| |
| |
| |
| |
| |
In Brussel leerde ik Sokol kennen, een architect van Poolse oorsprong en een zeer beschaafd man. Samen met hem kwam ik aan een belangrijke opdracht: een nieuwe Decroly-school. De beheerraad van de bestaande school meende de oude, in de oorlogsjaren vervallen gebouwen te kunnen vervangen door een nieuwe school. Wij bestudeerden ter plaatse het Decroly-systeem, dat ons enthousiast stemde, omdat het de kinderen actief in het opbouwen van de kennis betrok. Om de letters te leren bijvoorbeeld leerde men brokstukken van woorden, om die dan later tot aparte letters te ontleden. De leerlingen kregen de opdracht om planten en dieren te onderzoeken, waarna zij hun medeleerlingen hun bevindingen moesten uiteenzetten.
Op basis van een totaalprogramma bestudeerden wij een plan op een ruime oppervlakte, maar de beheerraad heeft het gebouw nooit ten uitvoer kunnen brengen. Zo is de bekroning van de geduldige arbeid van Decroly achterwege gebleven en ook de architectonische realisatie van een op vrije opvoeding gerichte ruimtelijke organisatie.
Ik bouwde wel meer droomkastelen, die dromen bleven. Toch gaf ik de moed niet op en spande mij telkens opnieuw in om aan de uitgeschreven wedstrijden deel te nemen. Ik werd bijvoorbeeld derde geklasseerd bij een prijsvraag voor staalbouw van goedkope sociale woningen. Resultaten leverde het niet op, hoewel in België destijds stalen woningen zeker een oplossing hadden betekend: ze zijn vlug gebouwd en niet te duur. Willy van der Meeren heeft bijvoorbeeld heel goede en goedkope woningen in staal ontworpen. Zo goede woningen dat hij er ten slotte zelf in één gaan wonen is!
Een medeleerling uit de Van Maerlantstraat, Langohr, een nogal zakelijke droogstoppel, liet mij twee bioscopen ombouwen. De toegangsdeuren en de hal van Cinema Nova op het Kiel vatte ik nogal fantasierijk op. De deuren hadden een organisch bedoelde vormgeving die de schrijnwerkers heel wat hoofdbrekens bezorgde. Ik zou later stelselmatig proberen dergelijke deuren te gebruiken. Zij passen zich bij de handeling van binnen- of buitengaan aan. De andere bioscoop, Cinema Rubens, lag in de Kerkstraat in Hemiksem. Ik deed al het plaaster van de staalconstructie afkappen en alles in frisse kleuren schilderen.
Vlak na de bevrijding werd ik lid van een voorlopige commissie voor stedebouw die zich inspande om de hernemende bouwbedrijvigheid in ordelijke banen te leiden. Leden waren Smekens, Stijnen, Van Steenbergen, ikzelf en een officieel directeur met een secretaresse. Wij deden
| |
| |
ons best om de banaliteit van de ingediende projecten wat af te schaven. Dat werd door de confraters niet altijd in dank afgenomen, maar Smekens kon, door zijn beschaafd optreden, heel veel bereiken.
Deze commissie werd na een tijd opgedoekt en vervangen door een Dienst voor Stedebouw, die totaal in handen van administratiemensen kwam en waar wij als architecten normaal een hekel aan hadden. Deze administratie bleek als algemene beleidsregel te huldigen dat alles even hoog en even vlak moest worden. De plannen moesten zo banaal mogelijk worden opgezet. Zoals de dingen altijd geweest waren, zo moesten ze blijven. Een van de meest absurde realisaties van de stedebouwdiensten is wel deze: als er een gebouw van één verdieping opgericht werd tussen twee gebouwen van twee verdiepingen, dan moest er een valse gevel, met ramen en al, tot de tweede verdieping worden doorgetrokken, als hulde aan het principe: alles even hoog! Een Deens architect die mij bezocht en die ik op deze absurditeit wees, lachte zich bijna dood! Hij nam de herinnering mee aan ‘a peculiar trend in Belgian town planning’.
Ik kwam steeds meer in botsing met deze geest, of liever deze afwezigheid van geest, omdat ik ook tot urbanist van Deurne benoemd was. Ik heb er nooit iets kunnen verwezenlijken inzake stedebouw, behalve hier en daar een wijkje sociale woningen, waarbij ik op beperkte schaal enige nieuwe, ciam-ideeën kon doorvoeren.
Als urbanist van Deurne had ik eerst ingenieur Mennes naast me, die al van lang voor de oorlog voor Deurne en al de voorgeborchten werkzaam was en alle plannen maakte voor stratenaanleg, rioleringen, enzovoort. Praktisch maakte hij alleen het algemeen plan van Antwerpen rond de kern. Hij trok verbindingswegen van de ene naar de andere gemeente die toevallig altijd door of langs gronden liepen waarin hij geïnteresseerd was. Aldus verwezenlijkte hij ringwegen tussen zijn privégronden. Dat was een zeer bijzonder genre van stedebouw, trouwens in verstandhouding met de besturen van de randgemeenten.
In 1947 kreeg ik van de provincie Antwerpen de opdracht een tentoonstelling over kunstambachten in te richten. Dat was weer een heel werk. Met de folklorist De Schuyter doorzocht ik de hele provincie naar overblijvende kunstambachten of volkskunst. Het was bijna te laat. Meestal waren de vlechters en wevers of blokkenmakers overgeschakeld naar banale, dus verkoopbare modellen en kregen wij slechts met moeite een degelijke uitvoering onder ogen.
Het was weer de stadsfeestzaal die als tentoonstellingsruimte werd ge- | |
| |
kozen en zo goed mogelijk werd aangepast. Het was weer Braem die als alzijdig artiest het zwaarste gewicht van het werk moest torsen.
Bij het binnenkomen kwam een groot paneel met een aanval op de schoonmoeders, die hun slechte smaak weten op te dringen aan hun dochters en schoonzonen, want zij zijn het dikwijls die het slaapkamergarnituur betalen. In Vlaanderen is de aankoop van dit meestal abominabel meubel-ensemble zoiets als de bevestiging van de ondertrouw. Het ritueel bijeenslapen in een slaapgarnituur is belangrijker dan het goed samenwonen!
In het midden van de zaal had ik een compositie van heide en berken gemaakt die het Kempische landschap moest suggereren. Tussen de takken hingen folkloristische voorwerpen, zoals spinnewielen. Er waren ook een aantal panelen voorzien die een synthese van ons land moesten geven. Op het laatste ogenblik lieten Minne en Van Vlasselaer echter verstek gaan, zodat de nacht voor de inhuldiging ikzelf met Elza een geometrische compositie in gekleurd vernis over de lege panelen heb gepenseeld.
Er waren ook nieuwe interieurs. Een van Jul de Roover, met faiencetegels getekend door Elza, een van Havenith en een jeugdherberginterieur van Van Gils dat zeer goed uitviel. Een afdeling potterij, een afdeling toneeldecor en -kostuum vervolledigden de tentoonstelling, die een succes werd ondanks het feit dat enkele artiesten er de rug naar hadden gekeerd.
De tendens van de manifestatie was dat de kunst van vandaag de voortzetting moet zijn van wat in het volk en het land levend gebleven is. De tentoonstelling demonstreerde de vaste wil te marcheren naar het nieuwe, in het besef dat er waarden zijn die niet mogen verloren gaan.
| |
Prive-huizen
Wat me veel plezier deed was dat ik de zetel van de Gestapo in de Delafaillelaan kon afbreken en er iets anders kon bouwen. In de kelder van die villa had ik immers nog zelf gevangen gezeten. De likeurstoker die het eigendom had gekocht - nog tijdens de oorlog had ik zijn stokerij getekend - was een brave bourgeois, maar een nauwgezet handelaar. Ik had een slordige overeenkomst gemaakt met een afbraakondernemer, die hem in staat stelde voor de materialen die hij verder kon verkopen, niets
| |
| |
te betalen. Ik heb dan ook een deel van mijn honorarium moeten afstaan aan mijn opdrachtgever. Hij had gelijk, maar ik was de dupe van mijn goedgelovigheid tegenover een aannemer. Handelaars zijn dieven, ze kunnen niets anders zijn!
De opdracht was een villa in Normandische stijl, maar vertrekkend van een puntgevel langs de Delafaillelaan kon ik er toch een waardig bouwwerk van maken in baksteen, met hardstenen plinten, glazen brikken, een mooie trapzaal. Het was geen functionalistisch oeuvre, maar ik geloof dat het een Berlage-achtige eerlijkheid van opvatting vertoonde.
Daarna volgde een winkelpui in de Osystraat die, zonder pretenties of publicitaire kunstgrepen alleen maar praktisch wou zijn, tot algehele tevredenheid van de eigenaar, een elektricien.
Vervolgens mocht ik met Jan de Mol, ingenieur, zoon van mijn voormalige professor aan de Academie, een appartementsgebouw oprichten in de Van Straelenstraat, weer voor Langohr. Het was geen poging in de richting van een volledig nieuw wonen, eerder een normale burgerlijke conceptie, maar met een zich goed inlevende gevel in het kalme straatprofiel.
Met de bouw De Martelaere kon ik weer een stap voorwaarts zetten naar een vrijere opvatting toe. De opdrachtgever was een beeldhouwer, min of meer in de stijl van Macken en bereid om - binnen zijn financiële mogelijkheden - een moderne opvatting te aanvaarden. Dit huis, dat nog altijd fris en modern aandoet, op de Schotensesteenweg in Deurne, was voor het gezin De Martelaere een passend milieu, zoals een kostuum goed kan zitten, en het wordt dan ook bewoond zoals het hoort, zodat cliënt en architect er gelukkig mee zijn. Dat is niet altijd het geval. Dikwijls wordt in de architecturale sfeer het vergif gespoten van Mechelse meubelen en dan is de architect ongelukkig en keert hij zich van zijn werk af. In het algemeen is dit echter gelukkig bij mij niet het geval. De mensen komen naar mij omdat zij mijn werk waarderen, ook omdat zij zelf niet banaal zijn! Ik ben dus een architect voor niet-bourgeois met smaak en helaas met weinig kapitaal. Ik ben eigenlijk de architect van de ‘arme mensen’ en ik ben daar fier op!
