mede, Weled. Gestr. Heer, zullen wy U Ed. in de protectieGa naar margenoot8 des Alderhooghsten beveelen. In 't Hof van Zeelandt, tot Middelburgh, den 3 Augusty 1673.
U Ed. goede vrienden, De Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Zeelandt. Ter ordonnantie van de zelve, JUSTUS DE HUIBERT. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 844]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+'S daaghs te vooren quam de Heer Moolenbeek, Burgermeester van Ga naar margenoot+Brugge, afgezonden door den Graaf van Monterey, Gouverneur der Spaansche Nederlanden, aan de Ruiters boordt, verhaalende wat ordre zyn Excellentie op de kust van Vlaanderen tegens de vyandtlyke aanslaagen hadt gestelt: met aanbieding van alles, dat ten behoeve of tot Ga naar margenoot+dienst van 's Landts vloot van de Vlaamsche kust vereischt moght worden. Wegens deeze beleeftheit liet den Heer de Ruiter zyn Excellentie Ga naar margenoot+ten hooghsten bedanken. Doch op den vyfden quaamen verscheide Grooten van Oostende in 's Landts vloot, om die te bezichtigen, en den Heer de Ruiter aan zyn boordt begroeten, met naame, de Hartogen van Villa Hermosa en Montalte, de Prins van Vaudemont, de Marquis van Mortarra, de Graaf van Bassigny, Don Francisko de Valasko, natuurlyke zoon van den Konnestable van Kastilje, Don Ferdinando de Ga naar margenoot+Valladares, Gouverneur, en Diego Dero, Burgermeester van Oostende, en noch veel andere Edelen. Dees toonden ongemeene groote genegentheit tot den Staat, en wenschten de wapenen van hunne Hoog. Moog. en 's Landts vloot alle voorspoet tegens hunne vyanden toe. De Heer de Ruiter onthaalde hen met groote eerbiedenis ter maaltydt, daar ook d'andre L. Admiraalen, Bankert, van Nes en Tromp, toe geroepen werden, om met den anderen vroolyk te zyn: 't geen met beter lust zou zyn geschiedt, indien niet eenige der hooghgemelde Heeren met zeeziekte waaren bevangen geweest. Tegens den avondt zeilden ze, ten hooghsten vernoeght over de Ruiters heusche beleeftheit, met het fregat, dat hen in de vloot Ga naar margenoot+hadt gebraght, naar Zeelandt. Daarna quam ook de Prins van Mamines, de Graaf van Blanquenesme, en de Marquis van Konflan, uit Vlaanderen, aan 't boordt van 't schip de zeven Provincien, om 's Landts vloot en den L. Admiraal de Ruiter te zien. Midlerwyl was alles in Hollandt in rep en roeren, toen men de vyandtlyke vlooten daar op de kust vernam. Ga naar margenoot+Den tweeden van Augustus zagh men ze in den laaten avondt Ga naar margenoot+voor de Maas, jaa twee Engelsche kitzen quaamen binnen d'ondiepten in de Put: maar vermits het stil werdt, en dat ze hun gevolgh niet by hen konden krygen, liepen ze met de ebbe weder uit. Hier uit kreegh men gedachten als of zy 't op den Briel hadden gemunt. Doch zommigen verhaalen, dat ze ook te dier tydt niet alleen door een schielyke mist werden belet, die hun alle 't gezicht benam, maar ook door een ebbe, die etlyke uuren langer duurde dan naar gewoonte. Dan anderen meenen dat dit wonderlyk beletzel op andre tyden voorviel. Den derden, Ga naar margenoot+met het aanbreeken van den dagh, vernam men de vyanden voor Ga naar margenoot+Scheveningen, zoo naa by de wal dat men hunne drie esquadresGa naar margenoot† bequaamelyk kon onderkennen. De roode vlagh zeilde aan de slinker, de blaauwe aan de rechter zyde, en de witte in 't midden. Dus zagh men ze tot 's naamiddaghs met vallende marszeils dryven. Alle de kompagnien burgers van den Haage, en eenige van Delft, trokken naar 't strandt, met de landtluiden der omleggende dorpen, tot ontrent twintigh vaandelen voetvolks. Ook werden in der yl achtien stukken geschuts derwaarts gevoert. Ten elf uuren voor den middagh quaamen zes of zeven kleene fregatten achter elkanderen, met hoogh waater, zoo dicht by de wal heen schuiven, dat men daar met geschut op schoot, daar d'Engelschen ook geduurigh met hun kanon op hebben geantwoordt, Ga naar margenoot+zonder veel rooys te schieten, of iemant te quetzen. Daarna staaken de vyanden weêr zeewaart in Noordt aan, en quaamen dien zelven naamiddagh och voor Zandtvoort en Wyk op zee, drie mylen van de wal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 845]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Twee kitzen liepen zeer naa aan strandt, en deeden veele schooten op Wyk op zee. Hier, en in de zeedorpen hier ontrent, vergaderde ook Ga naar margenoot+veel volks in de wapenen. Des anderen daaghs zagh men de vyandtlyke Ga naar margenoot+vlooten voor Egmondt, daar naa voor Petten, en eindelyk voor de Helder en Texel. Zyn Hoogheit de Prinsse van Oranje, van d'aankomst Ga naar margenoot+der vyanden op de kusten van Hollandt in 't leger tot Ramsdonk verwittight, begaf zich terstondt naar den Haage, daar hy den vierden Ga naar margenoot+'s morgens vroegh aanquam, gevolght van zyn regement guardens, en eenige ruitery, die de burgers en landtluiden, welke, onder 't beleidt van den Harrogh van Holstein, het strandt te Scheveningen tot die tydt Ga naar margenoot+toe bewaart hadden, aflosten. De Graaf van Waldek toogh ter zelver tydt naar den Briel, om daar de vereischte ordre te stellen, en keerde daarna weêr naar zyn Hoogheit. De bescherming van Walcheren werdt den Veldtmaarschalk Wirts bevoolen. Op dien zelven dagh schreef zyn Hoogheit den volgenden brief aan den L. Admiraal de Ruiter. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[4 Augustus 1673]Edele, Gestrenge, lieve bezondere,
Wy hebben wel ontfangen Uw E. missive, geschreeven in 's Landts schip de zeven Provincien, zeilende ontrent Schoonevelt, den tweeden deezes, mitsgaders de resolutie van den hoogen Scheepskrygsraadt, daar inne vermeldt, ende daar uit met aangenaamheit gezien de goede conduiteGa naar margenoot1, dapperheit en courageGa naar margenoot2, by Uw E. en de andere Hoofden ende Officieren van 's Landts vloote beweezen, om de vyandtlyke vlooten te bejegenen ende aan te grypen; En naademaal wy zyn geinformeertGa naar margenoot3 uit een gevangen, gisteren avondt ten zes uùren, ontrent de hooghte van Wyk op zee, uit het schip van den Heere Prins Robbert gescheiden, dat des vyandts vlooten ontrent tweehonderdt zeilen sterk zouden zyn, ende dat de zelve vlooten koers zouden zetten naar Texel, gelyk men dan hier van de stranden heeft gezien, dat de zelve vlooten, een tydt langh alhier voor Scheveningen in het gezicht van 't Landt hebbende blyven hangen, verder Oost ende Noordtoostwaart aan langhs de kusten deezer Landen gezeilt zyn. Dat ook de advyzenGa naar margenoot4, die van alle zyden uit Engelandt ingekoomen zyn, hebben mede gebraght, dat de landtmilitie, in Engelandt ingescheept, van daar met des vyandts vlooten verzeilt zoude weezen. Zoo hebben wy voor den dienst van 't Landt geoordeelt best te weezen Uw E. hier van kennisse te geeven, ende vervolgens goedtgevonden Uw E. by deeze te ordonneerenGa naar margenoot5, dat Uw E. de voorschreeve vyandtlyke vlooten zal observerenGa naar margenoot6 ende doen observeren, de zelve volgende, zoo veel Uw Ed. zal meinen dat zulks naar soldaat- en zeemanschap zal konnen geschieden, ende dat Uw E. ook de voorschreeve vyandtlyke vlooten zal bejegenen en aangrypen, zoo wanneer Uw E. met overlegh van den hoogen Krygsraadt, naa soldaat- en zeemanschap zal achten 't zelve met den dienst ende avantageGa naar margenoot7 van 't Landt over een te koomen. 'T welk wy Uw E. goede conduiteGa naar margenoot8 en beproefde voorzichtigheit zullen aanbevoolen laaten, ende zullen Godt almaghtigh bidden, zynen zeegen te willen continueren over de wapenen van den Staat, onder Uw Ed. commandoGa naar margenoot9, en de zelve houden in zyne heilige protectieGa naar margenoot10. In 's Gravenhage, den 4 Augusty 1673.
U E. goetwillige vriendt, G.H. PRINCE d'ORANGE. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 846]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Dees brief quam den Heer de Ruiter eerst den zevenden van de maandt ter handen. Hy ontfing toen ook een brief van eenige Bewinthebberen der Oostindische CompagnieGa naar margenoot† ter kamere van Amsterdam: hem, met Ga naar margenoot+ernstig verzoek van de zaak geheim te houden, ontdekkende wat ordre dat ze op den koers van de verwachtwordende retourscheepen hadden gestelt: zoo dat de tydt van hunne komst voorhanden was, 't welk hem bekent werdt gemaakt, ten einde dat hy een gunstigh oogh zoude houden op de behoudenisse van de voorschreeve scheepen: 't geen ze hem ernstelyk verzochten. Ter zelver tydt werdt hem door twee galjoots, die hy langs de Hollandtsche kust op kondtschap hadt uitgezonden, bericht, dat ze de vyanden ontrent drie mylen in 't Noordtwesten van Egmondt, en zoo voorts naar 't Texel, den derden en vierden der maandt, hadden ten anker zien leggen. Dien zelven dagh werdt, op 't ontfangen van zyn Hoogheits brief, by den gantschen Krygsraadt beslooten, van stonden aan met 's Landts vloot te verzeilen, en voor eerst tot in 't gezicht van Scheveningen te loopen, en dan verder t'overweegen Ga naar margenoot+wat men zoude doen. Daar op ging men t'zeil. Op dien dagh werdt 's Landts vloot noch met twee scheepen versterkt, eerst met het schip Ga naar margenoot+Uitrecht, 't welk gevoerdt werdt door Kapitein Lonke, uit Zeelandt: daarna met het schip de Prins te paardt, onder 't gebiedt van den Kapitein Adam van Brederode, van Amsterdam. Toen quaamen noch wel vierhonderdt mannen, versch volk, in de vloot, om op de scheepen van Ga naar margenoot+Amsterdam verdeelt te worden. Den volgenden dagh quam 's Landts vloot in 't gezicht van Scheveningen. Daar verstondt de L. Admiraal de Ruiter uit zeeker Schipper, die den zesten noch in d'Engelsche vloot en op Ga naar margenoot+'t schip van Prins Robbert was geweest, dat hy uit verscheide Engelschen Ga naar margenoot+hadt verstaan, dat de landtsoldaaten door ordre van Prins Robbert naar Jarmuiden wel waren opgezonden, maar dat het voorneemen was, wanneer 's Landts vloot zich van Schooneveldt zoude hebben afgewendt, Ga naar margenoot+dat volk dan op Walcheren te doen landen. De Heer de Ruiter riep hier op de L. Admiraalen, Bankert, van Nes en Tromp, aan zyn boordt, en, dat bericht van dien Schipper overweegende, vonden goedt, met een brief, door hun vieren onderteekent, zyn Hoogheit te Ga naar margenoot+gemoet te voeren, wat ze uit dien Schipper hadden verstaan, en of ze wel oordeelden dat dit bericht zoo zeeker niet en ging, zy nochtans wel klaarlyk zaagen dat de vyanden hun, het zy in Hollandt, of 't zy in Zeelandt, of elders, een voordeel zochten af te zien, daar zy de bequaamste gelegentheit toe zouden hebben wanneer 's Landts vloot een ongeval over quaame. Dat der vyanden vloot zeer sterk was, doch niet zoo dat zy die zouden ontzien aan te tasten, volgens het aanschryven van zyn Hoogheit van den vierden der maandt. Maar om dat ze ook een quaaden uit slagh moesten voorzien, en t'overweegen hadden wat ongelegentheden het Vaderlandt daar uit zouden over koomen, vonden ze hun verplicht de zelve zyn Hoogheit voor te draagen: te meer, dewyl zyn Hoogheits brief van den vierden uitdrukkelyk vereischt, dat het overlegh van den Scheepskrygsraadt daar heenen moest zyn gericht, dat alles met Ga naar margenoot+den dienst en 't voordeel van den Lande overeen quaame. Voorts zeiden ze van gevoelen te zyn, dat het best waare, omme op de vyanden zoo ten Zuiden als ten Noorden acht te geeven, dat ze met 's Landts vloote zich voor de Maas posteerden. Hier op zouden ze zyn Hoogheits antwoordt verwachten, eer dat ze van plaats zouden veranderen, of den vyandt in 't gezicht koomen: want dan oordeelden ze dat ze geen ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 847]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vecht Ga naar margenoot+van hunne zyde, behoudens d'eere van den Staat en zyn Hoogheit, Ga naar margenoot+zouden konnen en behooren t'ontgaan. Hier op baaden ze, dat zyn Hoogheit hun met zyn hooghwys oordeel beliefde te helpen, ofte onbepaalt Ga naar margenoot+te gebieden, wat ze doen zouden. In zyn Hoogheits brief was belast, dat de Ruiter de vyandtlyke vloote zoude bejegenen en aangrypen, zoo wanneer hy, met overleg van den hoogen Krygsraadt, naar soldaat- en zeemanschap zoude achten 't zelve met den dienst en voordeel van 't Landt over een te koomen. Dees bepaaling gaf hem zeer veel bekommering; dewyl de vyandtlyke zeemaght veel sterker was dan 's Landts vloot, en dat men ze nooit dan met groot gevaar van quaaden uitslagh zou konnen bevechten: en geslaagen wordende, zou men den L. Admiraal de ramp konnen wyten. Ook hadt men meer dan eens, als de noodt perste, op halve kans den strydt met geluk gewaaght. Dies verzocht hy klaarder ordre, en zondt den gemelden brief door den Schout van Scheveningen aan zyne Hoogheit. Op dien zelven dagh werdt ter vergadering der Heeren Staaten van Hollandt beslooten, zyn Hoogheit Ga naar margenoot+te verzoeken, om 's Landts vloot met soldaaten te versterken. Ook werdt goedtgevonden, (dewyl men verstondt dat 's Landts vloot voor de wal was) dat de Heeren Mr. Niklaas van Moleschot, en Mr Kornelis Hop, Pensionarissen van Dordrecht en Amsterdam , met Simon van Veen, Raadt en Vroedtschap der stadt Alkmaar, zich ten spoedighsten zouden begeeven naar en op het schip van den L. Admiraal de Ruiter, en met den zelven spreeken over de gesteltenis van 's Landts vloot, en over 't geen in de zelve vloot zoude moogen ontbreeken, hem bekent maaken de kondtschappen, die, noopende de gesteltenisse der vyandtlyke vlooten, en waar die zich onthielden, waaren ingekoomen: en voorts met hem spreeken over al 't geen den dienst en welstandt van 't Landt zou moogen betreffen, en daar van ter Vergadering verslagh te doen. De gemelde Heeren quaamen noch 's avondts ten negen uuren, vergezelschapt met den Hartogh van Holstein, aan de Ruiters boordt, daar ze dien nacht bleeven, en den L. Admiraal de goede meening der Heeren Staaten Ga naar margenoot+van Hollandt bekent maakten. Hy vertoonde hun de gesteltenisse van 's Landts vloot, en klaaghde inzonderheit over gebrek van kleen vaartuigh. Des anderendaaghs 's morgens ten negen uuren voeren ze weêr naar landt, en deeden terstondt verslagh aan hunne Ed. Groot Ga naar margenoot+Moog. van hunne verrichting. Ten zelven daage werdt by de gemelde Staaten goedtgevonden, dat men 't regement scheepssoldaaten van den Kornel Palm naar de vloot zou zenden: en dat zich ook de Raadtpensionaris Fagel, en de Secretaris Lodestein, naar 's Landts vloot zouden begeeven, om met de Ruiter in gesprek en in onderhandeling te treeden over den brief op den achtsten aan zyn Hoogheit geschreeven, en door hem en Bankert, van Nes en Tromp, geteekent. Dit werdt straks in 't werk gestelt, en de gemelde Heeren quaamen tegens den middagh Ga naar margenoot+aan boordt, daar den grooten Krygsraadt by een werdt beroepen. De Heer Raadtpensionaris Fagel, het woordt voerende, liet eerst zyn Hoogheits brief van den vierden, en daarna den brief by de vier L. Admiraalen den achtsten geschreeven, op leezen, en toen vertoonde hy de gesteltenisse Ga naar margenoot+der zaaken die toen in acht moesten genoomen worden, om op de vyandtlyke zeemaghten, die zich in zee voor en ontrent het Texel en het Vlie hielden geposteert, te letten, en die te wederstaan. Voorts gaf hy uitdrukkelyk te kennen, dat zyn Hoogheit tegens den toelegh der vyanden, van te willen landen, alreedts alom ontrent 's Landts zeegaa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 848]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten, Ga naar margenoot+en de kusten van den Staat, zoodaanige voorziening hadt gedaan, en zulke ordres gestelt, dat men daar over menschelyker wyze geen zwaarigheit hadt te maaken, maar redelyk gerust moght zyn: en dat over zulks 's Landts vloot (onaangezien dat veele, zoo binnen als buitens landts, van ander verstandt waren, en dat tegenspraaken) wel op Schoonevelt zou hebben konnen gelaaten worden, indien men niet zoo kostelyke Oostindische retourscheepen alle uuren te verwachten hadt. Doch dewyl die nu daagelyks te gemoet werden gezien, zoo verzocht hy 't gevoelen van een ieder van de Leden des Krygsraadts daar over te verstaan, en van hun te weeten, in wat voegen zy oordeelden dat met 's Landts vloot zoude konnen en behooren iets ondernoomen te worden, om de gemelde retourscheepen te behoeden, en te verhinderen dat de vyanden die tot geen prooy weghrukten: waar door hun zelfs van 's Landts ingezetenen middelen aan de handt gegeeven zouden worden om in den oorlogh noch langer te volharden, en den Staat in d'uitterste verlegentheit te brengen. Daar ze in het tegendeel, indien hun zulks wierdt ontleit, zich genoodtzaakt zouden vinden een redelyke vreede t'omhelzen. By dit voorstel voegde hy eenige kraghtige redenen, dienende om de Leden van den Krygsraadt te beweegen, ten einde zich op zyn voorstel ten besten van 's Landts dienst zouden uitten, met verdre aanbieding, dat, indien 'er iet aan volk of oorlogsbehoefte moght ontbreeken, men zulks naar 't uiterste vermoogen zou trachten te vervullen. Doch met eenen bekent maakende, dat men de Kollegien der Admiraaliteiten tot het leveren van hun aantal in de scheepen, die men dit jaar hadt uit te rusten, met geen bidden hadt konnen brengen, en dat men over zulks geen meer versterking van scheepen hadt te verwachten. De Krygsraadt hier op raadtslaande, oordeelde wel dat het geen geringe zaak was, dat men 's Landts vloot, daar de meeste maght van den Staat in bestondt, tegens zulke maghtige vyanden in een zeegevecht, daar d'uitkomst zoo onzeeker was, zou moeten waagen: maar niet te min werdt genoeghzaam met eenpaarigheit van stemmen geoordeelt, dat de noodt zaakelykheit vereischte, Ga naar