Opnieuw belandde er een boeiende opgave op mijn tekentafel: de jeugdherberg in de bossen van Zoersel. Ik deelde die opdracht met Van Gils, een jongere collega en een volbloed idealist die niet bang was zelf de hand aan de ploeg te slaan. In die mate zelfs dat hij de uitvoering van de jeugdherberg ter plaatse dirigeerde en met een aantal vrijwilligers zelf
| |
| |
realiseerde. Het concept ging ervan uit dat er stapels dennehout voorhanden waren, die dan ook de essentiële constructie-elementen bepaalden. Het werd een gewaagde onderneming, waarbij soms ongelukken dreigden, maar met veel goede wil nog net werden vermeden. De gebruikers bouwden de jeugdherberg grotendeels zelf, en daardoor werd ze het centrum van een enthousiaste actie. De herberg bestaat nog, hoewel er inmiddels wel wat aan bijgebouwd en gewijzigd werd. Aan zulke gebouwen wordt, zoals aan de vroegere kathedralen, bestendig gewerkt, en niet altijd gaat het om verbeteringen.
Ik kreeg bezoek van Bert Brauns, vroeger nog lid van de Joe English Gilde. Hij had een lange lijdensweg meegemaakt: Begijnenstraat, en dan de Duitse kampen, waar hij onder toezicht van gevangenen van gemeen recht wegen had moeten aanleggen en rijkelijk slaag had gekregen. Ik heb mijn best gedaan om hem dit alles te doen vergeten in een huis op zijn maat in het Zoniënwoud, in de Berkenlaan in Kraainem. Het huis was helemaal opgevat als het tegenovergestelde van een normaal huis. De kook-en-eetceremonie plaatste ik in het bovenste gedeelte. Van daaruit legde ik een spiraalvormige trap aan naar de woonruimte beneden, de vuurhoek en de hal, waarop de slaapkamers van ouders en zoon uitzagen. Vanzelfsprekend lag ook de garage gelijkvloers. Het plan voegde zich in de langwerpige zeshoek van het terrein, waar de berken de poëtische toon aangaven. Ik weet nu niet meer hoe men er juist geraakt, want in de onmiddellijke buurt is inmiddels een ring aangelegd, met allerlei zijtakken en opritten kriskras dooreen. Een spiraalvormige ruimte was er wel op zijn plaats!
Later scheidden de echtgenoten en mocht ik in Jezus Eik andermaal een huis voor Brauns oprichten. Het stond op een helling en de ruimten waren daarom als een opgang opgevat van een kleine hal, langs een spiltrap, naar een grote, helverlichte woonruimte op een hoger niveau. Ik meen dat dit huis weer een muzikaliteit bezat. Onlangs heeft Brauns ons rotklimaat vaarwel gezegd en een finca gekocht aan de Spaanse kust bij Alicante. Hij heeft zijn tweede huis verkocht aan Deense inwijkelingen. Die schijnen er erg tevreden mee te zijn, omdat het een huis met een ziel is, wat men volgens hen in ons land niet veel tegenkomt.
Die hele periode was mijn vrouw mijn secretaresse die de lastboeken en brieven typte op een kleine machine en daarbij nog het huishouden deed. Wij woonden op een klein appartementje zonder comfort maar konden het toch bolwerken. We konden zelfs een tekenaar in dienst
| |
| |
nemen, Suske Peeters. Nadien konden wij een groter kwartier huren, met een garage, in de Jos Verbovenlei. Hier hielden wij het verscheidene jaren uit, hoewel wel meer dan één cliënt de wenkbrauwen fronste bij het aanschouwen van de bescheidenheid van mijn ‘bureau’. Wij hadden nu ook een kleine Fiat, die ons vrijheid van bewegen gaf.
Nochtans moesten wij de eerste jaren van ons huwelijk zeer spaarzaam zijn. Elza moest iedere frank nog eens omdraaien voor hij uitgegeven werd. De keuken werd met margarine gedaan en alle luxe werd vermeden. Aan vestimentaire overbodigheden hebben wij nooit geld uitgegeven, ook nu niet. Wij zijn van oordeel dat men zich eenvoudig en sportief moet uitdossen. Dat hoort bij onze levensbeschouwing. Ornament is uit den boze, zoals in de architectuur! Geld was er alleen voor boeken en af en toe een concert of balletvoorstelling. Stilaan vonden we de jaarlijkse reis naar de bergen en later zelfs naar verre streken een noodzakelijk iets.
Onze levensstijl wees naar de toekomst, we stonden met de rug naar het verleden en betrachtten een harmonie tussen wat wij maakten en hoe wij leefden. Dat betekende eigenlijk dat we ons isoleerden van de algemene trend en voor de gewone burger waren wij een stel originelen die altijd bewust het tegenovergestelde deden. Dit viel bij de meesten niet in goede aarde, vooral bij de collega's-architecten, want die vormen een volksstam die zich zo ijverig plooit naar de nukken van hun cliënten dat hij de verpersoonlijking van het meest volstrekte conformisme is geworden. Dit maakt dat er op de 5000 architecten in ons land amper een tiental echt bouwmeester kunnen worden genoemd, namelijk organisatoren van een poëtische ruimte. Daarbuiten zijn er die zich poëten noemen, maar ze zijn dit in de stijl van Tineke van Heule, als ze voor alles Vloms zijn, of in de stijl van de Strangers, als ze voor alles vulgair zijn, zoals de meesten, helaas.
| |
Espace
De groep Espace, rond Robert Delevoy, kon een tijd de idealen van de naoorlogse generatie progressieve kunstenaars bundelen. Deze groep van architecten, schilders en beeldhouwers had een helder programma inzake de synthese van de kunsten. Door het manifest van Espace waaide een frisse wind die wij vandaag hard missen. Espace wou zich ontdoen van de ‘nefaste geest die zowel de massa van het publiek als een groot
| |
| |
aantal kunstenaars doordrenkt’ en stelde vast dat ‘de wetenschappen, technieken en actuele sociale omstandigheden de traditionele conceptie van de Ruimte omver hebben geworpen’. De scheppers van het nieuwe vormmilieu moesten zich laten ‘steunen door technici en artiesten die vertrouwd zijn met de ruimtelijke problemen van deze tijd en bovendien gesteund moeten worden door vernieuwde wetten en reglementen’. Espace ging op zoek naar ‘de relaties die de plastische kunsten moeten hebben met de nieuwe ruimte’ en voerde strijd tegen ‘de onvruchtbare opvatting van de “decoratieve kunsten”’. Espace verdedigde daarentegen ‘alle plastische feitelijkheden die in het dagelijkse leven een hechte band kunnen verwezenlijken met de architectuur zelf’, ‘een kunst die zich beslist in de ruimte inschrijft en beantwoordt aan de functionele eisen van de mens’, ‘een constructieve kunst, die door de effectieve realisaties deel heeft in de menselijke gemeenschap’.
Dit manifest daverde van de goede wil, en rekende ook op begrip van de overheden, de mecenassen, de ondernemers. Men baseerde op die goede wil en de goede smaak een actie die boven de sociale realiteit zweefde. Als de artistieke actie niet wortelt in een juist begrip van wat men met de creativiteit sociaal wil verwezenlijken blijft de plastiek louter spel. Het blijft dan bij een mode, een formalistische bijkomstigheid, een ornament zonder betekenis. De kunstenaars die zich in Espace thuis bleven voelen hadden geen wortels in de sociale realiteit en zo zijn ze allen zonder wortels blijven bloeien, zoals bloembollen in glazen water. Niettemin meenden ze het echt goed!
Tot Espace rekenden zich: Victor Bourgeois, Georges Dédoyard, L.H. de Koninck, Leon Stijnen, Willy Anthoons, Arnold Bayon, Gaston Bertrand, Maurits Bilcke, Renaat Braem, Charles Carlier, Jo Delahaut, Robert Delevoy, Ch. de Mayer, André de Poerck, Josse Franssen, Corneille Hannoset, Jean Wens, Jean Seaux, Francine Legrand, Claude Laurens, Hyacinthe Lhoest, Rudolf Meerbergen, Marc Mendelson, Antoine Mortier, Jules Mozin, Roger Thirion, Willy van der Meeren, Louis van Lint. Als men die lijst overloopt moet men erkennen dat die kunstenaars, min enkele architecten, als het ware het merkteken van het formalisme op het voorhoofd dragen. De schilders en beeldhouwers van deze groep waren bezeten door een heimwee naar de muur en de ruimte, maar de architecten die hen opdrachten konden verstrekken waren er nog niet. In 1952 triomfeerde het pure functionalisme waarin om het even wat op een ornament leek ijzig geweerd werd. Voor de ijle composi- | |
| |
ties van de neoplastische kunstenaars hadden wij architecten geen oog en geen praktische bestemming. Het was te vroeg. Wij voelden de noodzaak nog niet. De groep Espace n'a donc vécu que l'espace d'un matin. De verschillende kunstenaars trokken zich terug in hun individuele plastische wereld of begonnen meubels en interieurs te ontwerpen. De laatste tijd duiken ze soms op in een of ander Brussels metrostation, waar zij nu overtijds overkomen, want hun l'art pour l'art-stellingen zijn inmiddels sterk door het sociaal-realisme aangevochten. Hopen we dat de metro hun nieuwe wortels geeft, zin geeft aan hun vormen.
| |
De moeilijke synthese
Naast Espace werkte ook ciam aan wat we la grande oeuvre kunnen noemen. Dat was la charte de l'habitat, waarvoor voorstellen uit verschillende internationale bronnen verzameld werden. De Belgische afdeling heeft nooit geschitterd door haar inbreng op theoretisch-ideologisch vlak. Er werd wel praktisch werk geleverd: plans voor bepaalde gemeenten, voor sociale woninggroepen...