margenoot+dat 's Landts vloot, met eenige zeesoldaaten zynde versterkt, de vyandtlyke maghten hoe eer hoe beeter wat nader zoude loopen: en dat men de bequaamste gelegentheit van weêr en windt moest waarneemen, om de zelve aan te tasten, van 's Landts zeegaaten te dryven, en de zee alzoo veiligh voor d'aankoomende retourscheepen te maaken, en een goede vreede te verkrygen. Daar op hebben de Heeren Raadtpensionaris Fagel, en de Secretaris Lodestein aangenoomen, het antwoordt des Krygsraadts, op hun voorstel, aan den Staat en zyne Hoogheit te zullen bekent maaken, en der zelver besluit en ordre, neffens eenige soldaaten, op 't spoedighst naar de vloot te zenden. Toen hun afscheidt neemende, Ga naar margenoot+deeden ze dien zelven avondt noch verslagh van hun wedervaaren aan de Heeren Staaten van Hollandt, die daar op straks goedtvonden, Ga naar margenoot+de Heeren Moleschot, Pensionaris van Dordrecht, Maarseveen van Amsterdam, Simon van Veen, Raadt en Vroedtschap der stadt Alkmaar, den Raadtpensionaris Fagel, en den Secretaris Lodestein, naar de Helder, daar zyn Hoogheit was, te zenden: om met zyn Hoogheit over 't verhaalde in onderhandeling te treeden, en zyn Hoogheit te verzoeken, dat hy, naa rype overweeging van 't geen ter zaake zou moogen dienen, ontrent het bedryf van 's Landts vloot, zoodaanige beveelen zoude geeven, als zyn Hoogheit ten dienste van het Landt zoude oordeelen te behooren. Doch eer de gemelde Heeren op de Helder quaa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 849]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men, Ga naar margenoot+verstonden ze dat zyn Hoogheit weêr naar den Haage was vertrokken: dies keerden ze te rugh, en spraaken met den Vorst in den Haage. Daarna deedt de Raadtpensionaris Fagel, den elfden van Augustus, ter vergadering van hunne Ed. Groot Moog. verslagh van den uitslag der onderhandeling, door hem, en d'andre vier Gedeputeerden der Heeren Staaten, met zyn Hoogheit den Heere Prinsse van Oranje, Ga naar margenoot+over 't bedryf van 's Landts.vloot, gehouden. Hier op werdt by de Heeren Staaten, naa beraadtslaaging, goedtgevonden en verstaan, dat zyn Hoogheit door een brief zou worden verzocht, te willen beveelen, dat de L. Admiraal de Ruiter met 's Landts vloot de vyandtlyke vloote zou volgen, de zeegaaten deezer Landen, tot die van Texel en 't Vlie toe, onder Godts genadigen zeegen, voor d'Oostindische retour-en andre scheepen, met de maght van 't Landt open en veilig maaken, de zelve retourscheepen, de kusten deezer Landen naderende, zoo veel moogelyk beschermen, de vyanden van voor de voorschreeve zeegaaten, Ga naar margenoot+met de Goddelyke hulpe, verdryven: zoo nochtans, dat, in gevalle de vyanden de voorschreeve zeegaaten zouden moogen openen en verlaaten, het dan niet noodig zou zyn de gemelde vyanden aan te grypen of te volgen; ten waare hy L. Admiraal de Ruiter oordeelde, dat hy hen in zoodaanigen gevalle met voordeel zou konnen aantasten: dat zyn Hoogheits goede geliefte moght weezen, dit besluit van hunne Ed. Groot Moog. mede voor dienstig en noodig aan te zien, en toe te stemmen. Dat voorts zyn Hoogheit insgelyks zou worden verzocht te willen goedtvinden, dat negen kompagnien voetknechten van het regement van den Kornel Palm, ten deele albereits naar 's Landts vloote verzeilt, ten deele in d'uiterste gaaten deezer Landen zeilreede leggende, op 's Landts vloote tot de voorschreeve toght moghten worden gebruikt; dewyl 't voorschreeve volk bevaaren, zeekundigh, en op de vloote zeer noodig was, en dat de voorschreeve toght alleen voor eenige weinige daagen zou duuren, en overzulks aan hooghgemelde zyne Hoogheit geen groote ongemakken zou toebrengen: dat ook zyn Hoogheits goede geliefte moght zyn, dat twee fregatjes, tegenwoordigh ontrent Schoonhoven gebruikt wordende, naar 's Landts vloote moghten gezonden worden, dewyl die van alles waaren voorzien, geen nut op die post konden doen, en in de vloot den Lande groot voordeel zouden toebrengen: en dat zyn Hoogheit wyders moght verzocht worden, in de tegenwoordige gesteltenisse van tyden en zaaken wat meerder krygsvolk in deeze Provincie ontrent de zeestroomen te willen brengen. Ten zelven daage werdt ter vergadering van Hollandt noch goedtgevonden, dat de Heeren van Dordrecht, Delft, Amsterdam, Rotterdam, Schiedam, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, en Medenblik, met den Raadtpensionaris, en den Secretaris Lodestein, over 't voorschreeve bedryf van 's Landts vloot met zyn Hoogheit in nader onderhandeling zouden treeden, en zyn Hoogheit verzoeken, om over het voorschreeve bedryf zoodanige beveelen te geeven, als de zelve ten meesten dienste van den Lande Ga naar margenoot+zou oordeelen te behooren. Ook werdt toen by die van Hollandt verstaan en beslooten: dewyl 's Landts vloot zoude worden gebruikt, om de vyandtlyke vlooten, met Godts hulpe, van voor Texel en 't Vlie te verdryven, den Raaden ter Admiraaliteit tot Amsterdam en Westvrieslandt, mitsgaders den Bewindthebberen der Oostindische Kompagnie deezer Landen, aan te schryven, dat ze over nacht en dagh zoo veel toegerust kleen vaar tuigh naar de vloot zouden zenden, als zy eenigh- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 850]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zins Ga naar margenoot+zouden konnen bekoomen. Daarentusschen bleef 's Landts vloot ontrent derdehalve myl van Scheveningen leggen, wachtende op naarder last. Hier werdt de L. Admiraal de Ruiter van den Gezant van Spanje, Don Emanuel de Lira, den negenden tegens den avondt bezocht en begroet. Daar op volgde den tienden ruw weder, zoo dat 'er eenige kabels braaken; doch 's anderendaaghs zagh men 's Landts vloot Ga naar margenoot+noch in goeden staat leggen. Den twaalfden der maandt, naa 't houden Ga naar margenoot+van verscheide beraadtslaagingen te lande, quam zyn Hoogheit met een visschers pink, voerende de vlagh van boven, 's naamiddaghs naar 's Landts vloot, verzelt met de Heeren Ryngraaf, van de Lek, Bentingh, en verscheide andere Edelen. De L. Admiraal de Ruiter zondt hem zyn tweeden Kapitein, Pieter de Liefde, met de sloep te gemoet, daar hy in over ging. Aan boordt koomende, werdt hy met dertien Ga naar margenoot+eerschooten ontfangen en verwellekomt. Men bespeurde op zyn komst alom groote blydtschap by groot en kleen. Alle de scheepen lieten al hunne vlaggen en wimpels afwaaijen. Het geroep van Lang leef de Prins, klonk van schip tot schip door de gantsche vloot. De L. Admiraal de Ruiter liet terstondt, op 't bevel van zyn Hoogheit, den Scheepskrygsraadt aan boordt seinen, en terwyl men de Leden verwachtte, ging de Vorst met den L. Admiraal het schip alomme bezien. Daar op quaamen de L. Admiraalen Bankert, van Nes en Tromp, en voorts Ga naar margenoot+de Viceadmiraalen en Schoutenbynacht aan boordt, en zyn Hoogheit vraagde aan den Heer de Ruiter, en d'andre Leden van den Krygsraadt, hoe en op wat wyze men 's Landts vloote, ten dienst van den Staat, en tot behoudenisse van de verwachtwordende Oostindische scheepen, tegens de t'zaamengevoeghde Koningklyke Engelsche en Fransche vloote, die zich voor en ontrent het Texel en 't Vlie hieldt geposteert, zou konnen en behoorde te bezigen? Hier op werdt by den Krygsraadt rypelyk beraadtslaaght, en in acht genoomen, dat het alomme groote opspraak en tweedraght zou veroorzaaken, indien zoo kostelyke scheepen in handen van de vyanden vervielen, zonder 's Landts zeemaght tot der Ga naar margenoot+zelver bescherming en behoudenis gebruikt te hebben. Derhalven hebben al de Leden eenpaarighlyk geoordeelt, dat men de vyanden hoe eer hoe liever behoorde te naderen, en de zelve met het meeste voordeel moest trachten aan te tasten, en, onder Godts zeegen, de kust en zeegaaten deezer Landen te doen verlaaten, en de zee alzoo voor d'aankoomende Ga naar margenoot+retourscheepen vry en veiligh te maaken. Dit goedtvinden werdt door zyn Hoogheit toegestemt, als overeenkoomende met het ooghmerk der Heeren Staaten: en werdt dienvolgens beslooten, dat men zulks Ga naar margenoot+van stonden aan in 't werk zou stellen: gelyk breeder vervat was in zyn Hoogheits brief, op dat stuk te vooren geschreeven, die toen werdt geleezen, onderteekent, en den L. Admiraal de Ruiter, t'zyner naarichting, ter handt gestelt, luidende gelyk volght. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[12 Augustus 1673]Edele, Gestrenge, manhaste, vroome, lieve bezondere,
Wy hebben wel ontfangen de missive, by Uw E. en de andere L. Admiraalen geschreeven in het schip de zeven Provincien, dryvende tusschen Scheveninge en Katwyk, den achtsten deezer loopende maandt, ende daar uit gezien de bekommeringe die de zelve hebben, om op onze ordres van den vierden daar bevooren den vyandt aan te grypen, ende hebben vervolgens uit het rapportGa naar margenoot† van den Raadtpensionaris Fagel, en den Secretaris Lodestein, omstandelyk en in 't breede verstaan, wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 851]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+gedachten Uw E. en den hoogen Scheepskrygsraadt, ontrent dat geheele werk hebben opgevat, wy en moogen dan niet naarlaaten Uw E. en de andere Hoofden van 's Landts vloote dank te zeggen, voor de goede conduiteGa naar margenoot1 ende voorzichtigheit die de zelve gebruiken, om in den beginne en voor den aanvang de gantsche zaake wel te overleggen, en de mannelyke dapperheit die Uw E. en de voorschreeve andere Hoofden en Officieren betoonen, om 't gunt eens geresolveertGa naar margenoot2 is, onder Godes zeegen, wel uit te voeren; Wy konnen wel verklaaren dat wy wenschten niet in deeze necessiteitGa naar margenoot3 gebraght te weezen, van te moeten resolveren, de vyanden van deezen Staat te doen retirerenGa naar margenoot4 van voor de gaaten en de zeekusten deezer Landen, tot het Texel en het Vlie toe, of 's Landts maght, met Godes hulpe, te employerenGa naar margenoot5, om die van daar te ver dryven, en de voorschreeve gaaten open ende veiligh te maaken voor de Oostindische retourscheepen, en zouden alsdan wel hebben doen blyken, dat wy niets liever zouden hebben gedaan, dan het leeven en de behoudenisse van zoo veel dappere mannen, die zoo veel voor den Staat en voor ons hebben gedaan, en onder Godes genade het Landt hebben helpen bewaaren, buiten alle perykelenGa naar margenoot6 te stellen, en niet wederom in de waaghschaale te brengen eene scheepsvloote, welkers conservatieGa naar margenoot7 ofte verlies ons alle te zaamen van de uitterste importantieGa naar margenoot8 is; Maar nademaal wy den Koning van Grootbrittanjen tot noch toe niet hebben konnen beweegen tot het aangaan van eene vreede met deezen Staat, en alzoo voor te koomen het vergieten van zoo veel Christen bloet, als wy voorzien dat in een naader gevecht tusschen geloofsgenooten vergooten zal worden, en dat den almaghtigen Godt daarinne onze getuige zal weezen, dat ook 't voorschreeve naader gevecht by ons niet ondernoomen werdt uit eene sucht tot glorie, ofte om te verkrygen eene naame, dat wy een maghtige vloote van twee maghtige Koningen hebben durven aangrypen ende tegengaan, maar dat wy tegens onze dank genoodtdrukt werden het leeven van zoo veele couragieuseGa naar margenoot9 mannen in perykel te brengen, om het lieve Vaderlandt te beschermen en behouden; en dat wy, om die voorschreeve defensieGa naar margenoot10 te presterenGa naar margenoot11, hebben geemployeertGa naar margenoot12 alle het vermoogen dat ons Godt den Heere almaghtigh heeft believen te verleenen, zoo moeten wy ook betrouwen dat de goede Godt en Heere van alle heirschaaren en krygsmaghten in den dagh des strydts Uw E. en de andere Hoofden, mitsgaders Officieren en matroozen, krachtelyk zal bystaan in een gevecht, dat tot bescherminge van den Lande, uit eene onvermydelyke noodt, ter handt genoomen moet werden; En gelyk zyne goddelyke Majesteit zyne genaade tot tweemaal toe zoo vaderlyk en zienlyk, tot assistentieGa naar margenoot13 en bescherminge van Uw E. en de andere Hoofden, mitsgaders Officieren en matroozen van de voorschreeve vloote, heeft laaten uit schynen, dat ook alzoo die goeden Godt voor de derdemaal den vyandt, die daar door niet bewoogen heeft konnen worden om aan een redelyke vreede het oor te leenen, zal beschaamen, en in den daage des strydts doen bezwyken, en dat zyne goddelyke Majesteit openbaar zal maaken, dat hy een grooten vyandt, op zyn macht zich zoodaanigh verheffende, dat hy gelooft daar door albereits alles vermeestert te hebben, door eene mindere maght zeer wel kan inbinden, en eene verlossinge en uitkomste geeven, daar door zyn heiligen Naam des te meerder geëert en gevreest moet werden, zoo als wy niet alleen in voorige, maar ook in deeze jegenwoordige tyden van die Goddelyke genaade handttastelyke proeven, zoo te water als te lande, hebben gezien; Wy weeten wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 852]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+dat ook die Godt door menschelyke middelen wil werken, en dat het een reukeloosheit zoude weezen, met een handt vol volks tegens een geheel heirleger aan te gaan, en dat Godt verbiedt zyne goddelyke Majesteit te verzoeken; maar naademaal dit gevecht by ons ondernoomen moet werden, om dat wy geen middel zien hoe het zelve te ontgaan, en dat wy, tot onze behoudenisse, hebben by gebraght alles wat wy hebben konnen by een krygen, zoo moeten wy hoopen dat Godt, de rechtvaardigheit onzer zaake inziende, ons om zyns Naams wille behouden ende een zeegen verleenen zal; Uw E. en de andere Hoofden hebben zeer wel geconsidereertGa naar margenoot1, dat het de uiterste murmuratieGa naar margenoot2 en confusieGa naar margenoot3 zoude veroorzaaken, dat zoo kostelyken schat, als zyn de Oostindische retourscheepen, in handen van de vyanden zoude hebben laaten vervallen, zonder 's Landts maght gebruikt te hebben tot der zelver reddinge: en dat de vyandt, zoo een notablenGa naar margenoot4 rykdom en advantageGa naar margenoot5 behaalt hebbende, niet te disponerenGa naar margenoot6 zoude weezen tot eene eerlyke vreede: ende die reden obligeertGa naar margenoot7 ons om de jegenwoordige resolutie te moeten neemen. Wy meenen niet dat het van noode is Uw E. en de andere Hoofden, en Officieren, mitgaders soldaaten en matroozen, op te wekken, om haar hier ontrent mannelyk te draagen, dewyle wy overvloedige stoffe ende reden hebben om haar alle te zaamen te danken voor de goede wille, by haar, onder Godes zeegen, zoo loffelyk ende dapperlyk betuight; ende en zullen ook niet onderlaaten te betoonen hoe aangenaam het zelve aan ons is geweest, maar verzoeken alleen dat de zelve, tot afweeringe van dit laatste effortGa naar margenoot8 onzer vyanden, daar in willen continuerenGa naar margenoot9, en, voor oogen hebbende de rechtvaardigheit van onze zaake tegens die voorschreeve vyanden, de groote genade door den grooten Godt tot tweemaal toe in deeze gevechten zoo klaarlyk t'onzer hulpe beweezen, den welstandt die een gelukkige uitkomste van dit derde treffen het Landt zoude toebrengen, ofte de jammerlyke ellende, daar in zoo veele goede menschen en onnozele kinderen, zoo naar ziele en lichaam, zoude werden gebraght, indien de vyandt de overhandt quam te verkrygen, ende zulks den zegen, die de zelve by Godt en menschen zullen behaalen, indien zy vroomelyk tegens den vyandt koomen te stryden, ofte de schande en blameGa naar margenoot10 die zy op haar zouden laaden, indien zy haar laffelyk koomen te comporterenGa naar margenoot11, haar uiterste vermoogen willen aanwenden om den vyandt met courageGa naar margenoot12 aan te tasten, met een loffelyke standtvastigheit allomme bejegenen, en den anderen als broeders seconderenGa naar margenoot13 en te hulpe koomen, niet twyffelende of zyne goddelyke Majesteit zal zoodaanige goede resolutie met een gezeegende uitkomst kroonen, en ons obligerenGa naar margenoot14 om onze gedachten op dank en belooninge voor alle te keeren: en hebben derhalven, naar dat wy alles wat te considererenGa naar margenoot15 stonde aandachtelyk hebben overwoogen, ende op het eenpaarigh advys van de Heeren haar Hoog. Moog. Gedeputeerden ter Generaaliteit, en van de Heeren Staaten van Hollandt en Westvrieslandt, goedtgevonden, Uw E. mits deezen te ordonneren, dat Uw E. zonder eenigh momentGa naar margenoot16 tydt verlies, 't anker zal lichten, de vyanden van deezen Staat met 's Landts vloote volgen, de zeegaaten deezer Landen, tot die van Texel en 't Vlie toe, onder Godes genaadigen zeegen, voor de Oostindische retour- en andere scheepen, met de maght van 't Landt zal openen en veiligh maaken, de zelve retourscheepen, de kusten deezer Landen naaderende, zoo veel moogelyk, protegerenGa naar margenoot17, ende de voorschreeve zeegaaten voor de voorzeide vyanden, met zyne goddelyke Majesteits hulpe, bevry- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 853]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Ga naar margenoot+zal: zoo nochtans, dat, in gevalle de voorschreeve vyanden de voornoemde zeegaaten zouden moogen koomen te openen en verlaaten, het niet noodigh weezen zal de voorschreeve vyanden aan te grypen ofte te volgen, ten waare Uw E. oordeelde dat Uw E. haar in zoodaanigen gevalle met advantageGa naar margenoot† zoude konnen aantasten. Wy bidden Godt den Heere almaghtigh, dat zyne goddelyke Majesteit eene goede en genadige uitkomst, tot zyns Naams eere, hier op wil verleenen, en Uw E. in zyne heilige bescherminge nemen: ende blyven,
Edele, Gestrenge, manhaste, lieve byzondere, Actum in 's Landts schip de zeven Provincien, ten anker tusschen Katwyk en Scheveningen, den 12 Augusty 1673. Uw E. vriendtwillige, G.H. PRINCE d'ORANGE.
Ter zelver uure heeft ook zyn Hoogheit by monde alle de Leden van den Krygsraadt tot hunnen plicht vermaant, en met verscheide redenen opgewekt, hun ook aanzeggende, dat de stranden en zeegaaten alomme wel waaren bezet en bezorght. Daarna liet men al 't scheepsvolk boven koomen, staande zyn Hoogheit, de L. Admiraal de Ruiter, en andere Heeren van den Krygsraadt, op het halfverdek, daar de matroozen en foldaaten zich rondtsom plaatsten, en die daar niet staan konden klommen in 't wandt, om zyn Hoogheit te zien, en te hooren Ga naar margenoot+wat men hun zou voorhouden. De Heer de Ruiter, het woordt neemende, zeide met korte woorden: Mannen, 't schynt dat men noch eens zal moeten slaan, en dat de vyanden niet zullen rusten voor dat wy noch een derde kans met hun zullen hebben gewaaght. Ook kan ik niet twyffelen, of gy, die my nu tweemaal getrouwelyk hebt bygestaan, zult nu ook de derdemaal toonen dat gy mannen zyt, die genegen zyn voor 't lieve Vaderlandt, voor d'oude vryheit, voor zyn Hoogheit, en voor vrouwen en kinderen, tegens alle vyanden, nevens my te stryden. Zyt gy niet alle in 't gemeen, en elk in 't byzonder, hooft voor hooft, gezint uw eer en eedt, als eerlyke luiden, tot'er doodt toe te betrachten: te meer, om dat zyn Hoogheit, die hier nevens my staat, de blooden zal doen straffen, en de geenen die zich wel draagen eerlyk beloonen, welke leste woorden zyn Hoogheit met zyn mynen en woorden toestemde, en bevestighde. Waar op al het volk met groot gejuich Ja riep, en de meeste lieten de muts, op zyn matroos, om 't hooft gaan, en 't geroep van Lang leeft de Prins, werdt hervat. Welk betoogh van genegentheit van den Vorst met driemaalen den hoedt te lichten heuschelyk werdt bejegent. Straks daarna ging zyn Hoogheit weêr in de sloep, en liet zich aan de pink roeijen, en voorts naar Scheveningen voeren. In 't affcheiden werdt hy van alle de scheepen met veel kanonschooten vereert. Ga naar margenoot+Ten zelven daage is ter vergaaderinge der Heeren Staaten van Hollandt, naar voorgaande beraadtslaaging, en naa dat in achting genoomen was, hoe eerstdaaghs tusschen de vyandtlyke vlooten en die van deezen Staat wel een zeegevecht zou moogen voorvallen, en dat den Staat aan den goeden uitslagh van dien ten hooghsten gelegen lag, en d'overwinning alleenlyk hing aan Godts almaghtige schikking, goedtgevonden en verstaan: dat Burgermeesteren en Regeerders van de Steden der Provincie zoude aangeschreeven worden, ieder in de zyne zoodaanige ordre te stellen, dat de Predikanten aldaar zyne goddelyk Majesteit daar over zonder ophouden vierighlyk zouden bidden, en by alle gelegentheit van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 854]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+prediken hunne gebeden daar naar richten, en de gemeente daar toe vermaanen, ook daagelyks byzondere bedestonden daar toe aanstellen: en byzonderlyk mede ten zelven einde de gemeente zouden doen by-een koomen, zoo wanneer door 't gehoor van schieten met kanon het voorzeide zeegevecht zou moogen bekent worden. Des anderendaaghs, Ga naar margenoot+'s morgens vroegh, ging 's Landts vloot onder zeil, Noordtwaart aan, met een slappen Westelyken windt, die 's naamiddaghs wakkerde, en Ga naar margenoot+tegen den avondt Noordtwest liep, met een betrokken lucht en regen. Derhalven werdt de L. Admiraal de Ruiter te raade, om niet van elkanderen te verstrooijen, d'ankers ontrent drie mylen dwars van Petten te Ga naar margenoot+laaten vallen. Daar leggende, kreegen ze 's nachts zulk een harden storm uit den Westnoordtwesten, dat verscheide kabels gebrooken, en ankers verlooren werden, onder anderen brak de Ruiters anker, zoo dat hy 't plechtanker liet vallen. Dit harde weder duurde, hoewel d'eene tydt zwaarder dan d'ander, drie of vier daagen. Zommige scheepen verlooren twee kabels, een Vriesch schip drie kabels en een anker, en de Viceadmiraal Evertszoon twee ankers en kabels: zoo dat men, toen 't weêr wat bedaarde, noch genoodtzaakt was te blyven leggen, om te zien of iemandt zyn ankers en kabels kon visschen, en bergen. Ga naar margenoot+Den zeventienden der maandt ging de Heer de Ruiter met de vloot weêr Ga naar margenoot+onder zeil, met voorneemen om zich te begeeven tusschen het Texel en 't Vlie, het landt in 't gezicht. De windt was toen Noodtwesttennoorden, en men laveerde dien gantschen dagh en den volgenden nacht, om de vyanden te naderen, die men toen verstondt dat vier of vyf mylen van daar op anker laagen. Op dien dagh ontfing de L. Admiraal de Ruiter twee brieven, van eenige Bewinthebberen der Oostindische Compagnie, en Gevolmaghtighden van de vergaadering van Zeventienen, beide dien dagh geschreeven, d'eerste op den Helder, de tweede in 't Compagnies jacht, leggende in 't Nieuwe Diep: meldende hunne Ga naar margenoot+groote bekommering en vreeze voor de retourscheepen, die alle uuren stonden te koomen, ja al behoorden gekoomen te zyn: hem met eenen bekent maakende, dat de vyanden dien dagh gezien waaren tusschen de Breevertienen en 't Landt, en dat ze, naast Godts hulpe, geen andre hoop hadden, dan dat de zeegaaten van 't Texel en 't Vlie weder geopent, en de gemelde scheepen door hem en 's Landts vloot beschermt moghten worden: met verder verzoek, dat hy daar een gunstigh ooge op Ga naar margenoot+zou blyven houden. Ook quam hem ten dien daage noch een brief van zyn Hoogheit ter handen, van deezen inhoudt: dat zyn Hoogheit in bekommering was gebraght, dat de vyandtlyke vloote wel naar d'Eems Ga naar margenoot+moght verzeilen, om de retourscheepen daar waar te neemen: met verdre ordre, dat de Ruiter, van dat verzeilen kondtschap bekoomende, zich in zulk een gevalle met 's Landts vloote mede derwaarts zou moogen begeeven, indien hy oordeelde dat de retourscheepen aldaar van de vyanden zouden konnen aangetast worden, en dat het verzeilen van 's Landts vloot naar de Eems, naar soldaat- en zeemanschap zou behooren te geschieden. Eenige daagen te vooren hadt de Heer Raadtpensionaris Fagel hem geschreeven, dat zyn Hoogheit 's Landts vloot niet alleen met zyn hart, maar ook met zyn oogh zou volgen, zich daarom naar den Helder begeeven, op dat hy 't werk zoo veel te naader zou moogen zyn, en zoo veel ordres zou moogen stellen, als tot versterking van 's Landts vloot zouden konnen gegeeven worden. Ontrent deezen tydt hadt de L. Admiraal de Ruiter bevoolen, dat men een nette lyst zou opmaa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 855]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken Ga naar margenoot+van 's Landts vloote, verdeelt in drie esquadres, en elk esquadre in drie smaldeelen, mitsgaders der zelver bemanning en monture, die den zeventienden der maandt werdt voltrokken, en daarna aan hunne Hoog. Moog. gezonden. 's Landts vloot bestondt toen, op den zeventienden van Augustus, in 75 scheepen en fregatten van oorlogh, 25 branders, en 18 advysjachten, t'zaamen 118 zeilen, voorzien met 4312 stukken geschuts, en bemant met 17452 matroozen, en 2582 soldaaten. Ook werdt de vloot den achtienden noch versterkt met 165 soldaaten en 177 matroozen, die op de scheepen, daar men 't meeste gebrek van volk hadt, werden verdeelt. De zee- en landtsoldaaten stonden onder Luitenants, Vaandrighs, Sergeants of Korporaals: ook vonden zich Ga naar margenoot+verscheide Kapiteinen op 's Landts vloot: naamentlyk, Johan Rammelman, Gerrit Krabet, Jan Morres, Pieter de Glarges, Hugo van Assendelft, Jan Teeding Berkhout, Fredrik Lier van Wyenhorst, Kornelis Witzen, Dirk Haringhkaspel, Severyn van Oldenhof, Pieter van Zuilen van Nievelt, Blomme, Albert van Harderwyk, Jan Babtist Bernard, Heer van Resé, en Warnard Matthyszoon, die daarna hun deel hadden in 't gevaar en in d'eere van 't volgende gevecht. De vloot, Ga naar margenoot+gelyk gezeit is, hadt den zeventienden en den volgenden nacht de vyanden met laveren gepooght te naderen, maar kon door 't hardt weder, dat t'elkens opstak, weinig vorderen: ja verscheide scheepen leeden door 't laveren en hardt prangen merkelyke schaade. Zelfs de Ruiters groot marszeil woey aan stukken, een ander schip verloor zyn groote steng, een ander zyn voorsteng, en twee verlooren hun voormarszeilen, en braaken hunne rees: en wel zestien scheepen raakten een groot stuk weeghs in de ly van 's Landts vloot af. De Heer de Ruiter, oordeelende dat met onder zeil te blyven veele scheepen zouden worden beschaadight, Ga naar margenoot+en de vloot van een verspreidt, verstondt dat men met de vloot wat dieper in zee zoude loopen, en weer ten anker koomen, om Ga naar margenoot+beter weder en gunstiger windt af te wachten. Daar op stak men t'zeewaart in, en quam op vyftien vadem, Kamperduin Zuidtoosttenoosten van zich, ten anker. Toen deedt de buitewacht sein, dat ze de vyanden zaagen. De L. Admiraal de Ruiter zondt twee galjoots, om de lywaartste scheepen aan te zeggen, dat ze hun best zouden doen om by de vloot te koomen. Op den avondt braght Kornelis van der Hoeven, Kommandeur van 't fregat Schiedam, een Engelsche kits of hoeker, gemonteert met acht stukken, en bemant met achtendertig man, die hy Ga naar margenoot+genoomen hadt, onder de vlagh. Ter zelver tydt moest men uit ieder esquadre een brandtschip, dat niet langer zee kon bouwen, uit de vloote opzenden: het eerste om dat het geen chaloup hadt, het tweede by gebrek van ankers en touwen, en het derde mits lekkagie, en andre Ga naar margenoot+onbequaamheit. Den negentienden bleef men noch stil leggen, wachtende op beter windt, en de brandtwacht braght tyding, dat de vyanden noch laagen als vooren. De Heer de Ruiter schreef toen aan eenige Heeren, wat vlyt by hem was aangewendt om de vyanden te naderen, Ga naar margenoot+en dat by verwondert stondt, dat de vyanden, die 's Landts vloot daar wel zaagen, niet beleefder waaren, met hem een weinigh te gemoet te koomen, dewyl ze de windt tot hun voordeel hadden. Zeeker Heer, die zich op den Helder onthieldt, liet hem weeten, hoe uit Keulen, daar men toen van vreede handelde, werdt geschreeven, dat een Gezant van Zweeden, met een Engelsch Gezant in gesprek geraakt, al Ga naar margenoot+boertende hadt gezeit: (ziende misschien op het geen tusschen d'Engel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 856]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche Ga naar margenoot+en de Nederlandtsche vlooten den eersten van Augustus was voorgevallen) Dat d'Engelschen beleest waaren, dewyl ze voor de Hollanders ruimte op de zee maakten: en dat d'Engelsche Gezant daar op antwoordde: Dat de Hollandtsche vloot met de pest was besmet, en dat d'Engelsche daarom met de zelve geen doen wilden hebben: maar dat de Gezant van Zweeden daar toen op zeide: Verstaan te hebben dat d'Engelschen aan de loop vast waaren, 't welk ook al een besmettelyke ziekte was. Of dit gesprek zoo waarlyk was voorgevallen, of van iemant verziert, kan ik met geen zekerheit zeggen: maar den brief, die 't te dier tydt verhaalde, heb ik zelfs gezien, en laat een ieder daar van Ga naar margenoot+oordeelen naar zyn believen. Geduurende dat stil leggen van beider zydts vlooten, viel een Hollandtsch Oostindisch retourschip, genoemt Paapenburgh, dat, van d'andere af geraakt, voor uit quam, ongelukkelyk onder Ga naar margenoot+de vyanden, en werdt door den Franschen Kapitein de la Vigere Ga naar margenoot+genoomen. Den twintighsten, toen de windt 's nachts te vooren uit den Oosten was gekoomen, ging 's Landts vloot 's morgens vroegh weêr Ga naar margenoot+onder zeil, Noordtwaart aan, maar met weinigh koelte, zoo dat de scheepen slechts met de vloet dreeven. Ontrent ten tien uuren kreegh Ga naar margenoot+men de vyandtlyke vlooten in 't gezicht, die het tegens de Nederlanders aan te loefwaart van hun heen leiden. 'S Landts vloot zeilde Noordtnoordtoost, en de vyandt Zuidtzuidtoost wel twee mylen boven de Ga naar margenoot+Nederlanders heenen, die toen ontrent honderdtvyftig zeilen in de vyandtyke vlooten telden: en houdt men dat daar onder ontrent honderdt en vier kloeke scheepen en fregatten van oorlogh waaren. De L. Admiraal de Ruiter, ziende dat eenige van zyne loefwaartste scheepen door de vyanden, die de loef van hun allen hadden, zouden konnen aangetast worden, eer en bevooren dat de lywaartste de gemelde loefwaartste naar behooren zouden konnen by en te hulp koomen, gaf Ga naar margenoot+dit met brieven, door galjoots, aan de L. Admiraalen, Bankert en Tromp, te bedenken, met aanmaaning, dat men niet te voorbaarigh moest zyn, maar elkanderen tydt en gelegentheit moest geeven, om gelykelyk en wel geslooten aan de vyanden te moogen koomen, en die, onder Godts zeegen, ten dienst van 't lieve Vaderlandt, dies zelfs Regeering, en hunne waarde vrienden, met voorspoedt te bevechten: oordeelende, dat het te dier uure wat te spaade was, om, naa 't inwachten der lywaartste Ga naar margenoot+scheepen, veel te konnen verrichten. Maar d'Engelsche en Fransche vlooten maakten, hoewel ze de windt tot hun voordeel hadden, geen mynen om op de Nederlanders af te koomen, en scheenen 't gevecht voor dien tydt te myden. Waar op de Ruiter 's naamiddaghs ontrent ten half vieren het met haar heenen om de Zuidt over wende. Men was toen de Franschen naast, en d'Engelschen waaren een groot stuk weeghs te loefwaart van de Franschen, en zy hielden 't al dicht by de windt. 'S Landts vloot hieldt den zelven koers, zynde de windt Oost en Oosttennoorden, tot naa zonnen ondergang, en zeilde tot over middernacht op het loot aan, op dertien, twaalf, en elf vadem, om Ga naar margenoot+den Oostzuidtoosten, nevens de vyanden. Maar toen de Heer de Ruiter oordeelde dat men naa genoegh aan de Hollandtsche kust was geloopen, deedt hy ten twee uuren naa middernacht sein om te wenden. Hier op wende 's Landts vloot Westnoordtwest over. Toen zagh men de vyanden ook sein doen, en zeilden Noordtnoordtoost. Ondertusschen Ga naar margenoot+liep de windt Oostzuidtoost, en 's morgens vroegh, den eenentwintighsten van Augustus, met den dagh, bevondt zich de L. Admiraal de Rui- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 857]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter Ga naar margenoot+met 's Landts vloote in 't gezicht van de kust van Hollandt, tusschen Ga naar margenoot+Petten en Kamperduin, geen twee myl van 't landt, en hy zagh de vyanden in ly van zich leggen: zoo dat hy dien nacht met een gelukkige voorzichtigheit, en zeemans streek, den loef van hun hadt gewonnen. Ook leest men by een Engelsch Schryver, dat de Ruiter, volgens zyn Ga naar margenoot+gewoon beleidt, zich dienende van het behulp der duisternis, zich dicht hieldt aan de kust, en, die koers houdende tot den volgenden morgen, de windt won van d' Engelschen. De Heer de Ruiter, willende dit voordeel gebruiken, deedt 's morgens by tydts sein, dat zich elk in ordre zou rangeren, om de vyanden aan te tasten. Dit werdt spoedelyk in 't werk gestelt: ook zagh men dat d'Engelschen en Franschen zich insgelyks in ordre schikten, wachtende de Nederlanders met kleen zeil in. Zy waaren van gelyken in drie esquadres verdeelt. Het hooftesquadre onder Prins Robbert, als Admiraal, voerende de roode vlagh, hadt Johan Hermans tot Viceadmiraal, en John Chicheley tot Schoutbynacht. in 't esquadre der blaauwe vlagh hadt de Ridder Eduard Spragh het gebiedt, en de Graaf van Ossery Schoutbynacht. De Graaf van Estrée geboodt over 't esquadre der witte vlag, bestaande uit Fransche scheepen. De Ga naar margenoot+Nederlanders naar de vyanden toeloopende, hadt Tromp eerst d'avantguarde of voortoght, de Ruiter de batailje of middeltoght, en Bankert d'arriereguarde of achterhoede. Maar de vyanden ontrent ten half achten tegens hen aan wendende, liet de Ruiter straks daarna sein doen van ook te wenden, en liep met 's Landts vloot voor de windt om, om des te eer aan de vyanden te raaken. Door dit wenden kreegh nu Bankert met zyn esquadre de voortoght, de Ruiter de middeltoght, en Ga naar margenoot+Tromp d'achterhoede. Ontrent ten half negen viel Bankert op 't esquadre van Estrée, die 's vyandts voortocht voerde, in, en vervolgens de Ruiter op Prins Robberts esquadre der roode vlagh, en Tromp op d'achtertocht der vyanden, 't esquadre der blaauwe vlagh, onder den Ridder Ga naar margenoot+Spragh. Toen begon den strydt aan alle kanten, doch in 't eene esquadre Ga naar margenoot+veel scherper dan in 't ander. Van 't Fransch esquadre der witte vlagge, onder Estrée, werdt eenpaarighlyk van de Nederlanders en Engelschen getuight, dat het zich vry achterlyk hieldt, zonder zich recht in 't gevecht in te laaten, hoewel 't Estrée aan geen moedt noch beleidt ontbrak. Doch men houdt dat hy door een heimelyke last van zynen Ga naar margenoot+Koning werdt wederhouden. Maar zyn Schoutbynacht, de Martel, poogende zyn eer te betrachten, raakte met etlyke scheepen van Bankerts esquadre in zulk een hardt gevecht, zich dapper verweerende, dat hy in groot gevaar verviel, en in den brandt werdt geschooten, dien hy ter naauwer noodt bluschte, zich bergende by d'andre scheepen van Estrée, hebbende wel zesendertig man verlooren, en zich beklaagende, dat men hem niet hadt bygestaan naar behooren. Ontrent den zelven tydt pooghden de Franschen den L. Admiraal Bankert, die eenighzins van zyn esquadre was af geraakt, te verbranden; maar de brander, die 't op hem hadt gemunt, werdt vruchteloos gespilt. Daarna dreef Bankert de Franschen om de Oost, daar ze in de windt bleven leggen hangen, zonder wederom af te koomen, waar op zy door de Viceadmiraalen Evertszoon en Enno Doedes Star werden naar gewendt, doch geduurigh afwykende, Ga naar margenoot+hielden ze voor hun geen standt. De L. Admiraal de Ruiter hadt onderwyl met zyn esquadre een schrikkelyk gevecht met Prins Robberts esquadre der roode vlagge. Men sloegh etlyke maalen door elkanderen heen, dan d'een, dan d'ander de loef hebbende. De Neder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 858]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landers Ga naar margenoot+schooten met hun kanon zoo ras als met musketten, driemaal Ga naar margenoot+tegens de vyanden eens. D'Engelschen zeggen, dat men zoodaanig vocht, als of men door een verborge drift wou te kennen geeven, dat dit de leste strydt zou zyn, in 't welk men d'uiterste proeven van beleidt en dapperheit zou toonen. Ter zelver tydt werden in verscheide Hollandtsche Steden, daar men, door 't grouwzaam geschiet, of by andere middelen; kennisse kreegh dat de vlooten aan malkanderen waaren, openbaare Ga naar margenoot+gebeeden tot Godt uitgestort. Op het luiden der klokken liepen de kerken, en de vergaderplaatzen van alle gezintheden vol, en veele duizenden van menschen smeekten, op den voorgang der Predikanten en Leeraaren, om genaade, bystandt en verlossing, ten goede des Vaderlandts. Ook gedenkt my dat men binnen Amsterdam al ten negen of tien uuren de Gemeentens by een klepte, en niet alleen voor den middagh, maar ook namiddagh, en 's avondts bedestonden hieldt: met zoo groot een beweegenis der gemoeden, en vuurigheit van geest, als men daar noch nooit in eenigen noodt onder d'ingezeetenen hadt bespeurt. Want elk hieldt dat aan deezen slagh het gantsche Vaderlandt hing, en dat men nu vocht om't uitheemsch juk t'ontgaan. Doch ik keer weder tot het gevecht, daar de L. Admiraal de Ruiter met de zynen groote vlyt deedt om Prins Robbert te naderen: dan die was met vier of vyf branders omringht, en werdt van zyne noodthulpen manlyk beschermt. Maar des niettemin braght de Ruiter eenige onorde in zyn esquadre, dat wat van een raakte, zoo dat eenige branders van Ga naar margenoot+hem af dreven. D'Engelschen zochten met hunne branders, die zy tot achtentwintigh toe in de vloot hadden, veel te verrichten; doch de Nederlanders hebben hun eenige der zelve met sloupen afgenoomen, of hen genoodtzaakr daarden brandt in te steeken. Een brander, genoemt de Luipaart, een Pinasschip, met twintig man en zes yzre stukken, gevoert door Mattheus Borren, werdt door de Ruiters volk verovert, en daarna door zyn last verbrandt. Ontrent ten tien uuren, of wat laater, kreegh men een dikken mist met reegen, die ontrent een uur duurde, Ga naar margenoot+doch evenwel werdt geduurigh gevochten. De L. Admiraal van Nes raakte met Prins Robbert en noch zes of zeven Engelsche scheepen in een hachelyk gevecht, dewyl hy meest in 't voorste van zyn smaldeel was. Ga naar margenoot+Zyn bezaansroede werdt midden door geschooten, en al zyn rondthout zoo beschaadight, dat hy zeer reddeloos en onmaghtigh wierdt. Dus Ga naar margenoot+leggende, zagh hy drie Kapiteinen van zyn smaldeel boven hem leggen, zonder de vyanden te naderen: dies zondt hy een snaau naar hen toe, met bevel, dat ze nader zouden koomen: maar in plaats van dat t'achtervolgen, deeden ze geen vlyt altoos om van plaats te veranderen. Een van de gemelde drie, voerende een schip met tzeventigh stukken, braste dan 't een en dan 't ander zeil tegen de mast, en bleer zoo aan bakboordt van Van Nes leggen, die de vyandt te stuurboordt Ga naar margenoot+van zich hadt. De mist of rook wat opklaarende, zagh van Nes drie vyandtlyke scheepen, 't zy branders of andere, branden. Daarna, terwyl van Nes bezich was om voor zyn groot marszeil, dat stukken was geschooten, een voormarszeil aan te slaan, en zich weer klaar te maaken, Ga naar margenoot+was Prins Robbert met noch eenige andre Engelsche scheepen hem voorby geschooten, de blinden voor de boegh byzettende, en licht af voor hem heenen loopende: maar zy kosten 't voor den L. Admiraal de Ruiter niet overhaalen, waar om zy bystaaken. De L. Admiraal Bankert, ziende dat de Franschen geen standt hielden, vondt ongeraaden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De Hr. Admiraal Michiel de Ruiter.