Nochtans was ciam in zijn geheel erg actief. Al in 1947 kwam het eerste naoorlogse congres bijeen in het Britse Bridgewater, na tien jaar verbroken contact. In Bridgewater kwamen de oude strijdgenoten voor een eigentijdse architectuur samen, Van Eesteren (Nederland), Sert (Spanje-VS), Le Corbusier (Frankrijk), Gropius (Duitsland-VS), Syrkus (Polen), Giedion (Zwitserland), Samuel (Engeland), Emery (Algiers), Steiger (Zwitserland), Rogers (Italië), Fischer (Hongarije), Hardicah (Tsjechoslowakije). Men noteert de afwezigheid van ciam-België, dat eerst in 1951 in gang schoot.
C. van Eesteren, al president vóór de oorlog, verklaarde dat de uitdrukking was van een levende idee, die de samenwerking van de verschillende nationale groepen impliceerde. Gropius stelde dat het ciam-werk een regionale uitdrukking meebracht, terwijl de academici zich integendeel internationaal opstelden, met overal dezelfde pompeuze kolommen voor de openbare gebouwen, van Moskou tot Washington.
Alleszins waren overal in Europa jonge ploegen aan het werk, vooral in Engeland. Hevige debatten werden gevoerd over de samenwerking tussen de kunsten, de nieuwe synthese. Nog heviger tegenstellingen tekenden zich af in verband met de reactionaire en retrogade evolutie van
| |
| |
de architectuur in de Sovjetunie, een ontwikkeling die mij stilaan zou vervreemden van de KP. De KP wou immers alles wat in de Sovjetunie gebeurde goedkeuren en als model vooropzetten. In ieder geval werd binnen ciam het sein op groen gezet voor een vrije ontwikkeling van alle mogelijkheden. Le Corbusier proclameerde: ‘Enfin l'imagination entre les ciam.’
Na de bevrijding konden enigen van ons door tussenkomst van Wijnants, die de oorlog in Londen had doorgebracht en contacten had met de Belgische regering, een Summer School bijwonen in Bristol. Wij gingen erheen in een Engels militair vliegtuig, zonder enig comfort. Het was alsof de gevangenis waarin wij geestelijk vier jaar hadden doorgebracht werd geopend. Wij kwamen in aanraking met boeken over nieuwe kunst, leerden o.a. de beeldhouwer Henry Moore kennen en ontmoetten een open geesteshouding tegenover dingen waarover wij in België slechts hadden mogen dromen, zoals de satellietsteden die men rond Londen begon te bouwen. Wij bekwamen tickets voor allerlei zaken die wij jaren hadden moeten ontberen. De zolen hingen los aan mijn schoenen, ik kon er nieuwe kopen. Ik liep rond met een tot op de draad versleten broek, ik kocht er een nieuwe fluwelen, le dernier cri en bij Harrods schafte ik mij een geweven das aan die pas jaren later bij ons verkrijgbaar zou zijn. Wij gingen in de Londense Greek Street frieten met biefstuk eten in een Belgisch restaurantje, ‘Chez Rose’, en maakten er kennis met Jan Moedwil, de man die er via de radio de moed ingehouden had, gedurende de harde jaren 1941-1943. Wij kwamen letterlijk tot leven in dat Engeland dat zich van de conservatieve regering verlost had.
Het volgende ciam-congres vond plaats in Bergamo in juli 1949. Het ging er zeer bewogen aan toe, vooral rond de kwestie van de samenwerking tussen architecten, schilders en beeldhouwers. De Italianen gingen hier nogal te keer! In Bergamo waren precies de vragen aan de orde, waar ik al van voor de oorlog mee bezig was. Vragen over de impact van technische ontwikkelingen (Welke zijn de bijzondere esthetische problemen voor een architect die met standaardeenheden ontwerpt? Welke rol moet de architect vervullen in de standaardisatie van bouwonderdelen door de regering en andere autoriteiten?). Vragen over de impact van sociale ontwikkelingen (Worden de creatieve mogelijkheden van individuele architecten bedreigd door de centralisatie die noodzakelijk wordt bij bouwen op grote schaal? Maakt moderne architectuur een allesbeheersende individuele wil noodzakelijk of moet de ordening voortkomen uit teamwerk?
| |
| |
Moet de architect de oorzaken onderzoeken van de slechte publieke smaak inzake moderne architectuur en moet hij er zich naar richten?). Vragen over de relatie tussen architectuur, schilderkunst en beeldhouwkunst (Wat is uw opvatting over de functie van schilderkunst en beeldhouwkunst in het kader van de architectuur? Gelooft u dat de samenwerking werkelijk mogelijk is in het huidige stadium van de ontwikkeling en welke resultaten zijn daarvan te verwachten?).
Eigenlijk was ikzelf de enige Belg die over de synthese van de kunsten iets positiefs kon zeggen, want ik had voortdurend getekend en geschilderd, naast mijn architectonisch werk. Franssen had hier en daar een sculptuur aangebracht in zijn appartementsgebouwen, maar dat was louter conventionele decoratie. Stijnen had muurdecoraties van Van Vlasselaer aangewend in zijn Kursaal in Chaudfontaine, maar ook daar ging het om louter muurvulling zonder enig idee op de achtergrond. Dichter bij ons was er Eysselinck met een sculptuur van Cantré in het postgebouw van Oostende. Echt positieve bijdragen verschenen er niet in ons land.
Trouwens, de architectuur zelf kwam niet boven de middelmaat uit. Stijnen heeft alleen met zijn concertgebouw en conservatorium zichzelf overtroffen en een waardevolle bijdrage geleverd. Op het moment van het congres in Bergamo konden de Belgen niets tonen wat een stap vooruit betekende in dit domein.
Zelf was ik al voor de oorlog tot het besluit gekomen dat architectuur geen geïsoleerde kunstmodaliteit mag zijn, maar samen met al wat vorm en kleur in de ruimte betekent een fundamentele, onverbreekbare eenheid moet vormen. Ik zag nog niet hoe, omdat mijn functionalistische visie eigenlijk de extra-utilitaire factoren bleef ontkennen en de architect in zijn specialiteit opsloot. Ik zag de vorm als een resultaat van een door de logica gedicteerde redenering, waaraan verbeelding te pas kwam, maar binnen de perken van een te rechtvaardigen geheel. Een zekere vindingrijkheid was welkom, maar dan in de schikking van de ruimten. Het is eigenlijk via de erkenning van de psychologische invloed van ruimte en kleur dat ik de weg naar een totale architectuur gevonden heb. Door de uiterste functionaliteit te betrachten kwam ik tot het erkennen van de stemming in de ruimte als een van de op te lossen functies. Ik erkende het noodzakelijke verschil tussen een eetkamer, een slaapkamer, een tuinkamer, een werkkamer, die ieder een bepaald licht, geluidsintensiteit, hoogte, openheid of geslotenheid vergden, die door de juiste keuze van
| |
| |
de kleur en van de materialen konden worden verwezenlijkt. Zo kan men visueel een ruimte vergroten door een wand lichtblauw te verven en kan men een ruimte verkleinen met sepiabruin. Door gepaste kleurenvlakken op de muren, zolderingen en vloeren kan men de stemmingen regelen. De architectuur verschuift dan fataal van een objectieve psychologische functionaliteit naar subjectieve plastische creativiteit, omdat de persoonlijke verbeelding van de architect een grote rol speelt.
Zelf paste ik in mijn eerste naoorlogse realisaties functionele schilderkunst toe. In mijn sociale woningen in de Van Geellaan in Deurne bracht ik gestileerde handen en voeten en pijlen in de trapzalen aan. Die waren bedoeld om de mensen de trap te helpen oplopen. Hetzelfde had ik eerder in de trapzaal op het Kiel geprobeerd. Veel moeilijker was het de beeldhouwkunst te betrekken in het architectonisch geheel. Op het Kiel deed ik beeldhouwwerken bij de ingangen aanbrengen die het gezin als onderwerp hadden. Behalve Macken waren de beeldhouwers door de beheerders aangeduid. Macken loste het vraagstuk op door twee kariatiden te plaatsen als steun voor een luifel, een man en een vrouw met kind, Poels maakte een soort peperkoeken decoratieve compositie, en Claessens plaatste drie figuren opeen - symbool voor de gemeenschap, maar men begreep al rap dat het de drie architecten waren.
Ik meen dat het uiteindelijk op Deurne Fortje is dat ik de juiste oplossing vond: de architectuur nam er zelf de vorm aan die volgens de bestemming de juiste was: een bloem die uit de zon opbloeit, bloemen die uit de sterren opbloeien, een bloem die dwars door twee hoofden groeit, alle symbolen van liefde en geluk. Alleszins is er niemand in Vlaanderen die in die richting zoekt. Er is niet de minste belangstelling voor.
De kribbelaars in de dagbladen zijn het er allen over eens, en zijn het eens met hun publiek dat de moderne architectuur armoedig is, en ze zijn nog niet gereed om de pogingen in de richting van een nieuwe synthese te waarderen. Zij hebben er geen benul van. Wij blijven het domste volk in het lelijkste land ter wereld en dat blijkt ook uit de kranten.
| |
Reisprogramma
Na de bevrijding hadden wij er dringend behoefte aan om ons levensmilieu wat beter te leren kennen. Wij begonnen ons ‘reisprogramma’
| |
| |
met de Belgische kust, dan volgden de Ardennen. Vervolgens moesten wij, gedreven door een niet te stuiten wil, de ronde van Frankrijk doen. Na de Franse bergen kwamen de Zwitserse en vervolgens deden we steekproeven overal in Europa, om te eindigen in Mexico en Guatemala, in Indië, Egypte, Marokko en Japan. En nu, nu moeten we rusten op de Canarische Eilanden. Ziekte belette ons ook de VS te bereizen, waarvoor we nochtans een prachtig plan hadden opgesteld.
Eerst trokken we dus naar onze kust, per trein en tram. De duinen waren nog niet ontmijnd en de hotels nog niet opgekalfaterd. Het decor was pover, maar hier konden we ademen. Meer dan ooit hadden wij behoefte aan de schouwspelen van de natuur. De zon die ondergaat achter de koperen wolken, de wind die prachtige plooien legt in het zand.