2. Prins Robbert Engel. Admiraal. 3. Een Engelsche Brander. 4. Kapt. Ian van Brakel. 5. Kapt. Willem Renes. 6. Kapt. Ian van Gelder. 7. Kapt. Ian Bont. 8. Kapt. Story. 9. De Hr. Commandr van Meeuwé 10. De Hr. Schout by nacht Chichely. 11. Kapt. Wetwang. 12. Kapt. Simon Panhuis. 13. Kapt. Darnby. 14. Kapt. Herbert. 15. Ioncker Engel de Ruiter. 16. Kapt. Heyman. 17. De Hr. Schout by nacht van Nes. 18. Kapt. Berry. 19. Kapt. Philips de Munnik. 20. Kapt. Ian Krook. 21. Kapt. Davids. 22. Kapt. Hendrik Visscher. 23. Kapt. Stont. 24. Kapt. Legge. 25. Kapt. Kornelis de Liefde. 71. Kapt. Pieter de Sitter. 72. Kapt. Iohan Holmes. 73. 't Sinckent Iacht de Henriette. 74. Kapt. Kornelis Backer. 75. George Cato. 76. Kapt. Hendrick Span. 77. Kapt. Rogier Miller. 78. Kapt. Thomas Gaye. 79. Kapt. Ian van Abkoude. 80. Kapt. Abraham Ansley. 81. Kapt. Pieter Decker. 82. Kapt. Kornelis Koot. 83. Advys Iachten en Galjoots. 84. Een Engels Schip verbrandt 85. De reddeloose Schepen nemen de vlugt 86. Kapt. de La Barre. 87. Kapt. Frederik Konvent. 88. Kapt. d Estival. 89. Kapt. Rynier Dirckzoon. 90. De Hr. Admiraal Banckert. 91. De Hr. Graaf de Estrée France Admiraal. 92. Kapt. Lieven Zacharias. 93. De Ridder de Valbelle. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26. De Hr. Eng. Vice admiraal Hermans.
27. De Hr. L. Admiraal van Nes. 28. Kapt. Karter. 29. Kapt. Frans van Nydek. 30. Kapt. Roger 31. Kapt. Klaas Wynbergen. 32. Kapt. White. 33. Kapt. David Swerius. 34. Kapt. Foulis. 35. De Hr. Viceadmiraal de Liefde. 36. Kapt. Sadlinghton. 37. Kapt. Willem van Ewyk. 38. Kapt. Worde. 39. Kapt. Ian Snel. 40. Kapt. Warspigh. 41. Kapt. Kornelis vander Hoeven. 42. Een sinckent Engels Schip. 43. Kapt. Roger Striklant 44. De Hr. Admiraal Kornelis Tromp. 45. De Ridder Eduard Spragh. 46. De Ridder Spragh verdrinkt. 47. Kapt. Berry. 48. Kapt. Volkert Swart. 49. Kapt. Richert Iaems. 50. Kapt. Ian de Iongh. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
51. Kapt. Cornelis vander Zaan.
52. Kapt. Walter Wood. 53. De Hr. Schout by Nacht de Haan. 54. Kapt. Rigbert Iams. 55. Kapt. Pieter Backer. 56. Kapt. Iohn Perker verbrant. 57. Kapt. Kornelis Tykos. 58. De Hr. Graaf van Ossery. 59. De Hr. Viceadmiraal Sweers. 60. Kapt. Iohan Kemthorn. 61. Kapt. Daniel Elsevier. 62. Kapt. Robbert Clarche. 63. Kapt. Adriaan Poort. 64. Iames Iennefar. 65. Iacob Berchout. 66. Kapt. Iohan Swamly. 67. Kapt. Barent Rees. 68. Kapt. Henry Tydeman. 69. Kapt. Philips de Alemande. 70. Een Enghelsche Brander. 94. Kapt. Karel vander Putten. 95. Een France Brander. 96. Kapt. Iacob d'Oleron. 97. Kapt. Hendrik Kuyper. 98. De Hr. Martel France Schout byn. 99. De Hr. Viceadmiraal Evert zoon. 100. De Ridder Montbrau. 101. Kapt. Simon Arent zoon. 102. De Hr. Gabaret. 103. Kapt. Hendrik Munt. 104. Kapt. Damoer 105. Kapt. Gillis Schey. 106. Kapt. de Lisle 107. Kapt. Ian Hek. 108. Kapt. Ian Dikals Schoutbynacht. 109. Een Frans schip sinckt. 110. De Ridder Sordis 111. De Ridder Tourville. 112. Kapt. Ian Muys 113. Kapt. de Coux. 114. Kapt. Iacob Roos. 115. De France vloot goet boven windt liggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 859]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+hen lang te volgen, om niet te verre van 't gros van 's Landts vloot af Ga naar margenoot+te w ken, en wendde het naar de Ruiters esquadre, zich daar by voegende, om 't esquadre der roode vlagge met te meer krachts aan te vallen Ga naar margenoot+Hier door werdt Prins Robbert de last te zwaar, men gaf van alle zyden vreeslyk vuur op hem en de zynen, en dreef hem om de West. Men zagh hem te dier tydt Noordtwest aan, en de Franschen Oost aan loopen, waaijende de windt toen uit den Zuidtzuidtwesten. De Ruiter, van Nes, en Bankert, vervolgden Prins Robbert en 't esquadre der roode vlagge, dat te vergeefs hulp van de Fransche verwachtte, tot ontrent twee uuren naa de middagh. Ondertusschen was de L. Admiraal Tromp met zyn esquadre, en 't esquadre der blaauwe vlagh, in 't Noorder t'eenemaal uit het gezicht geraakt. Derhalven oordeelde de Heer de Ruiter, dat hy met de zynen noodtzaakelyk diende te wenden, om Ga naar margenoot+Tromp op te zoeken, en des noodts t'ontzetten. Hy braste zyn voormarszeil tegen, en hieldt het met zyn en Bankerts esquadre voor windt af, naar 't geschiet toe, dat men Noordtoost van zich tusschen Tromp en Spraghs esquadre hoorde. Prins Robbert dit ziende, en zoo bekommert voor Spragh als de Ruiter voor Tromp, heeft insgelyks met de zynen gewendt, en zeilde aan bakboort, doch even buiten schoots van de Nederlanders, eenen streek met hun heenen, en Estrée met de Franschen Ga naar margenoot+volgde d'Engelschen, maar wat verre achter aan. De L. Admiraal Tromps esquadre was ontrent ten negen uuren tegens d'achterhoede der Engelschen, het esquadre der blaauwe vlagh, aan gewendt. Hy wordt van den Admiraal en Ridder Spragh, met het topzeil op de mast, kloekmoedighlyk ingewacht. Doch eenige Engelschen verhaalen, dat Spragh met dit inwachten Prins Robberts ordre te buiten ging, en dat hem belast was, en hy belooft hadt, met zyn esquadre ontrent Prins Robberts esquadre te blyven, en niet van zyn zyde te wyken, daar hy nu ver in ly van al de rest een afgezondert gevecht aanging. Doch wat daar van zy, 't is altydt zeeker dat hy, toen hem Tromp ten stryde vorderde, niet met eere kon afwyken, en noodig oordeelde hem zonder te aarzelen 't hooft te bieden. De Viceadmiraal Sweers was met zyn smaldeel d'eerste die met de voorste scheepen der blaauwe vlagge, Johan Kemthorn, en den Graaf van Ossery, den strydt begon: en korts daarna raakten beide d'Admiraalen, Tromp en Spragh, aan den anderen, Ga naar margenoot+elk gevolght van de zynen. Sweers drong zoo sterk op Kempthorn aan, dat hy eindelyk genoodtzaakt werdt te deinzen: 't welk de meeste scheepen der blaauwe vlagge deed afzakken, werdende van de Nederlanders Ga naar margenoot+kort gevolght. Maar Tromp en Spragh bleven elkanderen, d'eene met het schip de Goude Leeuw, d'ander met de Royale Prins, zonder zeil te reppen, ontrent zeven glaazen, dat zyn drie uuren en een half, op zyde leggen, zonder ophouden op elkander schietende met Ga naar margenoot+geschut en musquetten: en zoo gelukkelyk voor Tromp en de zynen, dat daar iet voorviel, 't geen zoo onmooghlyk schynt als 't waarachtig is: te weeten, dat men zes geheele glaazen (te weeten, drie geheele uuren, beginnende een vierendeel uurs naa achten, en eindigende een vierendeel uurs naa elven) vocht, eer dat iemant op Tromps schip, onder vierhonderdt en in de tzeventigh menschen, gequetst of bezeert werdt: 't welk niet anders kon aangemerkt worden dan voor een wonderlyke bewaaring, in zoo groot een gevaar, niet by geval geschiet, maar door een goddelyke bestiering en hulpe. Ook schryf ik dit niet uit een los gerucht, maar uit een geloofwaardigh bericht der geenen die 't den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 860]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Heer Tromp en andre ooghgetuigen meer dan eens hoorden verhaalen. Ga naar margenoot+De meeste koegels vloogen mis of over 't schip heenen. Ook werdt met geen minder zekerheit vertelt, dat de L. Admiraal de Ruiter insgelyks met groot geluk vocht, en weinig dooden en gequetsten kreegh: 't geen zommigen bewoogh te zeggen, dat het scheen als of men de koegels van zyn schip zagh afstuiten. 'T is ook zeeker dat men den Heer de Ruiter, in 't midden van 't gevecht, tegens iemant hoorde zeggen: Ik bidt u ziet dit werk eens aangaan, ziet de koegels eens vliegen, en hoort ze eens snorren en huilen, en evenwel ons wandt staat noch, en ons volk is noch meest gezondt. Verscheide andere scheepen spraaken van gelyk geluk: en 't is zeeker dat het getal der dooden en gequetsten ten einde Ga naar margenoot+van den slagh zeer kleen was. Dan 't schip van Spragh werdt zoodaanigh getroffen, dat hy ten twaalf uuren op den middagh de vlucht moest neemen; doch de L. Admiraal Tromp wilde hem niet verlaaten, en schoot al volgende hem zyn zeilen en rondthout van boven neêr, met naamen zyn bezaans mast. Ook hadt hy ('t geen de Graaf van Ossery naderhandt aan den Heer Tromp mondeling betuighde) op zyn schip eerlang ontrent vierhonderdt dooden en driehonderdt gequetsten. Vyftien of zestien scheepen van Spraghs esquadre stonden hem trouwelyk by. Hier door raakte Tromp zoo verwerdt onder de vyanden, die van alle kanten op hem troffen, dat hy zeer reddeloos werdt. Het hing dien dagh met zyn schip den gouden Leeuw meenighmaal als aan een zyden draadt, door de meenighvuldige branders, die daar op afquaamen, en Ga naar margenoot+t'elkens werden afgeweert, vernielt, of vergeefs gespilt. Hy hadt tot eersten Kapitein op zyn schip den dapperen Thomas Tobias, een Yr van geboorte, en Roomschgezint, doch een groot liefhebber van den vryen Staat, die voor deezen als Kapitein op verscheide oorloghscheepen 't gebiedt hadt gevoert, en altydts om zyn trouw en vroomheit was bedankt. Dees gaf nu op nieu groote blyken van zyn beleit en Ga naar margenoot+kloekmoedigheit; doch eindelyk werdt het schip door 't groot getal der vyanden zoo doornagelt, dat zyn masten dreigbden buiten boordt te vallen. Waar op hy uit de vloot moest wyken, en de L. Admiraal Ga naar margenoot+Tromp ging over op het schip de Komeetstar; daar hy zyn Admiraals vlagh liet waaijen, en hieldt zich geduurigh ontrent den Royalen Prins, her schip van Spragh, die op het schip de Sint Joris over ging, en met het zelve de Royale Prins, die groot gevaar liep van verovert of verbrandt te worden, beschermde zoo veel als hy kon. Ook zagh men Kempthorn met zyn smaldeeling van scheepen daar weêr naar toe wenden, waar door 't gemelde schip van 't blaauw esquadre zoo zeer werdt omringt, dat 'er geens kans was om 't zelve te vermeesteren, of door branders te Ga naar margenoot+vernielen. In dit gevecht werdt de Sint George, of de Sint Joris, zoo reddeloos geschooten, dat d' Admiraal Spragh zich genoodtzaakt vondt dat schip te verlaaten. Hy ging dan in zyn sloup, met voorneemen, om zich in den Royalen Charles te begeeven. Doch hy hadt geen tien sloups langhte geroeit, of een koegel, die dwars door de Sint Joris passeerde, brak de sloup, of trof den sloup zoodaanig, dat hy last gaf terstondt weer naar de Sint Joris te roeijen: maar 't was te laat: want eer men binnen 't bewerp der touwen kon koomen, zonk de sloup, en men zagh den Ga naar margenoot+Admiraal Spragh jammerlyk verdrinken. Hy werdt van d'Engelschen, dat vremdt was, gevonden met het hooft en de schouders boven waater, en echter zonder leven. Zyn armen waaren door een do odelyke kracht zoo vast geklemt aan eenigh deel van de sloup, dat men groote | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 861]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+moeite hadt om die los te krygen. Dit was het deerlyk einde van den Ga naar margenoot+Ridder Eduard Spragh, den dappersten der Engelsche Admiraalen, die Ga naar margenoot+van vrienden en vyanden, om zyne manhaftigheit en heusheit, werdt gepreezen, en uit meedoogen betreurt. Met hem verdronken de Heeren Litleton, Smithe, en anderen, en de sloup van de Sint Joris, die 't lichaam van Spragh bequam, vischte zyn Luitenant, doch half doodt. Ondertusschen werdt by Tromps esquadre noch hevigh gevochten tegens 't blaau esquadre en de beschermers van 't schip van Spragh: en in deezen Ga naar margenoot+standt van zaaken quam de Ruiter met zyn en Bankerts esquadre ontrent ten vier uuren by Tromp. Daar zagh men dat meest al de scheepen van de blaauwe vlagh schrikkelyk waaren beschaadight, en dat veele hunne masten of stengen hadden verlooren, en andere rampen geleden: 't schip van Spragh werdt masteloos door een fregat gesleept, en 't stondt geschaapen dat 'er 't geheele blaauw esquadre zou gekleeft hebben, ten Ga naar margenoot+waare het Prins Robbert met de zynen hadt ontzet. Ook hadden ze alles bygezet, om niet te laat te koomen: en gelyk de Ruiter zich by Tromp voeghde, zoo begaf zich Prins Robbert by Spragh. Ossery lagh toen aan 't roer van den Royalen Prins, met twee fregatten by zich: daar Prins Robbert noch twee fregatten by zondt, om dat reddeloos schip te meer te verzekeren, en uit het gevaar te sleepen. De L. Admiraal Tromp rangeerde zich met zyn byhebbende scheepen onder de hooftvlagge, en ontrent ten vyf uuren staaken 't de Ruiter, van Nes, Bankert en Tromp, wederom by, en op de vyanden, die toen de loef Ga naar margenoot+van hun hadden, aan, en men raakte op nieu aan elkanderen, en in een verschrikkelyk gevecht. De gantsche zee stondt in vuur en vlam, Ga naar margenoot+die, door den dikken rook, gelyk blixemstraalen uit een donkre locht uitborst. Elk verging 't hooren enzien door de duisterheit der buskruidtdamp, en door de donderslaagen van zoo veel duizenden stukken geschuts, en 't balderen van zoo groot een meenighte van musketten als 'er geduurigh vuur gaven. Hier vertoonde zich de schrikkelykheit van den oorlogh ter zee aan alle kanten. De koegels, bouten, schroot en splinters vloogen van alle zyden, met een ysselyk gekraak en geknars van al wat getroffen wierdt. De zee werdt met lichaamen, door geen eene soorte van doodt omgekoomen, bezaait. Zommigen moesten door 'tscherp, anderen door splinters, anderen door 't vuur, anderen in 't water sterven. 'T gekryt en 't gejammer der gequetsten en stervenden vervulde verscheide scheepen, en hy moest een hert van steen of harder dan metaal hebben, die 't vergieten van zoo veel Christen bloedts met drooge oogen kon aanschouwen. Dit was het deerlyk lot der twee vermaardtste zeevolken, wel eer door de banden van eenen godtsdienst, en van 't naabuurschap, aan een verknocht, en die nu hunne uitterste krachten inspanden om elkanderen te vernielen: doch de Nederlanders door den uittersten noodt geperst, hebbende geen ander middel om den Staat van 't Vaderlandt voor zyn ondergang te bevryden. In dat zwaar gevecht werdt Prins Robbert door verscheide van zyne beste Kapiteinen trouwelyk geholpen: met naamen, door den Heer John Herman, den Graaf van Ossery, Johan Kempthorn, en de Kapiteinen Davis, Stont, Legge, Berry, Earnly, Roger Striklant, Karter en anderen. Doch de Ruiter, van Nes, Bankert, en Tromp, drongen zoo sterk op hen in, en vochten zoo dapper, dat d'Engelschen genoegh te doen hadden om 't Admiraalschip van Spragh, den Royalen Prins, en andere beschaadighde en reddelooze scheepen, te beschermen en uit het gevecht te sleepen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 862]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Men hadt groote moeite aangewendt, om 't schip van Spragh met branders Ga naar margenoot+aan te steeken: doch men kon 't door de tegenweer der omleggende Engelschen niet aan boordt koomen. Een der Nederlandtsche branders raakte aan drie Engelsche fregatten vast, doch smeulde alleen zonder Ga naar margenoot+branden, en d'Engelschen ontquaamen 't gevaar. Ontrent ten half zeven uuren raakten twee Engelsche branders, en een van hunne oorlogscheepen in brandt, en een ander oorlogschip zagh men zinken. Ook was het jacht de Henriette aan de zyde van Ossery gezonken. De Graaf van Estrée lagh nu met het Fransche esquadre op een bequaame veerte boven windt van Prins Robbert, en bleef daar leggen, zonder op de Nederlanders af te koomen, die zoo lang vochten tot dat Prins Robbert en d'andre Engelschen ontrent ten zeven uuren afweeken, en van de Ga naar margenoot+Nederlanders tot naa zonnen ondergang werden gevolght. D'Engelschen hebben 't naar hunne kust over gewendt, en dienden zich van de nacht, om tschip van Spragh, en andre scheepen die zeer reddeloos waaren, en aan 't rondthout zeer beschaadight, met fregatten wegh te sleepen. Dus keerden ze weêr naar hunne kusten en havens, en ruimden Ga naar margenoot+de zee. De Heer de Ruiter dankte Godt dat 's Landts vloot in dien harden strydt de zee hadt behouden, en de vyanden gedwongen 's Landts zeegaaten te verlaaten. Als iemandt hem geluk met den zeegen wenschte, en zich verheughde dat Godt hem wederom in zoo veel gevaar by 't leven hadt bewaart, was zyn antwoordt: Myn leven is niet, 't is ten dienst van 't Vaderlandt. Doch ik zou wel zoo lang wenschen te leven, dat ik 't zelve moght her stelt zien, en daar 't myne toe doen. Dan zoo 'tGodt niet belieft, ik ben oudt, en des levens en der moeite zat. Hy zey tot zyn Predikant Westhovius, Nu magh men zeggen, ziende op zeekre schriftuurspreuk, Heeden heeft de Heere heil in Israël gegeeven, onze gebeden verhoort, en voor ons gestreeden: en tegens een ander, wat zal ik zeggen? Monden en tongen ontbreeken ons om Godts goedtheit, aan ons betoont, naar waarde te melden en te verkondigen. Ook heeft men hem 's avondts over taaffel hooren zeggen: De zeegen is groot, moghten wy slechts 't geluk hebben van recht dankbaar te zyn Hy beriep noch dien zelven Ga naar margenoot+avondt de L. Admiraalen, Bankert, van Nes en Tromp, aan zyn boordt, daar verstaan werdt, dat, nu men, volgens het ooghmerk van den Staat, en 't besluit op den twaalfden der maandt genoomen, de vyanden van 's Landts kusten hadt verdreeven, men met 's Landts vloot (dryvende Ga naar margenoot+naa 't gevecht ontrent negen mylen Noordtwest van Texel) in 't Noordtwest tusschen het Texel en 't Vlie, die eilanden in 't gezicht, ten anker zou koomen, en de gemelde zeegaaten verder veiligen voor de scheepen Ga naar margenoot+die uit het Oosten of het Noorden te gemoet werden gezien. Daarna verstondt de Heer de Ruiter dat de Viceadmiraalen, Jan de Liefde, en Isaak Sweers, hun leven, in 't manhaftig betrachten van hunnen plicht, voor 't Vaderlandt hadden gelaaten: en ook de Kapiteinen, Jan van Gelder, de Ruiters behoudtzoon, David Sweerius, Hendrik Visscher, en Dirk Jobszoon Kiela. Van Gelder was de buik wegh geschooten. De Kapitein Jan Dik was zwaarlyk in zyn been gequetst, en de Kapitein Jan de Jong werdt aan zyn oogh gewondt. Ook werden Joris van Andringa, de Ruiters Secretaris, en Jonker Henrik van Eeden, met schroot in de Ga naar margenoot+beenen geschooten. Wyders hadt men in 's Landts vloot weinig gequetsten en dooden: ja in 't gantsche esquadre van Amsterdam vondt men niet meer dan 71 dooden, en 120 gequetsten, en in d'andre esquadres naar gelang. Niet een eenigh oorloghschip werdt aan de zyde der Ne- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 863]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derlanders Ga naar margenoot+vermist of verlooren. Doch zy raakten vier of vyf branders Ga naar margenoot+quyt. Het brandtschip d'Eenhoorn werdt in den grondt geschooten, maar de Kommandeur Willem de Rave met zyn volk geberght. De Ga naar margenoot+scheepen van den L. Admiraal Tromp, en den Schoutbynacht de Haan, en van de Kapiteinen van Braakel en Jan de Jong, moest men daarna opzenden, om binnen gaats herstelt te worden. Al d'andere bleven in zee, en hermaakten hunne zeilen, staande en loopende wandt, rondthout, en al 't geen buiten gedaan kon worden. Maar d'Engelsche vloot was zoo gehavent en reddeloos, dat ze noodtzaakelyk de zee moest verlaaten. Ook was 't getal der dooden en gequetsten aan hunne zyde ongelyk Ga naar margenoot+grooter dan aan de zyde der Nederlanders. In 't schip van Prins Robbert waaren 't zestigh dooden of doodelyk gequetsten, in dat van Spragh noch meer: doch de doodt van dien dapperen Admiraal was hun grootste en smertelykste verlies. Ook sneuvelden noch twee voortreffelyke Zeekapiteinen, Willem Reves, en Heyman, en de Landtkapiteinen de Neve, en Merrywater, en ook de Heer May, die vrywilligh diende. De Ridder Johan Kempthorn, Viceadmiraal, de Kapiteinen Kourtney, Haward, en Willem Jennings, waaren gewondt. Aan de Fransche zyde, daar 't minst gevochten werdt, hadt men ook de minste dooden, en onder de zelve den Kapitein d'Estival. Onder de gequetsten waaren de Ridder Montbrun, en de Kapitein Jakob d'Oleron. En gelyk de Nederlanders niet een oorlogschip hadden verlooren, zoo hadt men een of twee van de grootste Engelsche scheepen zien zinken, en zes of zeven zien branden, zonder dat men wist of het branders of andre scheepen waaren: ook houdt men dat ze ten minstenacht of tien branders verlooren: anderen begrooten 't getal wel op twintigh, doch telden daar onder eenigh kleen vaartuigh: onder anderen hadt de Kapitein Jan van Braakel een Engelschen brander genoomen, die op werdt gezonden. Naa 't eindigen van den slagh, werdt den zelven avondt noch by den Heer de Ruiter, met de L. Admiraalen Bankert, van Nes en Tromp, overleidt, wie voor eerst, in plaats van de Viceadmiraalen de Liefde en Sweers, de vlagh zouden voeren, en zyn daar toe, tot naarder ordre, Ga naar margenoot+op 't behaagen van zyn Hoogheit, verkooren de Schoutenbynacht Jan van Nes en Jan de Haan, en de Kapitein Kornelis de Liefde, als d'outste in rang in 't Rotterdamsch esquadre, werdt op gelyke voet gestelt tot Schoutbynacht van de Maas, in plaats van Jan van Nes. Tot Schoutbynacht van Amsterdam werden verscheide persoonen voorgeslaagen: Ga naar margenoot+doch de meeste genegentheit viel op den Kapitein Engel de Ruiter, dewyl anderen, die daar toe wel naarder scheenen, door ongezondtheit werden geoordeelt onbequaam te zyn. De Heer L. Admiraal de Ruiter schreef daar over aan zyn Hoogheit den Prinsse van Oranje, en gaf rondelyk te kennen, dat de L. Admiraal Tromp en andere Leden van den Krygsraadt geneegen waaren zyn zoon tot die waardigheit te verkiezen: maar Ga naar margenoot+dat de Kommandeur van Meeuwen ouder Kapitein was, en de vlagge als Schoutbynacht zoude toekoomen, en geen reeden wist waarom hy zoude worden voorby gegaan. Daar by voegende, dat, wanneer zyn Hoogheit zulks zoude gelieven goedt te vinden, hem dan zeer aangenaam zou zyn dat zyn Hoogheit alsdan zynen zoone Engel de Ruiter met Ga naar margenoot+de Kommandeurs plaats geliefde te begunstigen, 't welk hem wat luister zou geeven, en aanmoedigen om zich in zyn jonge jaaren te beter te draagen, gelyk hy zich in de gevechten van het verleeden en dit loopende jaar al vry wel hadt gequeeten. Op dit schryven werdt geantwoordt, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 864]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+men daar in zoude doen 't geen men zoude oordeelen ten dienst van den Ga naar margenoot+Lande te zyn: waar op daarna de Krygsraadt den jongen de Ruiter met eenpaarige stemmen tot Schoutbynacht van Amsterdam, by maniere van voorraadt, aanstelde. Den tweeëntwintighsten van Augustus, voor Ga naar margenoot+den dagh, wende 's Landts vloot van de gronden van Texel, en met Ga naar margenoot+zonnen opgangk werdt weêr naar landt gewendt, en men quam ten negen Ga naar margenoot+uuren tusschen Texel en 't Vlie, de Koogh Zuidtzuidtoost drie mylen en een half van hun af, ten anker, zonder eenige vyanden om hend van verre te zien. De windt was toen Westzuidtwest, en den Engelschen dienstigh om weer af te koomen, indien ze in staat waaren geweest om 't gevecht te hervatten. 's Landts vloot lagh nu daar zich te vooren de vyanden hadden geposteert, en elk was even Ga naar margenoot+beezigh om alles te herstellen, en zich weer klaar te maaken. De gequetsten werden naar Texel, en voorts naar Amsterdam, en andre naastgelegene Steden, gezonden. De doode lichaamen van den Viceadmiraal Sweers, en der Kapiteinen, van Gelder, en Sweerius, braght men Ga naar margenoot+naar Amsterdam. Het lichaam van den Viceadmiraal de Liefde werdt over Amsterdam naar Rotterdam gevoert. Daarna heeft men de gemelde lyken met een treffelyke uitvaart, en veel eerbewys, als Helden, voor 't Vaderlandt gestorven, ter aarde gebraght. De beschuldigingen, wel eer tegens de Liefde en Sweers ingebraght, veranderden nu in lykklaghten of lofdichten, en alle faamvlekken waaren door hun bloedt afgewischt. De Viceadmiraal de Liefde werdt door den Dichter J. van den Vondel met dit grafschrift vereert:
Ga naar margenoot+Hier rust 's Landts LIEFDE, of eer een deel gescheurt aan flenteren,
Hy schuwde schutgevaart van verre, en paste t' enteren,
Getroost te winnen, of te sterven als een Heldt.
Beleidt en moedt betoomt al 't Britsch en Fransch geweldt.
Ga naar margenoot+Maar ter eere van den Viceadmiraal Sweers werdt in de Oude Kerk t'Amsterdam, daar hy begraven leit, op kosten van den Staat, een heerlyk graf- en gedenkteeken van witte marmorsteen opgerecht, verciert met zyn borstbeeldt, in den steen, een weinig van den grondt verheven, uitgehouwen, en omringht met zegenteekenen: voorts met een byschrift, meldende het kort begrip van zyn leven, dapperheit en diensten. Ga naar margenoot+Hy hadt in zyn jeught lang geworstelt met allerley tegenspoedt, meermaalen vyandtlyke gevangkenissen bezuurt, en zomtydts met lyfsgevaar. In meenighte van voorvallen hadt hy den Vaderlande trouwelyk gedient, en zich in alle zeegevechten, daar hy bescheiden was, het zy onder den ouden L. Admiraal Marten Tromp, het zy onder den Heer de Ruiter, manhaftig gequeeten, en veel lofs verdient. Dus was hy, door zyn eigen deught, uit een geringen staat, van trap tot trap, tot het Viceadmiraalschap van Hollandt, onder d' Amiraaliteit van Amsterdam, opgeklommen. Ook werdt zyn verstandt en beleidt zoo zeer gepreezen als zyn kloekmoedigheit, en van hem werdt getuight, dat hy was kloek van hert, wel ter taal, en wel ter pen. Zyn grafschrift, in 't Latyn t'zyner eere gestelt, luidde, in Hollandtsch vertaalt, als volght: hier leit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 865]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+D'eerste gronden der krygsoeffeningen te lande en te water heeft hy in Westindie geleidt. Weêr in 't Vaderlandt gekeert, en beslooten hebbende langs den koningklyken wegh naar eere te streven, kon hy zich op 't landt niet houden, en t'zee gegaan, heeft hy alle krygsbedieningen van onderen op in zyne jongkheit moeten doorworstelen. De Mahumetaansche rovers heeft hy dikwils verdreven, en de Middelandtsche zee voor de Hollanders geveilight. Hy gaf zoo veel blyken van deught, dapperheit en voorzichtigheit, dat hy, naar 't oordeel van allen, al de hooghste ampten verdiende, en van de Edele Moog. Raaden ter Admiraaliteit de naaste plaats onder de hooghste Zeeoversten verkreeg: en terwyl hy die waardigheit als Viceadmiraal bekleedde, is hy in dat onlanghs derde en leste gevecht, tegens de zeer maghtige vlooten der Koningen van Vrankryk en Engelandt, dapperlyk en edelmoedighlyk strydende, met een koegel doorschooten, den 21 van Augustus des jaars mdclxxiii heerlyk gestorven: en heeft den Vaderlande d'overwinning, 's Landts ingezetenen een groot verlangen naar zyn persoon, en den naakomelingen een voorbeelt tot navolging nagelaaten. De Zeeraadt der vereenighde Provincien t' Amsterdam heeft den grootmoedigen Heldt dit gedenkteeken, dat hy aan de Republyk wel verdiende, in den jaare mdclxxiv opgerecht. De beschuldiging, boven gemeldt, als of hy zich in den slagh van den veertienden Junius wat achterlyk hadt gehouden, hieldt de Heer de Ruiter uit partyschap en verkeerde driften te zyn voortgekoomen. Ook weet ik uit den monde van een der voornaamste Bevelhebberen, hoe eenige Leden van den Krygsraadt te dier tydt geloofden, dat zeeker Officier in 't Amsterdamsch esquadre, uit loutre nydt, met quaadtspreeken en achterklap, den beschuldiger van den Heer Sweers gaande maakte, om hem te betichten, hem poogende een lak op den hals te werpen, uit zyn dienst te stooten, en zich zelven Ga naar margenoot+in zyne plaats te dringen. De Heer de Ruiter hadt nu zyn byzondre droefheit, en proefde in 't midden van den zeegen, dat het zoet niet zonder zuur was, door 't sneuvelen van zyn behoudtzoon, den Kapitein Jan Pauluszoon van Gelder, dien hy hoogh achtte, en naar zyn waarde betreurde. Doch hy maatighde zyn rou met zyn gewoonlyke gelykmoedigheit en gedult, zeggende tegens iemant, die zyn verlies Ga naar margenoot+tegens hem beklaaghde, Ik weet dat dit de vruchten van den oorlogh zyn, dat ik my zelven Godts wille moet onderwerpen, en daar in te vreede zyn. Heeden was 't zyn beurt, en morgen zal 't misschien de Ga naar margenoot+myne zyn. Ook hadt hy, weetende in wat gevaar hy geduurigh moest leeven, de doodt altydts voor oogen, en zocht zich daagelyks met godtvruchtige betrachtingen tot een zaligh einde te bereiden: ook is my uit de getuigenis van vrienden, die 't gezien en gehoort hebben, gebleeken, dat hy ten dien einde zeeker boek, genoemt Vertroosting der geloovige ziele, tegens de verschriklykheden des doodts, een stichtelyk werk, dat door Karel Drelinkourt, Predikant te Charenton, in 't Fransch was gestelt, en zedert door iemant in 't Hollandtsch vertaalt, geduurende den zeetoght van deezen zoomer, tot driemaalen toe van vooren tot achteren uit las. En dus was onze Zeeheldt de doodt t'aller uure getroost, 't welk in een Christen, die een beter en eeuwigh zaalig leven Ga naar margenoot+te gemoet ziet, de grootste prikkel tot rustige kloekmoedigheit verstrekt. De gemelde Kapitein van Gelder werdt ook van zyn schoonbroeder, Ga naar margenoot+den geleerden Predikant Bernardus Somer, met een treffelyk Latynsch lykdicht vereert, en betreurt. Maar de blydtschap over 't verdryven der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 866]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+vyandtlyke vlooten van 's Landts kusten en zeegaaten vondt meer vats op de gemoederen der ingezetenen, dan de rou over de gesneuvelde Ga naar margenoot+Helden, en elk verhief de groote diensten, door den L. Admiraal de Ruiter den Staat in deezen zoomer gedaan: zyn naam, te vooren genoegh vermaardt, steeg nu noch hooger in den top der doorluchtigheit, Ga naar margenoot+en de galm zyner glory klonk door alle gewesten. Eenigen gaven hem den tytel van Redder des Vaderlandts, en men zagh eerlangh zyn afbeelding in print ten toon hangen, met dit byschrift:
Ga naar margenoot+Aanschou den Heldt, der Staaten rechterhandt,
Den Redder van 't vervallen Vaderlandt,
Die in een jaar twee groote Koningkryken,
Tot driemaal toe, de trotze vlagh deed stryken,
Het roer der vloot, den arm daar Godt door streê.
Door hem herleef de vryheit en de vreê.