In Felenne ontdekten wij een natuurvriendenhuis, La Vallée du silence, een middenpunt vanwaar prachtige wandelingen vertrokken. We liepen er met plezier verloren in een nagenoeg ongerept woud waar we met wat geluk reeën en herten konden bespieden. Het riviertje de Houille en de beken die erheen koersten waren de enige oriëntatiepunten. Wij ontdekten ettelijke nesten van slangen in warme rotshoeken. In de winter gingen we er op stap met in onze rugzak brood en spek en een flesje oude klare tegen de scherpe koude. Eenmaal per week in de natuur opgaan werd voor ons beiden een absolute levensnoodzaak. Elza en ik waren van huis uit zo opgevoed. Zonder de achtergrond van blauw en groen was ik niet in staat de ruimte muzikaal te organiseren. Ik kwam er geleidelijk toe bouwplans als delen van de totale ruimte te concipiëren en architectuur als een religieuze opdracht aan te voelen.
In 1949 togen we samen met Jul de Roover en zijn vrouw, mijn schoonzuster Frieda, met hun Peugeot naar Frankrijk. Reims, Avalon, Lascaux, Carnac, Honfleur, Amiens... Het was een soort bedevaart naar plaatsen van fundamenteel belang, van de prehistorie via de Kelten naar de middeleeuwen.
Wij konden de grotten van Lascaux bezoeken met de jongelui die ze ontdekt hadden met hun hond. Eigenlijk zou men in het bos waar de grotten zich bevinden zoiets niet verwachten. Veel eerder zou men zulke suite van holen verwachten te midden van een fantastische rotsencombinatie. We kwamen diep onder de indruk van deze aanvang van de kunsten, die ineens een monumentaliteit bereikt waar wij nog niet aan toe zijn. Ik zag dat de gedaanten van de voorstellingen door de toevallige bulten en oneffenheden gedragen werden. Dat was dus een eenheid tus- | |
| |
sen de voorstelling en de natuur zelf, het doel waar ik met de totale architectuur vandaag naar streef. Na ons bezoek aan Lascaux konden wij bij de moeder van de ontdekkers nog een heerlijke eierkoek met een regionaal wijntje nuttigen. Vandaag is de grot gesloten omdat de ademhaling van toeristen en de buitenlucht een schadelijke invloed op de schilderingen uitoefenen.
Door de heerlijke landschappen van het godgezegende Zuid-Frankrijk ging het naar de volgende etappe, die van de primitieve kunst, Carnac. Carnac ligt aan de oorsprong van een monumentale architectuur. In Lascaux schiep de natuur zelf de ruimte waarin de mens creatief ageerde, hier heeft de mens de ruimte kunstmatig geordend. Tegenover het landschap stelde zich hier de menselijke wil tot een geometrische orde, die naar alle waarschijnlijkheid een stilering was van een kosmische orde, zoals de mens die zich kon indenken. Wij namen hier a.h.w. een bad in de stenen mystiek van de voorhistorie en de Kelten vooraleer we via Amiens naar huis toe reden.
De kathedraal in Amiens was een geweldige belevenis. De buitengewone beheersing van iedere actieve steen in de gewelven, de roosvensters, pinakels en luchtbogen, stemden ons tot grote bescheidenheid. Deze kathedraal was voor onze tijd een onbereikbaar ideaal van ontroerende constructie. Wij waren doorlopend enthousiast en lieten ons de Franse keuken en de Franse wijn goed smaken zodat wij wel eens alle vier wat in de wolken verkeerden en dat was gepast voor een bedevaart die ons van de prehistorie tot de gotiek bracht.
In 1951 trokken we voor het eerst de hoge bergen in. De Franse Alpen zouden ons nog jaren in hun greep houden. We combineerden altijd onvergetelijke landschappen met prachtige gebouwen, ons onmisbaar geestelijk voedsel. Ik begon stelselmatig de bergen te tekenen, wat ik tevoren slechts af en toe had gedaan. Ik kan vandaag een encyclopedie over de Franse Alpen en de Zwitserse Valais uitgeven, maar ik heb er slechts een keuze uit tentoongesteld, in de Antwerpse academie in 1971 en in Mortsel in 1982. Bovendien is er een ruime keuze van schetsen van alle landen waar wij later verzeild zijn geraakt.
Door die tochten in de hoge bergen verwijdde mijn horizon, ook geestelijk. Ik voelde me er een intrinsiek deel van de aarde, op de toppen hoorde men de goden. Ik wist wel dat er geen goden zijn, maar daar ging ik de goden zien, als een door de mens geschapen waarheid, die men alleen daarboven kon ervaren door het gefluister van de wind.
| |
| |
| |
Principes
ciam schoot in ons land in 1952 weer in gang, onder impuls van Fitschy. Er werd druk gediscussieerd, meestal over het verzet van de administraties tegen moderne voorstellen. Over de eigenlijke architectuurtheorie werd weinig of niet gerept. Bourgeois en Parent zwaaiden met grote woorden. Ze hadden succes in de sociaal-democratische milieus waarin zij verkeerden, maar hun werk had m.i. weinig om het lijf. Ik begon in die periode druk te schrijven en voordrachten te geven. Naarmate de werkelijk linkse politici aan invloed verloren werd ik scherper en ik nam ten slotte een volledig geïsoleerde plaats in het architectonisch concert in. Ik stond lijnrecht tegenover de meeste ‘moderne’ confraters. Deze pasten de functionalistische formule van ornamentloosheid en eenvoud toe, maar verbonden die niet met enige sociale of morele principes.
Ik kan mijn principes van dat moment als volgt samenvatten:
1. In de periode die wij thans beleven kan een filosofie die het ultieme zwaartepunt van het ons omringende en doordringende gebeuren buiten het leven plaatst geen nut opleveren, omdat zij vruchtbare actie slechts remmen kan. Wat wij nodig hebben is een denksysteem dat ons een juist begrip geeft van wat ons overkomt, een klare richtlijn bij ons denken en handelen.
2. Ons denken en handelen zijn een objectieve realiteit, deel van een onverbreekbaar geheel van verschijnselen, waarin geest en stof niet autonoom bestaan.
3. De mens beleeft de realiteit rondom zich met zijn hele wezen. Hij is het produkt van die realiteit, maar wijzigt ze op zijn beurt in een voortdurende betrachting het leven te bestendigen door het meesterschap over zijn milieu te verwerven.
4. Op het ogenblik blijven wij in dit opzicht catastrofaal in gebreke, zodat de soort dreigt ten onder te gaan.
5. De wetenschap dient te onderzoeken hoe de stof tot leven is gekomen en hoe het levende organisme tot denken en bewustzijn is geëvolueerd. Als bewuste wezens stellen wij echter het zijn vast zonder dat enige verklaring van het waarom mogelijk is. Noch de godsdiensten noch de filosofieën kunnen de essentie van het zijn verklaren. Het is naïef en zelfs schadelijk er een waarom aan toe te voegen. Slechts het hoe is toegankelijk, al het andere is schepping van de menselijke verbeelding.
6. De enige vorm van vroomheid voor de mens van heden en morgen
| |
| |
De huisvesting van de katholieken, gezien door de socialisten (1953)
De huisvesting van de socialisten, gezien door de katholieken (1953)
| |
| |
is de verbreding van het bewustzijn van het zijn tot het besef dat hij zelf deelneemt aan de grote opgave van de bemeestering van de natuur door de mens. Het is slechts dit bewustzijn dat zin kan geven aan het bestaan. Het uitbreiden van het bewuste zijn kan slechts een produkt zijn van deze groeiende bemeestering door wetenschap en techniek.
7. Als sociale levensregel volgt hieruit de verplichting het bevorderen van de middelen om het meesterschap over de natuur te veroveren. Dit impliceert m.i. het organiseren van een sociale ordening waarin voor alle leden het materiële en geestelijke bestaansminimum gewaarborgd is. Zo alleen kan de ontplooiing van het individu in een harmonische gemeenschap mogelijk worden gemaakt. De volgende etappe van de maatschappelijke ontwikkeling is dus het geleidelijke invoeren van een klassenloze maatschappij waarin de produktiemiddelen volgens plan worden uitgebaat ten voordele van alle leden van de gemeenschap en waarin de persoonlijke inspanning ten bate komt van allen.
8. Morele vooruitgang veronderstelt het verwijderen van baatzucht als levensdrijfveer. De maatschappelijke organisatie moet worden gericht op de volledige menselijke solidariteit. Die smeedt alle verrichtingen van individu en gemeenschap tot een harmonisch geheel.
9. Het is bijgevolg duidelijk dat zedelijke en technisch-wetenschappelijke vooruitgang innig met elkaar verbonden zijn op voorwaarde dat de mogelijkheid van uitbuiting van de mens door de mens door de privétoeëigening van de produktiemiddelen afgeschaft is. Pas wanneer de thans alle levensverrichtingen doordringende baatzucht aan de basis zelf aangetast wordt, en niet meer door zedepreken (hetzij humanistische, hetzij christelijke) alleen, kan er van een ware mens-vorming, van een waar humanisme sprake zijn.
10. Eerst op deze basis kan een cultuur groeien waarin de leugen die ons hele geestesleven vervalst en ondermijnt verdwijnt en plaats maakt voor een constructieve waarheid, die een bijdrage levert tot een groter geluk van allen en de plaatselijke harmonie in onze wereld.
11. Men begrijpt dat de kunst, die het hele levensmilieu tot bouwstof neemt, zich moet ontwikkelen in een totale synthese met wetenschap en techniek.
Deze doelstellingen, gebaseerd op een alles omvattende actietheorie, leidden me tot een scherp omlijnde totaalarchitectuur. (Tot een juist besef van de rol van de vorm zou ik pas later komen.)
Vanzelfsprekend kan een individueel architect deze conceptie niet in
| |
| |
de praktijk omzetten. Tussen droom en werkelijkheid staan de wet, die in dienst staat van het privé-bezit en de uitbuiting van de arbeid, en praktische bezwaren, het hele statuut waarbinnen de architect zijn plannen moet ontwikkelen.