Immiddels bezorghden de Heeren Staaten, op de tyding van d'uitkomst van 't zeegevecht, den welstandt van 's Landts vloot met grooten yver. In de vergadering der Staaten van Hollandt werdt den drieëntwintighsten Ga naar margenoot+van Augustus goedtgevonden en verstaan, dat van weegen hunne Ed. Groot Moog. de zaake ter Generaaliteit daar heenen zou worden bestiert, ten einde, dat op 't spoedighste eenige Heeren, by hunne Hoog. Moog. daar toe te maghtigen, naar 's Landts vloot moghten worden gezonden, om by alle moogelyke middelen te bezorgen, dat de voorschreeve vloot van lyftoght en andere behoefte moght worden voorzien, en in staat gehouden en gebraght, om 's Landts verderen dienst te konnen betrachten: en dat de gemelde Heeren vorders moghten werden bevoeght, om met den L. Admiraal de Ruiter, en de Heeren Gecommitteerden uit de Kollegien ter Admiraaliteit, die zich op den Helder en daar ontrent zouden moogen bevinden, t'overleggen en t'overweegen, of iets, en wat met de voorschreeve vloote, 't zy in 't geheel often deele, zou konnen worden gedaan, of in 't werk gestelt, tot verderen afbreuk van den vyandt, en meesten dienst van het Landt, als mede tot verzeekering en veiligheit van de verwachtwordende Oostindische retourscheepen: mitsgaders om daar ontrent, en op alles verder, den dienst van het Landt betreffende, naa ingenoomene raadtgevinge van den gemelden L. Admiraal de Ruiter, en ook, des noodt, van d'andre Hoofden der voorschreeve vloote, zoodanigh te besluiten, als de zelve zouden oordeelen te behooren, en dat van de voorschreeve te neemene resolutie afschrift moght worden gezonden aan den Heere Prinsse van Oranje, met verzoek, dat zyn Hoogheit zoodanige bedenkingen, als de zelve op de voorschreeve zaake zou moogen hebben, aan de gemelde Heeren haar Hoog. Moog. Gedeputeerden wilde laaten toekoomen, tot der Ga naar margenoot+zelver naarichting. Dat voorts den Kollegien ter Admiraaliteit van weegen hunne Hoog. Moog. moght worden aangeschreeven, dat de zelve over nacht en dagh, zonder eenigh uitstel, de noodige lyftoght, en andere behoefte van kruidt, scherp, rondthoudt en anders, naar het Nieuwe Diep, ook eenige Heeren uit de gemelde Kollegien derwaarts wilden afzenden, om op alles de noodige ordre te helpen stellen, en dat daar ontrent niet een oogenblik tydts moght verlooren gaan, alzoo den dienst van het Landt daar aan, en voornaamentlyk aan den spoedt, ten hooghsten gelegen was. Hier op werdt by de Heeren Staaten Generaal ten zelven daage het volgende besluit genoomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 867]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Ontfangen een missive van den L. Admiraal de Ruiter, geschreeven Ga naar margenoot+in 's Landt schip de zeven Provincien, zeilende dwars in 't gezichte van Texel, den 22 deezes, 's morgens, houdende advertentie van 't geene tusschen 's Landts vloote en die van de vyanden op den 21 deezes was gepasseert ende voorgevallen; waar op gedelibereert zynde, is goedtgevonden en verstaan, mitsdeezen te verzoeken en te committeren de Heeren Kornelis van Gravelandt, van der Nyenburgh, van Vrybergen, Gemmenich, en Eek, omme haar ten spoedighsten te begeeven naar 's Landts vloote, en aldaar by alle moogelyke middelen te bezorgen, dat de voorschreeve vloote van victualie en andere behoeften magh werden voorzien, en in staat gehouden en gebraght, om 's Landts verderen dienst te konnen betrachten. Dat wyders de gemelde Heeren zullen werden geauthorizeert, gelyk de zelve geauthorizeert werden mits deezen, omme met den gemelden L. Admiraal de Ruiter te overleggen en te overweegen, of iet, en wat met de voorschreeve vloote, 't zy in 't geheel ofte ten deele, zoude konnen werden gedaan of in 't werk gestelt, tot verder afbreuk van de voorschreeve vyanden, en de meesten dienste van den Lande, als mede tot securiteit en veiligheit van de verwachtwerdende Oostindische retourscheepen, mitsgaders omme daar ontrent, en alles verder, den voorschreeven dienst van den Lande betreffende, naar ingenoomen advys van den gemelden L. Admiraal de Ruiter, en ook, des noots, van de andere Hoofden van de voorschreeve vloote, zoodanigh te disponeren, als de zelve zullen oordeelen te behooren. Dat voorts van deeze haare Hoog. Moog. resolutie copye zal werden gezonden aan den Heere Prinsse van Oranje, met verzoek, dat zyne Hoogheit zoodanige consideratien, als hooghgemelde zyn Hoogheit op de voorschreeve zaake zoude moogen hebben, aan de gemelde Heerenhaare Hoog. Moog. Gedeputeerden wil laaten toekoomen, tot der zelver narichtinge. Dat wyders den gemelden L. Admiraal de Ruiter by missive zal werden bekent gemaakt, dat haar Hoog. Moog. uit des zelfs schryvens met aangenaamheit hebben vernoomen de goede conduite, kloekmoedigheit, vigilantie, wysheit en dapperheit, die hy, onder Godes genadigen zegen, gebruikt heeft in het beleidt van 's Landts vloote, en het bestryden van den vyandt, met en nevens de victorie, die het Godt de Heere almaghtigh belieft heeft aan den Staat te verleenen, waar voor zyne goddelyke Majesteit moet gelooft en gedankt zyn: en dat haar Hoog. Moog. in alle gelegentheit zullen betuigen, hoe zeer aangenaam 't zelve aan haar is geweest, en dat haar Hoog. Moog. verzoeken, en van zyne mannelyke dapperheit verwachten, dat hy daar in zal blyven continueren, daar toe Godt de Heere almaghtigh zyn genadigen zegen wil verleenen. Ende dat de gemelde Heeren haar Hoog. Moog. Gedeputeerden ook by monde aan den gemelden L. Admiraal de Ruiter, en de verdere Hoofden van 's Landts vloote, zullen betuigen de satisfactie en contentement, dat haar Hoog. Moog. hebben geschept, van dat den gemelden L. Admiraal de Ruiter, en andere Hoofden, haar met zoo goeden conduite, couragie en dapperheit, tegens de voorschreeve vyanden hebben gequeten, en by alle occasie daar van teekens en preuven van dankbaarheit zullen geeven. Dat mede copye van de voorschreeve missive, en deeze haare Hoog. Moog. resolutie, gezonden zal werden aan de respective Kollegien ter Admiraaliteit, ten einde de zelve over nacht en dagh, zonder eenigh uitstel, de noodige victualie, en andere behoeften van kruit, scherp en rondthout, naar het Nieuwe Diep willen afzenden, ook eenige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 868]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Heeren uit het midden van haar derwaarts committeren, om op alles de noodige ordre te helpen stellen, en dat daar in doch niet een moment tydt magh verlooren gaan, alzoo den dienst van den Lande, voornamentlyk ook aan den spoedt, daar aan ten hooghsten gelegen leidt.
SCATO GOCKINGA. Vt. Accordeert met het voorschreeve register. H. FAGEL.
De brief van hunne Hoog. Moog. ter zelver tydt aan den L. Admiraal de Ruiter geschreeven, en hem toegezonden, was van deezen inhoudt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[23 Augustus 1673]De Staaten Generaal der vereenighde Nederlanden.
Edele, Gestrenge, vroome, lieve getrouwe,
Ga naar margenoot+Wy hebben huiden ontfangen uwen brief van den 22 deezer 's morgens, houdende advertentie van 't geene tusschen 's Landts vloote en die van de vyanden 's daaghs te vooren was gepasseert en voorgevallen, ende goedtgevonden, U mitsdeezen te rescriberen en bekent te maaken, dat wy uit den voorschreeven brief met aangenaamheit hebben vernoomen de goede conduite, kloekmoedigheit, vigilantie, wysheit en dapperheit, die gy, onder Godes genaadigen zeegen, gebruikt hebt in het beleidt van 's Landts vloote, en het bestryden van den vyandt, mitsgaders de victorie, die het Godt de Heere almaghtigh belieft heeft aan den Staat te verleenen, waar voor zyne goddelyke Majesteit moet gelooft en gedankt zyn. Wy zullen in alle gelegentheden betuigen, hoe zeer aangenaam 't zelve aan ons is geweest, verzoekende, en van Uwe mannelyke dapperheit verwachtende, dat gy daar in zult blyven continueren, daar toe d'Almoogende zynen genadigen zeegen wil geeven: zullende wyders tot Uw narichting dienen de resolutie, die gy tot bylaage hier nevens zult vinden: ende deezen hier mede eindigende, zullen wy onder des Godt bidden, U te houden in zyne vaderlyke en getrouwe hoede, en bescherminge. In den Hage, den 23 Augusty 1673.
SCATO GOCKINGA. Vt. Ter ordonnantie van de hooghgemelde Heeren Staaten Generaal. H. FAGEL.
De Heeren Gedeputeerden uit het Ed. Moog. Kollegie ter Admiraaliteit tot Amsterdam, toen in Texel leggende, zonden den Heer de Ruiter den volgenden brief.
Weledele, Gestrenge Heer,
Ga naar margenoot+Wy hebben op gisteren ontfangen Uw Weled. missive, by de welke dat ons hebt gelieven te adviseren de victorie, daar mede dat Godt almaghtigh de wapenen van den Staat, onder Uw Weled. conduite, heeft gelieven te zeegenen, daar voor dat zyne heilige Naame gedankt moet zyn, ende hebben ook zoo van ons devoir geoordeelt Uw Weled. met zoo gelukkigen succes te begroeten, en by deezen te betuigen het part en deel dat wy, buiten het gemeene interesse van den Staat, voor ons particulier daarinne neemen, gelyk wy ook gevoeligh zyn, dat deeze groote glorie Godt niet en heeft willen laaten aan Uw Weled. Toekoomen, zon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 869]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Ga naar margenoot+de zelve mede te raaken met het verlies van den Kapitein van Gelder, dat wy verhoopen door Uw Weled. des te minder zal worden geapprehendeert, om dat het is koomen voor te vallen in een actie die zoo veel avantage heeft gegeeven aan de wapenen van den Staat, en daar uit dat ons lieve Vaderlandt zoo veel nuttigheit heeft te verwachten, waar toe dat hy door zyn devoir ontwyffelyk veel zal hebben gecontribueert, en zoo loffelyk is koomen te overlyden. Wy zenden met dit goede weder naar buiten de vivres, die wy in kaagen en lichters alhier by der handt hebben, voor zoo veel als voor maar een schip belaaden zyn, of uiterlyk twee, en onder die gaat mede naar buiten de victualie voor den Kapitein van Gelder zal. In cas dat wy niet oordeelden dat wy noodigh alhier waaren, om het werk wat voortgank te doen hebben, zouden Uw Weled. mondelingh koomen salueren, doch zullen daar mede nu patientie nemen tot volgende gelegentheit, en onderwylen, Weled. Gestr. Heer, Uw Weled. beveelen in de bescherminge des Alderhooghsten, en verblyven
U Weled. goede vrienden,
De Gedeputeerden uit het Ed. Moog. Kollegie ter Admiraaliteit tot Amsterdam, present in Texel. In 's Landts jacht, in 't Nieuwe Diep, den 23 Augusty 1673. M. HASEWINDIUS, NICOLAAS TEENGS, J. DE WILDT.
Zyn Hoogheit de Prins van Oranje betuighde zyn genoegen, over d'uitkomst van 't gevecht, met den volgenden brief, den vierentwintigsten aan den Heer de Ruiter geschreeven, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[24 Augustus 1673]Edele, Gestrenge, vroome, lieve bezondere,
Ga naar margenoot+Wy hebben wel ontfangen Uw E. missive van den 22 deezer, behelzende het gelukkigh gevecht met 's vyandts vlooten, voorgevallen op den 21 deezer maandt. Ende kan Uw E. zich verzeekeren, dat wy, nevens den Staat, naar meriten considereren de goede couragie, en uitneemende conduite, daar mede Uw E. den dienst van den Lande in deeze occasie, gelyk in veele andere hier voorens, heeft betracht: gelyk wy insgelyks niet zullen onderlaaten de zelve by alle moogelyke en voorvallende gelegentheden te erkennen, en te recompenseren. Uw E. gelieve zich daar toe volkoomentlyk te verlaaten, die wy hier mede Godt almaghtigh bidden, Edele, Gestrenge, vroome, lieve bezondere, in zyne heilige protectie te houden. In 't hooftquartier tot Raamsdonk, den 24 Augustus 1673.
UE. goetwillige vriendt, G.H. PRINCE d'ORANGE.
Den vyfentwintighsten der maandt quaamen de Heeren Gedeputeerden van 't Kollegie ter Admiraaliteit van Amsterdam, 's morgens ten negen uuren, uit Texel aan de Ruiters boordt, en een uur daarna de Gedeputeerden van de Heeren Staaten Generaal: waar op de Hooftofficieren van 's Landts vloot by een werden geroepen, en naa eenig overlegh van zaaken, nam men het volgende besluit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 870]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[25 Augustus 1673]Ga naar margenoot+De ondergeschreeve Gedeputeerden uit de vergaderingh van de Hoog. Ga naar margenoot+Moog. Heeren Staaten Generaal, in gevolge van de authorisatie, op den 23 deezer loopende maandt verleent, tot expeditie ofte employ van 's Landts vloote, hebben, op het eenpaarig advys van den Heer L. Admiraal Generaal de Ruiter, de Heeren Gecommitteerden uit het Kollegie ter Admiraaliteit tot Amsterdam, mitsgaders de presente Hooftofficieren van 's Landts vloot, goedtgevonden den Heer L. Admiraal de Ruiter te lasten en te ordonneren, gelyk zy lasten en ordonneren by deezen, omme met 's Landts vloote, zoo haast de zelve van de noodige deficierende vivres en ammonitie van oorlogh zal weezen voorzien, te verzeilen tot op ofte bezuiden het Doggers Zandt, om aldaar eenige daagen te verblyven, tot verzeekering van de verwachtwerdende Oostindische retourscheepen, daar in den welgemelden Heer L. Admiraal Generaal zal continueren, zoo langh als met den dienst van den Staat, en de constitutie van 's Landts vloote naar zeemanschap raadtzaam vinden zal, en by verhoopte ontmoetinge van gemelde retourscheepen, de zelve te conduiseren in de gereetste ofte bequaamste zeehaven deezer Landen, die hy zal konnen bezeilen ofte aandoen, ende zulks verricht hebbende, zich als dan met 's Landts vloote te posteren als hier onder werdt vermeldt. Edoch naar verloop van boven gemelde tydt, de zelve retourscheepen niet aantreffende ofte ontmoetende, zal hy L. Admiraal Generaal met zyn onderhebbende 's Landts vloot hem begeeven naar de Breeveertien, en zich posteren tusschen Texel en Kamperduin, om de naader ordre van den Staat aldaar afte wachten, ondertusschen waarneemende alle goede occasien die zullen voorkoomen, om den vyandt afbreukte doen, zulks als welgemelde Heer L. Admiraal Generaal die naar zyn bekende goede conduite van soldaat- en zeemanschap zal weeten in achting te neemen. Actum in 't schip de zeven Provincien, West van 't Eyerlandt, omtrent vier mylen in zee, den 25 Augusty 1673.
Kornelis Graaflandt. J. van der Nyenburgh. B. van Vrybergen. J. van Gemmenich. Joh. Eek.
Ga naar margenoot+Op dien zelven dagh zondt de Heer de Ruiter drie fregats, behalven etlyke advysjachten te vooren uitgezonden, naar Soulsbaay en de reviere van Londen, om kondtschap van de vyanden te bekoomen. Hier Ga naar margenoot+op volgde ruw weder, zoo dat men de rëes en stengen moest stryken, en etlyke daagen bleef leggen, zonder dat men eenige scheepsbehoefte Ga naar margenoot+uit de galjoots kon verneemen. Dit duurde drie daagen lang. Den achtentwintighsten quaamen verscheide uitgezonde advysjachten weder onder de vlagge. Eenige hadden 15, 18 en 20 mylen in 't Noordtnoordtwesten en 't Noordtwesten buiten 's Landts vloot geweest, zonder dat Ga naar margenoot+ze eenigh vyandts schip of vaartuigh hadden vernoomen. Maar de Kommandeur Kornelis van der Hoeven, voerende 't fregat Schiedam, (die met eenigh ander vaartuigh in 't Westzuidtwesten was gezonden) hadt Ga naar margenoot+een vergult Konings jacht, genoemt de Katharina, bemant met 28 mannen, koomende van de reviere van Londen, naagejaaght, en verovert: inhebbende een voornaam Chirurgyn of wondtheelder, dien men hadt afgezonden, om eenige persoonen van aanzien, die op d'Engelsche vloote gequetst laagen, te bezoeken en by te staan. Dit jacht werdt ten zelven daage in 's Landts vloot gebraght. De Kapitein, genoemt Thomas Louvel, van den Heer de Ruiter ondervraaght, hieldt zich zeer dicht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 871]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en bedekt, zonder iet van den toestandt der Engelsche vloote te willen spreeken; maar hy toonde zich, gelyk meest alle d'Engelsche deeden, zeer misnoeght op de Franschen en hunne Bevelhebbers te zyn. Jakob Ga naar margenoot+Hoek van Rotterdam, die ook met eenigh vaartuigh op kondtschap was geweest, verhaalde dat hy den zevenentwintighsten, voormiddagh ontrent ten tien uuren, des vyandts vloot ter halver zee, sterk tnegentig reezeilen, en in alles honderdt en vyf zeilen, hadt gezien, Noordtwest en Noordtwesttenwesten van de Maas: dat ze alle onder zeil waaren, en met een Westnoordtwesten windt Westzuidtwest aan leiden, zoo dat men giste dat ze het Noordtvoorlandt van Engelandt dien dagh zouden hebben bezeilt. In 't einde van Augustus, en 't begin van September, hadt 's Landts vloot veel ongestaadig weder, en werdt van storm op storm beloopen. Hier door leeden verscheide scheepen groote schaade aan ankers Ga naar margenoot+of kabels. Een galjoot van lyftoght spoelde tweemaal van zyn ankers: een Noordthollandtsch schip moest zyn groote mast kerven. Het schip Waasdorp, 't welk door den Kapitein Engel de Ruiter werdt gevoert, werdt ook driftigh, en liep groot gevaar van vergaan. De Schoutbynacht Brunsveldt verloor insgelyks zyn touwen, en moest het boven het Westerbooms gat zetten. Dit viel voor op den lesten van Augustus, toen 't weêr zeer vervaarlyk was, niet alleen door de grouwzaame winden, maar ook door schorren donder, fellen blixem, zwaaren hagel, en dichte stortreegen. Op zommige scheepen begost te dier tydt gebrek t'ontstaan, inzonderheit van bier en broodt, 't geen men door 't ongestuimigh weêr zeer bezwaarlyk uit de galjoots, die daagelyks met allerley behoeften aanquaamen, kon overneemen. Doch t'elkens als 't weder wat bedaarde liet men geen tydt verlooren gaan, en elk deedt zyn best om zich van 't noodighst te voorzien, 't welk nochtans langzaam te werk ging, door de tusschenkoomende stormen. Den tweeden Ga naar margenoot+van September werdt den Heer de Ruiters zoon, Jonker Engel, gelyk boven is verhaalt, by maniere van voorraadt, tot Schoutbynacht onder 't Kollegie ter Admiraaliteit van Amsterdam verkooren, en liet den derden de vlagge als Schoutbynacht van het schip Steenbergen, daar hy op overging, waaijen, en schoot drie schooten. Waarop de Heer de Ga naar margenoot+Ruiter dit met een brief aan zyn Hoogheit den Prins van Oranje liet Ga naar margenoot+weeten, dat zyn zoon, by eenpaarigh goedtvinden van den Krygsraadt, tot dat ampt was verkooren, en dewyl dat in dier voegen, zonder zyn toedoen, door Godts voorzienigheit scheen bestiert, hy, in gevolgh van zyne vaderlyke plicht, niet voorby kon zyn Hoogheit onderdaanighlyk te verzoeken, dat hy de goedtheit beliefde te hebben van zynen zoon ter gelegener tydt by de gemelde waardigheit te bevestigen en vast te stellen: niet twyffelende of hy zou zich daar in zoodaanigh draagen en quyten, dat zyn Hoogheit daar aan genoegen zou vinden. Ook was zyn Hoogheit den vader te wil, en bevestighde daarna den zoon in dat Ga naar margenoot+ampt. Daarna quam de Kapitein Thomas Tobias, die met het reddeloos schip de goude Leeuw in Texel, gelyk verhaalt is, was ingevallen, weer in 's Landts vloot, den L. Admiraal de Ruiter, met voorschryven van de Raaden ter Admiraaliteit t'Amsterdam, zynen dienst Ga naar margenoot+aanbiedende, en werdt hy als Kapitein gestelt op 't schip Waasdorp, Ga naar margenoot+'t welk te vooren door Jonker Engel de Ruiter was gevoert. Te vooren hadt de Heer de Ruiter met den Krygsraadt overleit, waar men 's Landts vloot best zou leggen, om van 't hardt weêr allerminst beschaadight te Ga naar margenoot+worden, en daar men de lyftoght en krygsbehoefte, die noch uit Texel, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 872]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de Maas en uit Zeelandt verwacht werdt, zou konnen over neemen. Ga naar margenoot+Hier op werdt goedtgevonden, dat men wat zou verzeilen, en zich posteeren in 't Westen, ontrent vier mylen van Kykduin: en dat men ondertusschen, terwyl men de behoeften moest afwachten, in 't Zuiden, Westen en Noorden, negen of tien mylen buiten de vloot, fregatten op kondtschap, en tot afbreuk van de vyanden, zoude uitzenden. Daarna heest men met de ebbe noch eenige behoeften aan boordt gehaalt; doch met groote moeite: want de vloedt duurde daar wel acht uuren, en d'ebbe slechts vier uuren, en de vloedt viel wel de helft sterker Ga naar margenoot+dan de ebbe. Voorts zocht men, volgens het straks gemelde besluit, met 's Landts vloot te verzeilen, en quam meer dan eens onder zeil, doch men moest door 't harde weêr, dat t'elkens opstondt, verscheide maalen ten anker koomen: hier door verstrooide de vloot eenigzins van een, en 't liep noch etlyke daagen aan, tot den negenden of tienden September, eer men op de bestemde post kon koomen. Den achtsten quaamen twee advysjachten, die naar Soulsbay en de reviere van Londen waaren gezonden, weer te rugh. De Kapiteinen verhaalden, dat ze een Zweedts Schipper van Kalmar, koomende den vyfden van Ga naar margenoot+Londen, hadden gesprooken, en uit hem verstaan, dat 'er twee zwaare Konings scheepen voor Grinwich laagen zeer beschaadight, en dat hy de rest van 's vyandts vloot in 't Konings Diep hadt gezien, en daar onder wel twintigh scheepen t'eenemaal reddeloos: voorts dat de Fransche scheepen de lywaartste laagen. Twee daagen daarna werdt de Heer de Ruiter, door den Kapitein van een uitgezonden fregat, uit den mondt van een Schipper van Hussum, den achtsten van Londen gescheiden, bericht, dat hy vyftig Engelsche oorlogscheepen in de Noordtbaay hadt zien leggen, en dat de Franschen, sterk achtentwintig zeilen, in en boven de Middelgronden laagen. D'Engelschen en Franschen hadden, door hardt weder en tegenwindt, noch etlyke daagen naa den slagh in zee gezworven, en waaren den derden van September voor Harwits gekoomen, daar het verder opzeilen, en daarna 't opleggen der Engelsche, en 't vertrek der Fransche scheepen op volghde. Dus was men verzeekert Ga naar margenoot+dat de vyanden uit'er zee waaren. Maar korts daarna zagh men in Engelandt verscheide verhaalen door den druk gemeen maaken, in welke d'overhandt en overwinning aan d'Engelschen werdt toegeschreeven, en voorgegeeven dat ze vier of vyf Hollandtsche oorlogscheepen hadden vernielt, en de Hollanders naar hunne kusten gejaaght. Deeze verhaalen las men in Hollandt met verwondering en verontwaarding. Ga naar margenoot+Want men wist dat d'Engelsche en Fransche vlooten ettelyke weeken het Texel en 't Vlie hadden beslooten gehouden, en dat de Nederlandtsche vloot, om hen te verdryven, op hen was aangevallen, zoo dicht by 't landt, dat veele honderden van menschen 't gevecht van Kykduin en daar ontrent met hunne eigen oogen hadden aanschouwt: dat de vyanden niet alleen 's avondts maar den gantschen nacht waaren geweeken, en daarna niet meer gezien: dat de Heer de Ruiter met 's Landts vloot hadt zee gehouden, en dat ter plaatze daar hy de vyanden hadt verdreeven, en daar hy noch zee hieldt, nu zy de zee hadden verlaaten. En 't bleek voor een ieder dat al de Nederlandtsche scheepen, in de lyst van den zeventienden van Augustus gemeldt, naa den slagh in weezen waaren, uitgenoomen eenige weinige branders. Ook hadden de Heeren Staaten hun ooghmerk, van de vyanden van 's Landts kusten en zeegaaten te verdryven, met dit gevecht ten vollen bereikt en de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 873]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+vyandtlyke toeleg van met soldaaten te landen, was met Prins Robberts vlucht en nederlaage in rook verdweenen. Daarom werdt by de Heeren Staaten van Hollandt ter Generaaliteit bewerkt, dat d'aanstaande maandelyke bededagh, den zesten van September, in een dank-vast-en bededagh werdt veranderdt, en in des zelfs uitschryving opentlyk gezeit, Dat het Ga naar margenoot+Godt den Heere almaghtigh hadt belieft, uit zyne goddelyke Majesteits oneindelyke goedertierenheit en vaderlyke bermhertigheit, den Staat deezer Landen, in de tegenwoordige bekommerlyke en gevaarlyke gesteltenisse van tyden en zaaken, in den jonghst voorgevallen zeeslagh, tegens de t'zaamengevoeghde vlooten van de maghtige Koningen van Vrankryk en Grootbritanje, niet alleen met groot voordeel, maar ook met zegen en overwinninge te begenaadigen: zulks dat, de vyanden afgeweeken zynde, daar door de zeegaaten deezer Landen voor de verwachtwerdende Ga naar margenoot+scheepen vry en open waaren gestelt... Voorts bevaalen de Heeren Staaten, Godt ten gemelden daage van gantscher herten te danken, te loven en te pryzen, over de voorschreeve victorie, zoo wonderbaarlyk, zeiden ze, aan ons gegeeven, en voorts om verder zeegen, by alle voorvallen, over 's Landts vloot en de wapenen van den Staat te lande, tot herstelling van de vervallene zaake, vierighlyk te bidden, en te smeeken. Dus betuighden de Heeren Staaten voor Godt en de menschen, door deeze uitschryving, en door de mondt van alle de Predikanten en Leeraaren des gantschen Landts, in hunne predikatien en dankzeggingen, Ga naar margenoot+in alle kerken, dat ze de gelukkige uitkomst van 't leste zeegevecht Gode dank wisten. Ter zelver tydt werdt ook in Engelandt noch een ander verhaal van den zeestrydt uitgegeeven, beschreeven door een gunsteling van Prins Robbert, dat in Hollandt, ten aanzien van zommige zaaken, al zoo weinigh geloof vondt als dandere bovengemelde Engelsche verhaalen. Doch 't sprak, gelyk ook d'andre vertellingen, naar waarheit van 't omkoomen van den Admiraal Spragh, en 't scheen voorts te strekken om de Franschen, en hunnen Admiraal te beschuldigen, als luiden die d'Engelschen in 't gevecht hadden verlaaten, of zich meest buiten 't gevaar gehouden: en in dat verstandt waaren ook de Bevelhebbers der Nederlandtsche vloote. Weinigh tydts te vooren werdt den Heer de Ruiter door een geheim besluit van hunne Hoog. Moog. bekent gemaakt, dat 'er een goedt getal koopvaardyscheepen in de Sondt gereedt laagen, om met den eersten goeden windt naar 't Vaderlandt af te koomen, en hem daar nevens in bedenken gegeeven, of hy niet goedt zoude vinden, twee van de lichtste fregatten van Ga naar margenoot+'s Landts vloot derwaarts te zenden, om die scheepen af te haalen. Op dit schryven zondt hy de Kommandeurs Meegank, en Noirot, met de fregatten Damiaten, en Popkensburgh, naar de Sont, met last, om die Ga naar margenoot+scheepen in de herwaartsreize te geleiden, en tegens een iegelyk te beschermen. Ga naar margenoot+Ook werden de Kapiteinen Kornelis van der Zaan, Kornelis Tyloos, en Jan van Abkoude, met de scheepen Amsterdam, 't Geloof, Ga naar margenoot+en 't fregat Oudtkaspel, naar 't Doggers Zandt gezonden, om op Ga naar margenoot+d'Oostindischvaarders te kruissen. Midlerwyl quaamen in Hollandt de geruchten, dat d'Engelschen eenige Oostindische retourscheepen, ontrent het eilandt van Sinte Helena, in d'Ethiopische zee, hadden verovert, 't welk daarna bevonden werdt waar te zyn. Op deeze geruchten werdt by de Heeren Gedeputeerden der Staaten Generaal tot het bedryf van 's Landts vloot, Graaflandt, van der Nyenburgh, van Vrybergen, Gemmenich, en Eek, die zich in 't Landts jacht in 't Nieuwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 874]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Diep onthielden, naarder beraadtslaaght over d'ordre, aan den Heer de Ga naar margenoot+Ruiter gezonden, en noch te zenden. Zy verstonden, dat d'Oostindische retourvloot (al ten beste genoomen) zou verstrooit zyn, en dat daarom op der zelver komste geen staat was te maaken, en konden derhalven niet raadtzaam vinden dat 's Landts vloot naar 't Doggers Zandt Ga naar margenoot+zou gaan, gelyk te vooren beslooten was. Doch ten lesten werdt by de gemelde Heeren, naa dat ze 't schriftelyk goedtvinden van den L. Admiraal Generaal de Ruiter, en der andre L. Admiraalen, daar op hadden Ga naar margenoot+verstaan, beslooten, dat men met 's Landts vloot, zoo spoedigh als doenlyk zou zyn, zou oversteeken naar d'Engelsche kust, na Soulsbaay, of voor de reviere van Londen, of ter plaatze daar de L. Admiraal Generaal zal oordeelen den Lande den meesten dienst, en den vyandt den meesten afbreuk te konnen doen; en zoo aan al de werelt te betoonen, Ga naar margenoot+dat de Nederlanders in den laatsten zeeslagh, door Godts genaadigen zeegen, de overwinninge hadden bekoomen, en noch in staat waaren om hen te vervolgen: met verdren last, om den vyandt overalaan te tasten, in gevalle hy zulks, naar soldaat- en zeemanschap, raadtzaam zoude Ga naar margenoot+oordeelen. Deeze last en ordre was den tienden van September geteekent, en quam den Heere de Ruiter ten zelven daage ter handen. Doch in plaats van vyanden op hun kust te zoeken, vondt hy genoegh te stryden Ga naar margenoot+met tegenwinden en stormen. Hy raakte eerst den twaalfden met Ga naar margenoot+'s Landts vloot onder zeil; maar den volgenden nacht begost het hardt te waaijen uit den Noordtnoordtoosten, en daarna uit den Noordtnoordtwesten, met dikken regen, en den dertienden werdt men met een fellen Ga naar margenoot+storm overvallen. De L. Admiraal van Nes verloor zyn voorsteng, die achter over, en over boordt viel. Hy moest alles, behalven het staande wandt, afkappen, om zich te redden, daarna moest hy ten anker Ga naar margenoot+koomen op 23 vaam. De Kapitein Berkhout verloor zyn groote mast, en quam daarna ten anker. Twee andre scheepen verlooren hunne stengen. Ook moesten de Viceadmiraal de Haan, en de L. Admiraal Tromp, insgelyks ten anker koomen, ook de L. Admiraal de Ruiter, Ga naar margenoot+die maar achtentwintigh scheepen van de gantsche vloot kon zien, zoo dik en duister was de lucht door de regen. Doch naa den middagh nam de windt af, en men zagh toen eenentzestig scheepen, zoo dat men Ga naar margenoot+noch drie of vierenveertigh zeilen miste. Den veertienden deedt de Heer Ga naar margenoot+de Ruiter sein, om weêr onder zeil te gaan, en de verstrooide scheepen by den anderen te verzaamelen, terwyl men noch zesentwintig scheepen uit den Zuidtoosten naar 's Landts vloot zagh toesteeken. Maar Ga naar margenoot+den vystienden hadt men weêr een zwaaren storm uit den Zuidtwesten, Ga naar margenoot+met een zeer onstuimige zee, en streek rëen en stengen. De Ruiter lagh voor vier kabels, Bankert ging zyn anker door. Een schip van 't Noorderquartier brak zyn kabel, maar quam voor een ander anker noch Ga naar margenoot+ten anker. Den volgenden dagh was 't redelyk weder, doch 't woey noch sterk, en de L. Admiraal de Ruiter zondt een galjoot om de West, en een ander om den Zuidtoosten, om alle scheepen aan te zeggen, datze, zonder tydt te verzuimen, over dagh en nacht, by de vlagh zouden koomen. 'S Landts vloot was nu ter halver zee, tusschen de kusten van Ga naar margenoot+Hollandt en Soulsbaay, gekoomen: maar veele scheepen hadden gebrek van levensbehoefte, inzonderheit van bier en waater: en de galjoots, die de lyftogt, bier en waater in hadden, waaren door den storm op den dertienden en vyftienden van de vlagge verstrooit: ook hadden veele scheepen gebrek van ankers en kabels. Hier op beriep de L. Admiraal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 875]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+de Ruiter, den zeventienden van September, den gantschen Krygsraadt Ga naar margenoot+aan zyn boordt, dien hy den toestandt van 's Landts vloot voor oogen Ga naar margenoot+stelde. Toen werdt, naa overleg van zaaken, beslooten, dat men, indien 't moogelyk was, en by toelaating van Godts weêr en windt, met 's Landts vloot ten spoedighste naar d'Engelsche kust zou oversteeken, om daar noch een vertooning te doen van 's Landts zeemaght, en dat men dan noch zee zou houden tot den tweeëntwintighsten van de maandt: dan naa dien tydt zouden 's Landts scheepen, elk onder zyne vlagh, naar de zeegaaten daar ze t'huis hoorden verzeilen, dewyl 't saizoen van 't jaar om zee te houden meest was verloopen, en dat de vloot, door de daagelyksche stormen, veel schaade leedt. Dit besluit maakte de Heer de Ruiter aan hunne Hoog. Moog. met een brief bekent. Ten zelven daage ging Jonker Engel de Ruiter weêr op 't schip Waasdorp, en de Kapitein Thomas Tobias op 't schip Steenbergen: en een schip van Enkhuizen moest, by gebrek van levensmiddelen, uit de vloot vertrekken. Doch het voorneemen van 's Landts vloot noch eens voor de kusten van Engelandt te vertoonen werdt door windt en weêr belet: Ga naar margenoot+'t was of Godt door zyn stormwinden de Nederlandtsche vloot verboodt verder dan ter halver zee te koomen. Want het woey vier daagen naa elkander, by buyen en vlaagen, uit den Zuidtwesttenwesten en Westzuidtwesten, zoo sterk, dat men t'elkens de rëen moest stryken, stengen neêrleggen, en ten anker koomen. De Schoutbynacht de Liefde spoelde den eenentwintighsten van zyn anker. 'T weêr was toen zeer zwaar, de lucht stondt zeer droevigh, en de ee zeer hoogh en Ga naar margenoot+ongestuimigh. Dus lagh men tot den tweeëntwintighsten, den dagh die bestemt was tot het scheiden der vloote, en zich 's morgens zeer ongestuimigh op deed. Maar 's middaghs werdt het stilder, de windt woey Westtennoorden, en de Heer de Ruiter deed sein, om onder zeil Ga naar margenoot+te gaan, en elk naar zyn haven te zeilen. Hy ley het met de Maasche en Zeeuwsche scheepen Zuidt over, en die van Amsterdam en 't Noorderquartier zeilden Noordt over, de Ruiter hun in 't afscheiden met Ga naar margenoot+zeven schooten bedankende. In 't gezicht van 't eilandt Schouwen gekoomen, wendde de L. Admiraal Bankert Zuidt over, om naar de Zeeuwsche havens te loopen, en vereerde den Heer de Ruiter met elf Ga naar margenoot+schooten, die hem met negen antwoordde. Den vierentwintighsten quam de L. Admiraal de Ruiter met zyn schip, en met andre scheepen, Ga naar margenoot+in 't Goereêsche gat, en zeilde dien dagh, met zyde vlaggen en wimpels verciert, tot een teeken van overwinning, tot voor Hellevoetssluis. Hy deê, tot teeken van behoude reize, dertien schooten, de L. Admiraal van Nes elf, de Viceadmiraal van Nes negen, de Schoutbynacht de Liefde zeven, en d'andre Kapiteinen elk drie schooten, en van 't fort werdt met zeven schooten geantwoordt. Hier ontfing de Heer de Ruiter ten zelven daage een brief van hunne Hoog. Moog. met de bylaage van een resolutie, den eenentwintighsten genoomen, by de welke de Heeren Staaten te kennen gaven, dat ze zich het besluit van den Kryghsraadt, aangaande 't invallen van 's Landts vloot, op den negentienden genoomen, zeer wel hadden laaten gevallen. D'Amsterdamsche, Noordthollandtsche en Vriesche scheepen, quaamen meest den drieëntwintighsten binnen Texel. En dus werdt 's Landts vloote, naa dat ze in de verleeden zoomer tot driemaalen de twee Koningklyke vyandtlyke vlooten gelukkigh hadt bevochten, hunne voorneemens van te landen verhinderdt, tot tweemaalen uit der zee geslaagen, en altydt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 876]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+zee gehouden, jaa naa den lesten zeeslagh noch ruim een maandt tydts in zee was gebleeven, eindelyk door 't onweder genoodtzaakt binnen 's Landts zeegaaten in te vallen. 'S daaghs naa de Ruiters komst voor Hellevoetssluis, zyn ook twee Oostindische retourscheepen binnen Texel met een storm behouden aangekoomen, de Pynakker, en de Starmeer, en een Hoeker, genoemt de Kokmeeuw, van Ceylon. Deeze scheepen waaren d'Engelschen by Sinte Helena, toen ze daar, ontrent drie maanden geleeden, vier retourscheepen naamen, ontvlucht. 'S Landts vloot was nu wel ten tyde binnen gekoomen. Want den vyfentwintighsten was 't weêr zeer ongestuimig, en den zesentwintighsten woey 't een storm, die tot den dertighsten duurde, en noch tot den vyfden van October aanhieldt: zoo dat het met 's Landts zwaare oorloghscheepen zeer hachelyk zou gestaan hebben, hadt men ze zoo langh in zee gehouden. Den zeven- en achtentwintighsten van September verscheen de L. Admiraal Generaal de Ruiter, nevens de L. Admiraalen van Nes en Tromp, ter vergaderinge van de Heeren Staaten Generaal, en der Heeren Staaten van Hollandt. Doch met wat eere zy daar werden bejegent, gepreezen en bedankt, en wat belooningen hun, in erkentenisse hunner diensten, als ook aan de weduwen van de Viceadmiraalen, de Liefde, Sweers en Schram, aan de Schoutenbynacht, Jan van Nes en de Haan, en aan de weduw van den Schoutbynacht Vlugh, werden toegevoeght, kan men zien uit de volgende afschriften, en d'eige woorden der Heeren Staaten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[27 September 1673]Extract uit het register der resolutien van de Hoog. Moog. Heeren Staaten Generaal der vereenigde Nederlanden. Woensdagh, den 27 September 1673. des avondts ten half vyven.