Nochtans heb ik steeds mijn praktijk en mijn lessen in het NHIBS op deze filosofie gebaseerd. Ik was in het NHIBS aangesteld voor de cursus Praktijk van de Stedebouw, samen met Wijnants. Stijnen, de directeur, had een complete ploeg aangeduid voor de nieuwe cursus Stedebouw en minister Camille Huysmans had ze benoemd, zodat zij zonder administratieve vertragingen kon vertrekken.
Ik had onmiddellijk een groot aantal leerlingen, hoewel ik moeilijkheden had met het opdissen van mijn stof. Pas na jaren kon ik mijn natuurlijke beschroomdheid overwinnen om de stedebouw ex-cathedra te doceren aan studenten die meestal de twintig voorbijwaren. Ik rekende er echter op dat mijn voorbeeld navolging zou vinden. Achter mij stonden prestigieuze prijzen die aan mijn bewijsvoeringen enig gewicht moesten geven. Deze waren vanzelfsprekend van de ciam-geest doortrokken. Daartegen tekende zich stilaan een zekere weerstand af. Een aantal jongeren werden conformistisch en reactionair. Ook in de ideologie bestaan ebbe en vloed. Vandaag beleven we een diepgaande ebbe, maar ik neem tekenen van een toekomstige vloed waar.
| |
Voorbij de (anti)moderne praat
In ieder geval is het beter modern te bouwen dan antimoderne praat te moeten bestrijden. Op het Kiel verwezenlijkte ik inderdaad een eerste duidelijke ciam-oplossing voor een stedebouwkundig vraagstuk. De raad van beheer van de SM Huisvesting, samengesteld uit socialisten en katholieken, wilde als eerste prestatie na de bevrijding een werkelijk moderne verwezenlijking. Brosens, die als staatsafgevaardigde in de raad van beheer zetelde suggereerde dan Braem, de modernste van allemaal, met het ontwerp te gelasten.
Dit voorstel vond bijval, maar Braem moest nog worden geflankeerd met een socialist, Maeremans, en een CVP'er, Maes, om een evenwicht te bereiken. Ik kende die collega's van haar noch pluim, maar de samenwerking verliep naar mijn wens, d.w.z. dat de ideeën van mij kwamen en mijn collega's voor de uitvoering zorgden!
| |
| |
Het terrein op het Kiel was ruim en sloot aan bij vorige historische etappes van volkswoningbouw. Eerst kwam er gewone blokbouw met kleine binnenhoven, dan waren er blokken met een grotere binnenhof en wij zouden nu een totaal open bebouwingswijze huldigen. Wij kregen te doen met een fantasieloos plan van aanleg, opgesteld door stadsingenieur Coreman. Met zeven tegenvoorstellen gelukten wij erin iets geheel anders door te drukken. Het officieel plan voorzag een rij evenwijdig geschikte blokken die telkens tegen mekaars gevels aankeken en mekaar beschaduwden. Wij stelden daartegenover blokken in een V-vorm die een vrij zicht hadden. De drie hoogste gebouwen werden rond een grote weide opgesteld, waartegen ook laagbouw een plaats vond voor de huisvesting van ouderen van dagen.
Vanaf het begin verdedigden wij het principe dat een sociaal centrum bij een ensemble van een duizendtal woningen zeker op zijn plaats was. Wij lukten er echter niet in een complete neighbourhood unit te verwezenlijken. Het sociaal centrum schrompelde ineen tot een kaarterslokaal en enkele winkels. Wij slaagden er wel in een ruime - maar inmiddels toch te kleine - ondergrondse garage te doen bouwen en het principe van wijkverwarming vanuit een centrale door te voeren. Alles bijeen werd het toch een ciam-realisatie, een van de weinige in België, zij het dan nog op te kleine schaal.
De woningen op het Kiel gaven niet alleen vorm aan een architecturale positie, maar bovendien aan een architectonische moraal van eerlijkheid en ik durf zelfs zeggen van moed. Moed tegenover de kleinzielige kritieken van conservatieve zijde, die naarmate de bouw vorderde, loskwamen in bijvoorbeeld De Gazet van Antwerpen, de Libre Belgique en zelfs in technische tijdschriften zoals Het Bouwbedrijf. Deze negatieve kritieken toonden mij dat ik op de goede weg was, dat ik de architectuur als een middel tot bevrijding aan wendde, want bevrijding was iets dat mijn critici tot elke prijs bestreden.
Wat zijn nu die middelen tot bevrijding in een grootschalig gebouw? Alle gevels moeten vrij uitgeven op een grote ruimte met bomen, zo mogelijk op het zuiden. In ons klimaat doet de zon zo goed dat zij tegenover de duisternis waarin de gewone straten een deel van de dag gedompeld zijn verlossend werkt. Wij moeten voortdurend de duisternis verdrijven door een overmaat van licht, door grote ramen. Het plan van de woningen moet zo zijn dat de woonruimte de grootste is en een verlossende indruk geeft als men binnenkomt. De kleuren moeten licht en vrolijk zijn.
| |
| |
Mechelse meubelen dient men geen plaats te geven. Zij zijn als in bochten gewrongen clowns met een houten ziel, vol valse opgeplakte ornamenten, symbolen van een valse weelde. De slaapkamers moeten juist groot genoeg zijn om er eenvoudige meubels in te zetten. Zo mogelijk moeten er terrassen komen waar men een luchtje kan scheppen en kan zonnen. Op het Kiel hebben we die niet kunnen voorzien, maar later wel in Leuven en Deurne.
Belangrijk was dat wij het gelijkvloers zo open mogelijk hebben gemaakt. Een open zich tot aan de horizon is een mensenrecht. Niemand heeft het recht een ander mens muren voor de neus te zetten. Er moet een vrije ruimte zijn tussen de gebouwen. Eigenlijk zou een stad op palen moeten worden gebouwd. Die idee hebben we op het Kiel ter navolging gerealiseerd. Maar dit is slechts mogelijk als de grond vrij is door collectief bezit. Vanzelfsprekend sprak de Libre over ‘gaspillage de l'espace’ en wou die krant zelfs de namen van de schuldigen!
Iets waar wij belang aan hebben gehecht is het vrij maken van het kanalisatiestelsel, het tonen van de aders en slagaders van het organisme. Dat behoort tot de morele verplichting van het tonen van de waarheid. Aan het Parthenon waren geen buizen, maar een hedendaags gebouw leeft dank zij kanalisaties. Men moet ze dus demonstratief tonen, met de machines die eraan gekoppeld zijn.
Wij hebben de complexen een waardige toegang gegeven. Men komt niet binnen, zoals meestal in Amsterdam: een deurtje open en dan onmiddellijk een trap op. Hier is er een ruime hal, waar men elkaar ontmoet vooraleer in de lift te stappen. In een van de blokken komt zelfs een watertje uit de tuin binnen om de alomaanwezigheid van de natuur te benadrukken. De drie grote blokken staan rond een centraal plein van 125 m op 125, dus groter dan de Groenplaats, een groene weide waar moeders in de zomer met hun kinderen terecht kunnen. Onder de blokken is er vooral ruimte. Die zou moeten worden benut voor een passende straatbemeubeling, maar die is er nog altijd niet. Alles kost te veel en komt traag in orde, men ziet bij ons moeilijk het nut van het ‘overbodige’ in!
Toen het eerste grote woningenblok voltooid was, in juni 1953, hebben wij een tentoonstelling ingericht op de eerste verdieping, ter demonstratie van het nieuwe wonen. Enkele jonge binnenhuisarchitecten kregen de gelegenheid om hun kunnen te tonen. Dat was absoluut noodzakelijk, want de macht der gewoonte heeft sterke partijgangers, de schoonmoeders, de vriendinnen van de bruid, de meubelwinkels, de
| |
| |
meubelfabrikanten, de onverschillige echtgenoten... Om de macht der gewoonte te bestrijden moet men het betere alternatief kunnen demonstreren.
Onze tentoonstelling, met twaalf interieurs, was een groot succes. 50.000 bezoekers daagden op in een korte tijdspanne. Bovendien wilde iedereen nu op het Kiel wonen. Er was een toevloed van journalisten, toneelspelers, artiesten, die zich allen een levenskader wilden inrichten naar de smaak van Le Corbusier. Misschien hebben wij ook een negatieve reactie van de banale kleinburgerlijke proletariër uitgelokt, maar als men naar de nieuwe tijd marcheert dient dit met een elite te geschieden. De zwijgende meerderheid volgt later als zij de praktische en geldelijke voordelen van de sociale woningbouw heeft leren inzien.
Voor de blokken bewoond werden, kwam er een geweldige storm opzetten die vooral in Nederland voor een ware ramp zorgde, maar ook op het Kiel tot vlak bij de blokken alles onder water zette. Men had juist een gevel van glas voorzien. De storm vernielde al dat glas. De bewaker van de werf bracht de hele nacht onder zijn tafel door, onder een voortdurend glasbombardement. Een paar keer ontsnapte ik zelf op het nippertje aan de dood toen ijzeren lasstukken naar beneden kwamen gedonderd.
Alleszins was het Kiel het voornaamste architectonisch evenement van de jaren 1950-1955. Men richtte bezoeken in van architecten uit heel België, uitgenomen Antwerpen, daar deed men of er niets gebeurd was. Wij kregen o.a. een Engelse delegatie op bezoek die in haar rapport schreef dat het Kiel ‘perhaps the most exciting scheme expected’ van haar Europese reis was, Joegoslaven die het Kiel als na te volgen model zagen, Tsjechen, en ook een Sovjetdelegatie die niet wilde geloven dat deze woningen bestemd waren voor arbeiders. Wij lieten die Russen zelf kiezen welk appartement ze wilden bezoeken, en dan waren ze overtuigd!
Er kwamen ook bekende architecten poolshoogte nemen, o.a. Van Tijen, die vaststelde dat iets dergelijks in Nederland onmogelijk zou geweest zijn, omdat de architect daar met handen en voeten gebonden was aan economische factoren. Ook Bourgeois kwam kijken en de levenskracht van de ciam-idee beamen.