Ga naar margenoot+De Heeren L. Admiraals, de Ruiter, van Nes en Tromp, in de vergaderinge gecompareert, en op ordinaris stoelen gezeten, ook gedekt zynde, hebben aan haar Hoog. Moog. sommier rapport gedaan van haare laatste gedaane expeditie met de geheele 's Landts vloote. Waar op gedelibereert zynde, heeft de Heer Pompe, ter vergaderinge presiderende, de gemelde Heeren L. Admiraals, de Ruiter, van Nes en Tromp, uit den naam en van wegen haar Hoog. Moog. bedankt, en verklaart, dat hooghgemelde haar Hoog. Moog. met zonderlinge aangenaamheit en groot contentement opgenoomen hebben haar goede devoiren, notable diensten, mannelyke couragie en dapperheit, mitsgaders loffelyke conduite en directie, nu laatstlyk wederom betoont in de drie zeeslaagen, tusschen's Landts vloote en die van de twee maghtige Koningen van Vrankryk en Grootbritanjen, den 7 en 14 Juny, mitsgaders den 21 Augusty lestleden voorgevallen: ende heeft wyders uit den naame als vooren de gemelde Admiraals, de Ruiter, van Nes en Tromp, gerecommandeert, met gelyken yver, kloekmoedigheit en couragie, in alle voorvallende occasien daar in voorts te willen continueren.
MATH. POMPE. Vt. Accordeert met het voorschreeve register. H. FAGEL. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 877]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[28 September 1673]Ga naar margenoot+Extract uit de resolutien van de Heeren Staaten van Hollandt en Westvrieslandt, in haar Ed. groot Moog. vergaderinge genoomen. Op Donderdagh, den 28 September 1673. Ga naar margenoot+Is ter vergaderinge verscheenen de Heer L. Admiraal Generaal de Ruiter, met en nevens de Heeren L. Admiraalen van Nes en Tromp, en heeft succinctelyk aan haar Ed. Groot Moog. gerapporteert, 't gunt zedert eenigen tydt herwaarts op de jongste expeditie ter zee van consideratie was voorgevallen en gepasseert. Waar op gedelibereert zynde, Ga naar margenoot+hebben haar Ed. Groot Moog. de gemelde Heeren L. Admiraalen voor 't voorschreeve gedaane rapport, en wel voornaamentlyk mede over en ter zaake van de dapperheit, couragie, yver en goede conduite, by henluiden respectivelyk in de drie distincte batailjes, tusschen de vyandtlyke gecombineerde vlooten en die van deezen Staat, in deezen loopende jaare voorgevallen, ten besten van den Lande betoont en gebruikt, bedankt, gelyk de zelve daar vooren bedankt worden by deezen: en is voorts goedtgevonden en verstaan, dat, tot meerder encouragement van de voorschreeve Hooftofficieren, aan ieder van de zelve eene honorable remuneratie op deeze Provincie zal werden toegevoeght, in erkentenisse van de goede diensten, die de zelve in de voorschreeve rencontres aan den Staat in 't generaal, en aan deeze Provincie in 't particulier beweezen hebben; des zal op morgen, noopende de begrootinge van de voorschreeve remuneratie, nader deliberatie aangestelt werden.
Accordeert met de voorschreeve resolutie, SIMON VAN BEAUMONT. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[30 September 1673]Extract uit de resolutien van de Heeren Staaten van Hollandt en Westvrieslandt, in haar Ed. Groot Moog. vergadering genoomen. Op Saturdagh, den 30 September 1673.
Ga naar margenoot+Is naa voorgaande deliberatie goedtgevonden en verstaan, dat, in voldoeninge van haar Ed. Groot Moog. resolutie van den 28 deezer loopende maandt, en zulks in erkentenisse van de diensten, by de Hoofden van 's Landts vloote, in de jongste gevechten ter zee tegens de vyandtlyke vlooten, den Lande gedaan, zal werden gegeeven, te weeten, aan den L. Admiraal Generaal de Ruiter een rentebrief van zesduizendt guldens kapitaal; aan de L. Admiraals, van Nes en Tromp, ieder een rentebrief van vier duizendt guldens kapitaal; aan de weduwen en erfgenaamen van de Viceadmiraalen, de Liefde, Sweers en Schram, een rentebrief van twee duizendt gelyke guldens; en aan de Schoutenbynacht, Jan van Nes en de Haan, ieder een rentebrief van duizendt guldens; mitsgaders aan de weduwe en erfgenaamen van den Schoutbynacht Vlugh mede een rentebrief van duizendt gelyke guldens kapitaal.
Accordeert met de voorschreeve resolutien, SIMON VAN BEAUMONT. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[23 September 1673]De Staaten van Hollandt en Westvrieslandt. Ga naar margenoot+Doen kondt allen den geenen die deezen vertoont werden ende aangaan zal, dat wy, willende erkennen, en aan de posteriteit getuigenisse geven van de dapperheit, courage, yver ende goede conduiten, daar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 878]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+mede de Heer Michiel Adriaanszoon de Ruiter, L. Admiraal van Hollandt ende Westvrieslandt, als Chef van de vloote van deezen Staat, onder het opper commando van zyn Hoogheit den Heere Prinsse van Oranje, Admiraal Generaal der vereenighde Nederlanden, in de drie distincte batailjes, geduurende de expeditie ter zee van deezen jaare 1673, tusschen de vyandtlyke vlooten van de Koningen van Vrankryk en Grootbrittanjen, en die van deezen Staat voorgevallen, de voorschreeve vyandtlyke vlooten geattaqueert, bevochten, en door den zeegen van Godt almaghtigh zoodanigh bejegent, getracteert en getroffen heeft, dat daar door de vyandtlyke desseinen, die de hooghgemelde Koningen tegen deezen Staat voorgenoomen hadden, gantschelyk verydelt zyn geworden, goedtgevonden en geordonneert hebben, dat aan en ten behoeve van den voorschreeven Heer L. Admiraal de Ruiter, zyne erven en nakoomelingen, ofte de actie van hem ofte haar verkreegen hebbende, gegeeven, toegevoeght en vereert zal werden eene jaarelyksche rente van tweehonderdt veertigh ponden, te xl grooten 't pondt, zoo als wy de voorschreeve rente van tweehonderdt veertigh ponden jaarlyks aan den meergenoemden Heer de Ruiter, zyne erven, nakoomelingen, ofte de actie van hem ofte haar verkreegen hebbende, in erkentenisse als vooren, geeven, toevoegen, vereeren ende constitueren by deezen, beloovende de voorschreeve rente te doen betaalen jaarlyks in twee termynen, daar van de eerste vervallen ofte verscheenen zal weezen den 23 Maart 1674. en de andere den 23 September daar aan volgende, ende zoo voorts van half jaar tot half jaar, lastende en ordonneerende den Ontfanger Generaal van de voorschreeve onzen Lande, die nu is, en naarmaals weezen zal, onwederroepelyk de voorschreeve somme van tweehonderdt veertigh ponden jaarlyks, op de voorschreeve termynen, onder behoorlyke quitantie, te betaalen, of te doen betaalen. Ten oirconde der waarheit, onzen grooten zeegele hier aan hangen, en deeze by drie van onze Gecommitteerde Raaden, en onzen Secretaris, doen onderteekenen. Gedaan in den Hage, den 23 September 1673. Ga naar margenoot+Daarna werdt by de Heeren Staaten van Hollandt geresolveert, dat Ga naar margenoot+men uit de tweehonderdtste penning, die den zevenden van October was ingewillight, 1200000 guldens zou verschaffen, tot betaaling der ingevalle matroozen, en andre lasten van de jonghst gedaane uitrustingeGa naar margenoot†, te weeten, aan 't Kollegie ter Admiraaliteit van de Maaze 300000 guldens, aan 't Kollegie van Amsterdam 600000, en aan 't Kollegie van Noordthollandt 300000. Ter vergadering van hunne Hoog. Moog. hadt men te deezer tydt eenigh bedenken, aangaande de persoon, die in't toekoomende, belangende eenigen zeetoght of zeeslagh, in hunne vergadering zou verslagh doen, en werdt daar over beslooten en vastgestelt, 't geen volght. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[26 Oktober 1673]Extract uit het register der resolutien van de Hoog. Moog. Heeren Staaten Generaal der vereenighde Nederlanden. Donderdagh, den 26 October 1673.
Ga naar margenoot+Is, naa deliberatie, om zeer goede redenen en consideratien, haare Hoog. Moog. moverende, verstaan, geresolveert en vastgestelt, dat voortaan niemant anders van de Hoofden van 's Landts vloote, en de generaale navale maght van den Staat, ter vergaderinge van haare Hoog. Moogende zal werden geadmitteert, om van 't gepasseerde rapport te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 879]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+doen, als alleenlyk de L. Admiraal, ofte wel die geene, die, by des zelfs aflyvigheit, daar over en Chef gecommandeert, ende 't opperste gezagh zal hebben gehadt, en dat alzoo dien aangaande zal werden verbleeven by 't gebruik, van allen ouden tyden herwaarts in observantie geweest zynde, zonder dat in 't toekoomende in eenige de minste consequentie getrokken, ofte voor exempel geallegueert zal moogen werden 't gene, deezen contrarie, by inadvertentie, den 27 September lestleden, en den 18 van de loopende maandt, in de hooghgemelde vergaderinge is gepasseert en voorgevallen.
MATH. POMPE. Vt. Accordeert met het voorschreeve register. H. FAGEL.
Ontrent deezen tydtGa naar margenoot† werdt Jonker Engel de Ruiter, zoon van den Ga naar margenoot+L. Admiraal, door zyn Hoogheit den Prinsse van Oranje, in de waardigheit van Schoutbynacht onder 't Kollegie ter Admiraaliteit tot Amsterdam, welk ampt hy in de leste toght slechts voor een tydt, by maniere van voorraadt, hadt bedient, ten vollen bevestight. Ook stelde zyn Hoogheit de Heer de Ruiters schoonzoon, Johan de Witte, Kapitein over een kompagnie zeesoldaaten, nu tot ordinaris Scheepskapitein Ga naar margenoot+onder 't gemelde Kollegie van Amsterdam. Op deeze wyze werden des vaders getrouwe diensten in den zoon en schoonzoon, die dees gunst niet onwaardigh waaren, erkent en beloont. De Kapitein de Witte lagh te deezer tydt gequetst, zynde in 't belegh van Naarden, daar hy zich met zyn zeesoldaaten treffelyk queet, met een musketkoegel in de Ga naar margenoot+wang geschooten. Zyn Hoogheit stelde nu ook den Schoutbynacht de Haan in 't volle bezit van 't Viceadmiraalschap, in plaats van den Heer Ga naar margenoot+Sweers. Hy verkoor Willem Bastiaanszoon tot L. Admiraal van 't Noorderquartier, en Thomas Vlugh, broeder van wylen den Schoutbynacht David Vlugh, tot Viceadmiraal, in plaats van Schram. De Kapitein Philips van Almonde werdt gestelt tot Schoutbynacht onder Ga naar margenoot+'t Kollegie ter Admiraaliteit in de Maas, en Jan Dik tot Schoutbynacht van 't Noorderquartier. Op de zeegen, die 's Landts vloot nu tot driemaalen toe tegens de vyanden, onder 't beleidt van den Heer Ga naar margenoot+de Ruiter, gelyk verhaalt is, ter zee hadt bevochten, volghde nu ook meer voorspoedt te lande, 't geen hier ter loops staat aan te roeren, om 't aan een hangen der zaaken. Want naa den lesten zeeslagh, op den Ga naar margenoot+21 van Augustus, en 't verdryven der vyanden van 's Landts kusten, kon men al de landtsoldaaten en ruitery, die op de stranden ontrent Texel en in d'andre zeegrenzen waaren gebraght, om de gedreighde landing te verhinderen, daar van daan lichten, en elders gébruiken. Dit Ga naar margenoot+gaf zyn Hoogheit den Prinsse van Oranje gelegentheit, om met het leger van den Staat, met hulp van de Spaanschen, naar Naarden te trekken, en, naa 't overgaan van die stadt, met het heir, en etlyke Spaansche troepen, (zich voegende by 't Keizerlyk leger, 't welk onder 't gebiedt Ga naar margenoot+van den Graaf van Montecuculi, tot bystandt der Heeren Staaten, Ga naar margenoot+was afgekoomen) voor Bon te rukken, en die stadt met geweldt te helpen Ga naar margenoot+aantasten, en tot overgeeven te dwingen. Dees optoght, en de Ga naar margenoot+vreeze voor 't afkoomende Keizersch leger, braght zulk een omzien en schrik in de Franschen en hunne bontgenooten, (die geen volk genoeg hadden om alle de veroverde vestingen bezet te houden, en te gelyk te- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 880]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gens Ga naar margenoot+de legers van den Keizer en den Staat te veldt te koomen, en Ga naar margenoot+die 't hooft te bieden) dat ze zich genoodtzaakt vonden, de meeste veroverde steden en sterkten te verlaaten. Dus verlieten ze WoerdenGa naar margenoot1, de stadt BommelGa naar margenoot2, UitrechtGa naar margenoot3, en daarna al wat ze in de Provincien van Uitrecht, Gelderlandt en Overyssel, hadden bemaghtight: doch niet zonder d'ingezetenen met het uitperssen van zwaare brandtschattingen uit te mergelen, en de muuren, toorens, wallen en vastigheden van zommige steden overhoop te werpen, en met buskruidt te laaten springen, en snoode voetstappen van de bitterste vyandtschap achter te laaten. De gewoonlyke biddagh, die den zesten van December moest gehouden worden, werdt by de Heeren Staaten Generaal weêr veranderdt in een dank- vast- en bededagh, en in de d'uitschryving, die den vyftienden November was geteekent, werdt ook gewach gemaakt van de drie zeeslaagen, met bevel van Godt te danken over zoo groote op Ga naar margenoot+nieuws verleende overwinninge van Bon, en d'onverwachte ontruiming van steden en plaatzen, mitsgaders, over alle de voorgaande weldaaden, die het zyne Goddelyke Majesteit zoo zichtbaarlyk en wonderbaarlyk den verleeden zoomer te waater en te lande, zoo in de drie onderscheidene Ga naar margenoot+zeeslaagen, tegens de twee maghtige Koningklyke vlooten van Engelandt en Vrankryk, als in d'overwinning der stadt Naarden, gelieft Ga naar margenoot+hadde te bewyzen. Ook werdt ter vergadering der Heeren Staaten Ga naar margenoot+van Hollandt goedtgevonden, dat men de tonnen en baakens, in de Maaze en't Goereêsche gat (te vooren weghgenoomen, om daar door den vyandt het inzeilen in de zelve reviere te moeylyker te maaken) wederom zoude leggen, tot veiligheit van d'uitgaande en inkoomende scheepen. Daarna liet men zyn gedachten weêr gaan over het toerusten van een oorloghsvloot tegens het voorjaar, en om te beter volk te bekoomen, verbooden de Heeren Staaten Generaal by plakkaat alle Ga naar margenoot+vaart, Walvischvanghst, en 't neemen van vremden dienst. Men was van voorneemen een sterker vloot in zee te brengen dan 't verleden jaar: ook werdt den vyftienden van December, by twaalf of dertien Heeren, uit de Kollegien ter Admiraaliteit daar toe gemaghtight, een staat van equipagie of toerusting ter zee opgestelt, by de welke werdt Ga naar margenoot+voorgeslaagen, dat men in zee zou brengen 42 scheepen van oorlogh, Ga naar margenoot+voorzien door den anderen van 66 tot 80 stukken geschuts, en daar Ga naar margenoot+boven, en bemant met 400 matroozen: en noch 24 scheepen van oorlogh, gemonteert door den anderen van 50 tot 60 stukken, en daar boven, en bemant met 300 matroozen: noch 18 scheepen van oorlogh, gemonteert van 40 tot 50 stukken, en ieder bemant met 200 matroozen: noch 6 fregatten van oorlogh, gemonteert van 30 tot 36 stukken, en bemant met 130 matroozen: noch 24 branders, elk bemant met 22 koppen: noch 24 groote galjoots: noch 12 kleender galjoots: noch 12 snaauwen, of licht vaartuigh, ieder bemant met 30 man. Zoo dat deeze vloot zou bestaan uit tnegentigh scheepen en fregatten van oorlogh, en met de branders, galjoots en snaauwen, in alles uitmaaken honderdt en tweeëntzestigh zeilen, en bemant zyn (behalven 't volk van de galjoots die men zou huuren) met 29268 mannen. Ook hadt men uitgereekent, dat dees vloot in de tydt van zes maanden aan soldy, kostgeldt, equipagie, slytagie en andre onkosten, zoude kosten 6975754 gulden. Dees voorslagh was men voorneemens te volgen. Doch ondertusschen, terwyl men zoo groote toerusting ondernam, deeden de Spaanschen, die al in de maandt van October den oorlogh tegens Vrank- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 881]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ryk Ga naar margenoot+hadden verkondight, (uit kracht van 't verbondt, te vooren met de Heeren Staaten Generaal geslooten) door den Marquis van Fresno, des Ga naar margenoot+Konings Ambassadeur in Engelandt, groote vlyt, om de vreedehandeling tusschen den Koning van Grootbritanje en de Heeren Staaten, te Keulen aangeheven, te Londen voort te zetten: en men begost nu hoope te scheppen tot een goede uitkomst. Hier vertoonde zich nu ontrent Ga naar margenoot+den Nederlandtschen Staat een wonderbaar tooneel der wereltsche veranderingen, daar 't radt der wisselvalligheit geduurigh draayde. De Koningen van Vrankryk en Engelandt, weleer vrienden en bondtgenooten, waaren nu vyanden, en de Koning van Spanje, en de Keizer, hoofden van 't huis van Oostenryk, eertydts vinnige vyanden, waaren nu de trouwste bondtgenooten en bystanders van den Staat. De Vorsten, die, door inzicht en reden van Religie, de naaste vrienden waaren, zaaten stil, of weeken af, met naame de Keurvorst van Brandenburgh, die, om zyn byzonder voordeel, de wapenen nederley, en de twee voornaamste Vorsten van 't Pausdom bleven bestendigh by hunne trouw, en oordeelden dat ze met de Nederlanders te helpen, ook hunne eige Ryken en Staaten mosten beschermen. |
|