Een Amerikaan had bedenkingen over de zichtbaarheid van de leidingen. Onze aders en darmen liggen toch ook niet bloot, zei hij. Naast de esthetische eerlijkheid was het de bereikbaarheid van de buizen en de meters die een bepalende rol hadden gespeeld in onze opvatting. Recent nog heeft men dit principe toegepast als een grote nieuwigheid
| |
| |
Zicht op een van de woonwijken van het Kiel in Antwerpen (1950)
Schets voor het Administratief Centrum in Antwerpen
| |
| |
in het Centre Pompidou in Parijs!
Het Kiel kende vooral een groot succes bij de jongere architecten. Ik herinner mij dat een grote groep Gentenaars op bezoek kwam en ik vanop een tafel een revolutionaire speech kon afsteken te midden van lachende, jonge gezichten. Dat zijn gelukkige ogenblikken, kleurige beelden in mijn film!
Toen er in 1953 weer een ciam-bijeenkomst was in Aix-en-Provence, nam ik een rol plannen van het Kiel onder de arm en trok ernaartoe. Er waren nog Belgen: Fitschy en Parent van L'Equerre, Havenith en Stijnen van Antwerpen, Bourgeois en De Koninck van Brussel.
Er deden zich duidelijke tekenen voor van een aanstaande ontbinding. Men zat niet meer uitsluitend te paard inzake theoretische stellingen, maar bijna ieders handen waren gebonden door praktisch werk, waarbij een aantal moeilijke vragen opdoken. Iedereen probeerde zijn eigen prestaties onder de aandacht te brengen, al spanden we ons allemaal samen wel voor de wagen van het Charte de l'Habitat. Er werden allerlei verwarde discussies gevoerd, die door Le Corbusier wel tot duidelijke conclusies werden geleid. Enkele deelnemers, voornamelijk Nederlanders, staken m.i. echter stokken in de wielen, wat later tot de reorganisatie van ciam heeft geleid. Het congres verliep anders heel gezellig. Aix-en-Provence is een aantrekkelijke stad, het is er plezierig wandelen en de lokale plats waren smakelijk. We deden prachtige uitstappen, bijvoorbeeld naar de wooneenheid van Marseille, met een nachtfeest op het dak, een tocht naar de ruïnes van Les Baux, bij maneschijn. Beweer dus niet dat moderne architecten geen oog hebben voor het fantastische en het romantische.
Ik ontmoette oude bekenden van voor de oorlog, en maakte kennis met nieuwe mensen, met nieuwe ideeën. Le Corbusier zei me ironisch: ‘Eh bien, Braem, ça va bien, vous êtes célèbre maintenant!’ Daarop wist ik niet veel te antwoorden, omdat ik mij een ster van de zoveelste orde voelde en nog voel tussen de grote architecten die werkelijk hun ideeën hebben kunnen waarmaken. In België gaat dat eenvoudig niet, men wordt er niet ‘célèbre’. Toen ik mijn wijk op het Kiel voorstelde, zei Le Corbusier dat ik een kans gemist had, ‘j' avais manqué le coche’, omdat ik de appartementen in de breedte had gepland, terwijl ze volgens hem smal en diep moesten zijn. Ik kon het daarmee niet eens zijn. De zon van Marseille moet men buitenhouden, die van het Kiel zoveel mogelijk binnenhalen.
| |
| |
| |
De antiquairsziekte
Ik werd steeds meer aangesproken om deel te nemen aan weekends van de Lodewijk de Raetstichting, het Davidsfonds, en andere organisaties. Ik construeerde geleidelijk aan een samenhangende fundering voor mijn opvattingen en meen dat ik heel wat toehoorders heb bekeerd.
Ik begon gewoonlijk in het algemeen met wat ik als rechten van de mens beschouw: licht, lucht, zon, groen, ruimte, veiligheid, speelruimte voor de jeugd, wandelruimte voor de ouderen, schoonheid voor allen. Ik had het gemakkelijk om de afwezigheid van dit alles in ons leefmilieu aan te tonen. Ik schetste de historische evolutie van het afschuwelijk dwangbuis dat de stad is geworden en het land stilaan ook wordt. Ik kon uitleggen wat de oplossing van de problemen van wonen, arbeid, verkeer, cultuur, sport, in de weg staat. Het hele leefmilieu is versleten en schadelijk. Men moet het daarom onschadelijk maken door een bevrijdende stedebouw.
Ik vertrok van een nieuwe bepaling van architectuur: de kunst van het organiseren van het leefmilieu ter bevrijding van de mens. Die laatste passus was het nieuwe. De traditionele opvatting van de stedebouw, zelfs die geïnspireerd door ciam, ging niet verder dan de techniek, maar het menselijke doel bleef onbesproken, en dat is juist de essentie. De oude stad is een materialisatie van een bepaalde maatschappij en van haar begrippen van orde. In haar straten en wooncomplexen, in haar opbouw rond kerk en raadhuis, in de schikking van de produktiecentra, is ze een belichaming van een voorbije levensopvatting. Het verleden is dus een subtiel gif dat via zijn ruimtelijke gedaante ook op de volgende generaties blijft inwerken. Wij moeten dat verleden onschadelijk maken, de geest richten op de toekomst.
Na de linkse ciam-periode heeft men hele bataljons jonge architecten gemobiliseerd die een onvervalst reactionaire theorie opdisten afkomstig, dunkt mij, van Bekaert. Ik argumenteer dat ons hele milieu giftig is en grotendeels vernieuwd moet worden volgens een absoluut nieuwe geest; Bekaert daarentegen ziet in de absolute anarchie van ons leefmilieu een bewijs van levenskracht, fantasie en vrijheid. Dit zou zo kunnen zijn, als alles niet bepaald werd door geld en macht en alles niet gedicteerd werd door materiële belangen en beknot door geestelijke luiheid. In het betrachten van het nieuwe schuilt zijns inziens de duivel die de Kerk en zijn eeuwige waarheden belaagt.
| |
| |
Dat is ook zo, want de eeuwige waarheden moeten worden vernietigd door het vrije onderzoek. De opgelegde, uit de hemel gevallen zekerheden moeten de plaats ruimen voor de zich steeds wijder verspreidende zelfondervonden, zelfontdekte, tastbare waarheid, die steeds verandert. Deze kan slechts via de vrijgevochten wetenschap tot de mens komen. De architectuur moet er de schitterende kristallisatie van zijn.
Ik verwerp dus de laatste mode van de kleinschaligheid in de stedebouw, die slechts van kleinschalige geesten afkomstig kan zijn. Ik verwerp de herwaardering van de stadskern, die een ziekte is van antiquairs, het repareren van oude huizekes, waarin de bange twintigste-eeuwer wegkruipt voor de naderende werkelijkheid van de nieuwe tijd. In het huidige architectuurgevecht staan twee volstrekt tegengestelde krachten tegenover elkaar: de tendens om alles te behouden in wezen en verschijning, tegenover de zucht om alles fundamenteel te vernieuwen. Die vernieuwing is iets geheel anders dan het publicitair-nieuwe dat de consumptie moet opdrijven in een decadente wereld. Het nieuwe is voor mij een noodzakelijk andere verschijningsvorm van de andere wereld die ik wens en die trouwens de vanzelfsprekende bekroning zal zijn van de wetenschap en de kunst van deze tijd.
Mijn lessen in stedebouw moesten een samenhangend geheel vormen, gericht op een mogelijke praktijk. We begonnen met een gezinswoning. Ik trachtte het idee naar voor te schuiven van een woning die, van welke vorm ook, op een innerlijke logica is gebaseerd. In het algemeen kon ik uit de studenten in dit opzicht niets onbevooroordeelds te voorschijn brengen. Hun verbeelding was volledig door het bestaande bepaald. Daarna probeerde ik de samenhang tussen meerdere gezinnen te doen bepalen. Dat ging al wat beter omdat er voorbeelden voorhanden waren. Dan moest het gemeenschappelijk equipement worden gezocht en de woninggroepjes moesten tot een eenheid worden gemaakt, tot een sociale cel. Zo kwamen we tot eenheden van een duizendtal mensen en vervolgens tot een neighbourhood unit van 5000 mensen. Met die units konden we dan zinvolle complete agglomeraties bouwen waarbinnen men al wat men nodig heeft binnen een loopafstand van tien minuten kan vinden. Dat klopte met de al in Engeland en de Verenigde Staten aanvaarde opbouw van nieuwe eenheden, en ook met Poolse experimenten.
Bij ons aanvaardde men het neighbourhood system, maar kwam het bijna nergens tot een systematische uitvoering, omdat de verschillende
| |
| |
onderdelen van verschillende financieringsbronnen afhingen, die onmogelijk te coördineren waren. In België zijn maar enkele wijken op basis van dit concept opgevat. Bij Luik dreef de groep L'Equerre het idee door in een volledig nieuwe tuinwijk, in Luik zelf bouwden Mozin en collega's langs de Maas een complete wijk, echter te dicht bebouwd, het Kiel was een benadering van de neighbourhood-idee, maar zonder sociaal centrum, en in Brussel bouwden wij een modelwijk ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling, die niet klaar kwam en slechts met kunst en vliegwerk van het sociaal equipement kon worden voorzien.
Ik meende via het onderwijs in de stedebouw stilaan een systematische aanpak te doen aanvaarden, maar lukte daar door de tegenkanting van alle betrokken diensten niet in. Ik moest meer en meer de cursus stedebouw als een strijdmiddel zien om sporadische elementen van vooruitstrevende stedebouw ingang te doen vinden. Dat de studenten bij hun latere opdrachtgevers weinig in die zin konden realiseren, spreekt van zelf. De diensten van stedebouw van de stad Antwerpen werden grotendeels bevolkt door ex-studenten van mij, maar een neighbourhood unit bleef onuitvoerbaar omdat de stad niet als geheel werd aangepakt. Men deed niet meer dan de hoeken afronden. Af en toe brak men het rotste af en zette iets aanvaardbaars in de plaats. Tot een algemeen plan kwam men niet en zal men niet komen zolang het kapitalistisch systeem zichzelf overleeft.
Niettemin bouwde ik een algemene theorie op die al naargelang van de intellectuele afkomst van de studenten - college of atheneum - weinig of veel kans had in vruchtbare bodem te groeien. De studies werden in het algemeen afgesloten door een ontwerp voor de stedebouwkundige ordening van een gemeente, of een studie van een bepaalde stedebouwkundige sector, zoals ontspanning en groen in Antwerpen. Voor sommigen leidde die studie tot bijzondere bezigheden. Zo werd een student urbanist van de Marokkaanse provincie Marrakesj, een ander ging een streek van de Andes bestuderen. Niet alle studenten werden gedreven discipelen, maar er bleef in het algemeen toch wat hangen en mijn predicaties waren niet geheel zonder nut.
| |
Het Administratief Centrum
Begin jaren vijftig kreeg ik de grootste opdracht uit mijn loopbaan. Bur- | |
| |
gemeester Craeybeckx had het plan opgevat alle Antwerpse administratiediensten te centraliseren, een Handelscentrum op te richten, een Zeemanshuis te doen verrijzen en een groot ontspanningscentrum op de Linkeroever aan te leggen. Hij zette zo de traditie voort van zijn voorgangers uit de 16de eeuw en wou dat alles ook in een monumentale Antwerpse stijl verwezenlijken. De technische diensten van de stad waren al overstelpt met werk en daarom vroeg hij raad aan Leon Stijnen. Die gaf de - volgens ons - uitstekende raad de leraars van het NHIBS met de werken te gelasten. Als professoren waren ze toch geacht de ‘besten’ te zijn.
Vandaar: Wittockx en Smekens ontwierpen het Zeemanshuis, Braem en Wijnants het Administratief Centrum. Op mijn verzoek werd daar nog Jul de Roover aan toegevoegd, omdat ik aan Wijnants' werklust enigszins twijfelde. Het Handelscentrum zou door Cols en De Roeck gebouwd worden, maar daar kwam door de systematische tegenwerking van de Brusselse autoriteiten niets van. Ik zou later op de voorziene plaats, het Wilrijkse plein, de eerste gebouwen van het Bouwcentrum optrekken.
De burgemeester was heel gehaast met zijn opdracht. De plans en het lastboek moesten binnen de zes weken klaar zijn, wat bijna onmogelijk was. Toch hebben wij het klaargespeeld. We hadden daartoe een tiental studenten tijdens het verlof gemobiliseerd in een klas van het NHIBS. Dank zij mijn verbeelding inzake compositie, de geweldige werkkracht van Jul de Roover en de technische vindingrijkheid van Maxim Wijnants konden wij het project binnen de gestelde tijd aan de besturen voorleggen.
Dit ontwerp had mij zeer enthousiast gestemd omdat het Antwerpen betrof, voor mij de stad der steden, waar ik fier over ben er geboren te zijn. Het was een verheven opdracht a.h.w. een nieuw stadhuis of althans een supplement ervan te mogen ontwerpen. Wij voelden ons onder postuum toezicht van Cornelis de Vriendt en Hans Vredeman de Vries en al die geweldige bouwmeesters die vanuit Antwerpen de roem van de Vlaamse renaissance verspreid hebben. De bouwkunstige middelen die ons ten dienste staan zijn natuurlijk veel omvangrijker dan de boogconstructies van onze voorlopers. De gebouwen zijn groter en wegen dus als massa op de historische omgeving. Doordat zij het verkeer aantrekken zijn zij een storende factor in het stadsweefsel en de behoudsgezinde Antwerpenaars zijn er vlug bij om nieuwe gebouwen per se als een vloek
| |
| |
tegenover het verleden te beschouwen.
De verantwoordelijke architecten konden zich niet onttrekken aan de opgave de benodigde bureaus en dienstlokalen opeen te stapelen op de gegeven oppervlakte. Nog voor wij aan het definitieve plan begonnen hebben wij suggesties gedaan die het Administratief Centrum beter in de bestaande stadsstructuur zouden hebben ingeweven. Wij hebben bijvoorbeeld het idee verdedigd het Centrum te doen aansluiten op de as van het Bisschoppelijk Paleis op de Schoenmarkt, met een afsluiting aan beide zijden door lagere kantoorgebouwen. Door het niveauverschil van twee meter was er een geweldige onderaardse garage mogelijk om het stadscentrum te ontlasten. Het geheel zou vanop de Schoenmarkt een perspectief openen op een ruimte, te vergelijken met de koer van het Louvre, op gronden van stad en staat. Het zou het middenpunt zijn van een volledig nieuw, maar ingesloten stedebouwkundig ensemble. Het was echter niet mogelijk de diverse administraties bijeen te brengen rond zo'n grootschalig idee en wij moesten ons gebouw tot op de centimeter inpassen in het terrein van de vroegere Cité. Voor zo'n een onderneming als wij ons hadden voorgesteld moet men een Napoleon achter zich hebben. Zelfs Craeybeckx hield het Administratief Centrum maar met moeite overeind tegenover de kleinzielige kritieken van zijn gemeenteraadsleden. Wij kwamen er zelfs mee in botsing. Tijdens een zitting van de desbetreffende commissie liet Jul de Roover zich ontvallen dat wij het waren die deskundig waren en niet de heren gemeenteraadsleden! Hij heeft dit nog dikwijls moeten horen!
Het opstellen van de plans was voorafgegaan door een omvangrijke studie waarmee de architecten gelast werden. We moesten achterhalen hoeveel administratief personeel in de toekomst in het Centrum moest worden gehuisvest. Wij doorzochten de hele stad naar allerlei bureaus, die meestal in oude burgerhuizen verscholen zaten. Wij ontdekten zo een bureau waar de dames van lichte zeden vroeger op gezette tijden hun boekje moesten laten afstempelen. Maar die verplichting en trouwens ook de officiële erkenning van deze in een haven noodzakelijke stiel, bestonden inmiddels niet meer. De bureaubedienden bestonden echter nog wel en hielden zich onledig met kaarten. In een eerbiedwaardig gebouw naast het toenmalig Koninklijk Conservatorium vielen wij binnen om 11u 's morgens om daar de bedienden, die officieel de rioleringen onder hun bevoegdheid hadden, bezig te zien met het bakken van spek met eieren op de kolomkachel, voor het middagmaal. Het hoofdbureau
| |
| |
van politie was verscholen in wat we maar de veranda zullen noemen van een ordinaire woning achter het stadhuis. Wij maakten over onze bevindingen prachtige tabellen, die aan de gemeenteraad werden voorgelegd.
Ons gebouw kon echter niet op pasmaat worden ontworpen. Wij zijn vertrokken van een rechthoekige ruimte die met montagepanelen steeds anders kan worden ingedeeld. De praktijk heeft bewezen dat dit een goede oplossing was, omdat de verschillende afdelingen van een administratie voortdurend in omvang wisselen. Het hele complex hadden wij opgezet als een grote machine. De hal had zo 'n vorm dat ze het publiek leek op te slokken, maar ook als een soort welkomstruimte fungeerde.
Al de constructies waren demonstratief eerlijk gemaakt, zodat heel wat interessant schrijnwerk in het gebouw te zien is. Het silhouet is echt in de Antwerpse sky-line ingetekend en de markante lijnen van het gebouw zijn a.h.w. gotisch zoals de Onze-Lieve-Vrouwekerk: de hoofdzuilen staan buiten het gebouw zodat de gevel vrij blijft voor de binnenindeling. Bovenaan vouwen de zuilen zich open als takken om de bekroning te benadrukken. De man van de straat blijft er wel volstrekt onverschillig voor, maar toch denk ik dat het Administratief Centrum later als een waardevolle toevoeging aan de Antwerpse bouwerij zal worden beschouwd. Het is wel belangrijk dat men geen glazen dozen aan het silhouet van het Antwerpse centrum meer toevoegt. M.i. is de nieuwe bekroning van de Boerentoren, hoewel van Stijnen, niet wat we zouden wensen, maar het was ook een hachelijke onderneming de lompe afdekking van Van Hoenacker en Smolderen tot iets aanvaardbaars om te vormen.
Vanzelfsprekend is de omgeving van het nieuwe Administratief Centrum volkomen anders geworden dan de architecten hadden gedroomd. Het huidige politiecentrum was niet als dusdanig gepland. Wij zagen het gebouw alleen als een administratief centrum, verbonden aan een lager gebouw langs de Everdijstraat, waar de mobiele brigade met haar gerij zou worden gehuisvest. In de rechte hoek daardoor gevormd zou een lagere koer een parking vormen waar men vanuit de Huidevetterstraat overheen kon zien. Langs de Oudaen zouden afritten komen naar de garage en wellicht zou men in de toekomst nog een gebouw optrekken voor de groeiende administratie. In plaats daarvan heeft men het voorplan gevuld met winkels, een constructie zonder enige zwier, met louter commerciële bedoelingen, die trouwens mislukt zijn. De zoveelste droom die wij hebben moeten prijsgeven omdat de com- | |
| |
mercie sterker is dan de inspiratie!
Vanzelfsprekend zijn er een aantal conservatieve zeveraars die het Administratief Centrum te zwaar, te log, te massief vinden ten opzichte van de omgeving. Dat is nu eenmaal het oordeel van de behoudsgezinden die de mensen liever in hun schilderachtige krotten zien rotten dan iets nieuws in de stad te zien gebeuren. Om met die zeverende meerderheid rekening te houden breekt men nu hier en daar wat krotten af, om er hedendaagse krotten voor in de plaats te zetten. Woningen zonder groen, zonder zon, zonder sprekende ruimte, zonder nieuwe schoonheid, propere krotten! En zo blijft de stad een onhygiënische, antirationele, onveilige, lelijke stenen dwangbuis!
Ook nu was de Libre Belgique er met haar bijltje bij om de ontwerpers te lijf te gaan. Dit keer ging het om een Belgische uitloper van de McCarthy-actie van onze Amerikaanse vrienden. Twee van de drie ontwerpers waren communisten, schreef die krant, en dat was toch ontoelaatbaar: die architecten zouden zeker een zwakke plaats in het gebouw voorzien hebben, waardoor op een zeker moment het hele gebouw, met politie en al, op bevel van de Russen, kon omvallen! Het artikel was geïnspireerd door collega's, goede vaderlanders... Waar broodnijd al niet toe leiden kan! Gelukkig verwierp burgemeester Craeybeckx deze potsierlijke argumentatie. We waren maar saloncommunisten, zei hij, en de ontwerpers ontwierpen voorts de hele constructie naar beste kunnen en hielden de Russen er zorgvuldig buiten, tot spijt van wie 't benijdt!
Een dergelijke onderneming stelt logischerwijze het probleem van een totale planning van de stadsstructuur. Dit was in 1951 niet mogelijk omdat de kernstad nog omringd was met door stamineepolitici bestuurde voorgeborchten. Vandaag lijkt een geplande toekomst mogelijk indien ook de noodzaak van een algemeen plan duidelijk wordt en dit plan vanuit een progressieve basis kan vertrekken. Dat zal moeilijk zijn omdat de Antwerpenaar in zijn denken gekneed is volgens het bestaande patroon en moeilijk voor een ruim inzicht vatbaar is. Getuige de weerstand tegen de metro, die nochtans een absolute noodzaak is in een stad die slecht aangepast is aan het verkeer, zoals alle middeleeuwse agglomeraties.
| |
Uitdagingen
Nu en dan kwamen er klanten opduiken die ik van vroeger kende. Bij
| |
| |
voorbeeld Van den Bosch, met wie ik de mobilisatie en de perikelen van de veertiendaagse veldtocht meegemaakt had. Ik bouwde voor hem en zijn vrouw in 1952 een villa die voor alles op gezelligheid gericht was.
Zo ging dat voort van de ene werf naar de andere, telkens een nieuw probleem en een nieuwe oplossing. Een huis in Berchem voor de kunstverzamelaar Hendricks, broer van de graveur Jos Hendricks. Het huis voor mijn zus Paula en mijn schoonbroer Rik de Roover was een heel goedkoop geval, en werd bovendien door een slechte aannemer gebouwd. Niettemin woonden zij er prima, samen met mijn vader, die er over een minimumappartementje kon beschikken. Hij maakte daar gedeeltelijk zijn eten klaar, waarin frieten een belangrijk aandeel hadden. Gelukkig bewaarde hij tot op hoge leeftijd een goede gezondheid. Af en toe kwam hij tot bij ons gewandeld om naar de werkzaamheden van zijn zoon te informeren. Deze zoon had toen helaas weinig tijd voor zijn vader, want zat tot boven zijn oren in het praktische werk verwikkeld. Het huis van mijn zus bewijst zijn praktisch karakter doordat het telkens wanneer men er komt helemaal veranderd is!
Voor de acteur Jef Burm bouwde ik een kleine woning, een ononderbroken open ruimte, met in het midden een glazen verticale trapzaal. Jef Burm was heel enthousiast, maar heeft later, toen hij meer geld had, toch een riant landhuis door een andere architect laten tekenen, waarschijnlijk door iemand die dichter bij zijn reactionaire politieke overtuigingen stond. Eerst Braem uit snobisme, dan iemand anders uit overtuiging, zo gaat dat!
Ik kreeg nog meer opdrachten van artiesten, met speciale behoeften, en met weinig geld. Voor de schilder en graficus Ray Gilles bouwde ik een huis in Mechelen, in 1955. Vier jaar later bouwde ik een woning voor Huib van Hellem, regisseur van de Koninklijke Schouwburg in Brussel. Voor een theatermens vond ik een theatrale opvatting passen. Het huis had nogal opvallende esthetisch-poëtische klemtonen, met een immens schuin dak en een kopgevel volledig bewerkt met verticale motieven. Binnen was er een nogal toneelmatig balkon en aan de benedenkant van het dak een dieper in de grond gegraven zitkuil, die mevrouw Van Hellem onmiddellijk als naaiplaats inpalmde. Tussendoor had ik nog een show-room voor de baksteenhandelaar Haentjens ontworpen, bemeubeling incluis. Ik deed erg mijn best om iets origineels voort te brengen, maar dit viel niet in ieders smaak. Jul de Roover bijvoorbeeld vond dat de stoelen de lelijkste waren die ooit gemaakt wer- | |
| |
den. Dat is dan toch iets bijzonders!
Ook de appartementen voor De Vel, vertegenwoordiger van Eternit, op de Antwerpse Frankrijklei, vormden in die periode een echt boeiende opgave: het was een groter handelsgebouw in een belangrijke straat, wat mij ook daar een gelegenheid gaf tot een acte de présence in de voor mij karakteristieke bouwtrant. Het werd een betonskelet met vullingen in glasal, geëmailleerd eternit. De betonnen hoofdpeilers hebben een vorm die de werking van de krachten tot uiting moet brengen. De ingenieur die ze moest berekenen had er enigszins schrik voor. Maar achter zijn rug verdunde ik de afmetingen nog eens om er de grootst mogelijke spanning in uit te drukken. Het gebouw staat er nog, zonder barsten. Binnen kon ik in eternit een plastische compositie laten maken, een van mijn eerste grotere beeldhouwwerken.
Een ander beeld maakte ik voor een houttentoonstelling in het Brussels Paleis voor Schone Kunsten, in een aantal opeengekleefde triplexlagen van verschillende houtsoorten, waaruit dan een fantastische vorm werd gesneden. Deze sculptuur werd nog eens op de Expo '58 tentoongesteld. Ik weet niet wat er daarna mee gebeurd is. Evenmin weet ik dat van de eternitcompositie.
| |
Een partij op mezelf
Tijdens deze jaren raakte ik stilaan volledig vervreemd van de KP. Ik gaf er mij rekenschap van dat tussen de theorie van het marxisme en de praktische uitvoering ervan de kloof steeds verwijdde. We hoorden hoe het stalinisme in de Sovjetunie de vrijheidsidealen van het communisme met de voeten trad. Ik kon de tussenkomsten van de Sovjetstaat in kunst en architectuur niet meer verteren. De dictaten inzake kunst leidden tot een voor ons ongenietbare schilderkunst en een volkomen onzinnige architectuur.
Als de bloemen er al zo verwelkt bijstonden, hoe moest de ondergrond er dan wel niet uitzien? Het geheel van de Sovjetpolitiek scheen mij doordrenkt van een soort byzantinisme dat op dode formules steunde. De tijd van het enthousiaste constructivisme was voorbij. Majakovski had al lang zelfmoord gepleegd.
De KP hier bleef kritiekloos het Russische model aanvaarden, en verloor haar impact op het progressieve deel van ons volk. Op basis van mijn
| |
| |
marxistische overtuiging en visie kon ik niet meer meedoen. Ik vervreemdde, niet tegenover de kameraden, maar tegenover de algemene politieke richting. Ik kon dan wel niet anders dan de KP links laten liggen, maar ik kon evenmin overstappen naar de socialistische partij, die me te veel in het kapitalistische vaarwater verzeild geraakt leek. Sedertdien ben ik dan ook een partij op mezelf, een Braemist, een eenling in de politiek en in de architectuur, die zich uitsluitend richt op de sociale heroriëntatie van kunst en architectuur. Mei 1968 zou mijn politieke hoop even doen herleven, ik bewaar die diep in mijn binnenste trouwens nog, als een helle ster in de duisternis.
| |
Eigen haard
De geschiedenis van onze eigen woning begint in 1955, met hele reeksen schetsen. Ik was urbanist van het onmogelijke Deurne, en kon zo op de Bijzondere Plannen van Aanleg een passende bouwgrond zoeken. Mijn oog viel op de Menegemlei: een goede oriëntatie, namelijk de tuin op het zuiden, de straat op het noorden, een straat met parkeermogelijkheid, een tuin juist groot genoeg voor ons, een haalbare prijs en bovendien uitzicht op het Boekenbergpark, wat ons ideaal leek en nog lijkt!
De grond was vanzelfsprekend rechthoekig, hoewel dat bij een rationeel grondgebruik niet zo vanzelfsprekend zou zijn. Dus hadden de buitenwanden van het huis een rechthoekige vorm. In 1956 zou een gebogen wand het dubbele gekost hebben van een rechte wand. Daaruit volgde dat de architect een ruimtelijke compositie moest maken met parallellepipeda, hol en bol, volgens een scenario rond het leven van twee bewoners en een vijftal medewerkers: d.w.z. een aantal kubieke holle ruimten tegenover een aantal kubieke volle ruimten. Er is een tamelijk smalle hoge ruimte achter de voorgevel, door een doorzichtige massa afgesloten van een brede platte ruimte die zich naar de zuidzijde opent. De noordzijde is grotendeels gesloten, de zuidzijde is van glas. Dat is het fundamentele ritme, waarbij de platte zuidruimte vier treden hoger ligt dan het noorderblok. De vloer van het zuidergedeelte is bedekt met licht linoleum, de noorderruimte is donker bevloerd met houten parket. Men kijkt tegen de noordergevel aan in Engels rood ruw bezet, die gesloten gevel spreekt dus naar binnen. De zuidergevel opent zich naar de wolken en de bomen van het park toe. Er zijn bovendien lijnen in de volumes die
| |
| |
overeenstemmen en het ritme onderstrepen door gevulde volumes en open doorzichten horizontaal en verticaal, tot door het dak.
Het hele huis is een poëtisch muziekstuk waarin verschillende ritmes dooreenklinken. Dat betekent dat als het lawaai in de straat stilvalt een ijle muziek in dit huis weerklinkt die gelukkig maakt, ook door de fundamentele geometrische schema's waar de vormen aan onderworpen zijn, verhoudingen die ook in de natuur heersen, o.a. de gulden snede. Het algemeen plan plooit zich naar een rationele levenswijze. Er zijn geen donkere hoeken, alles is met licht overgoten, men kan de hele dag de vaart van de wolken en de zon of 's nachts vanuit het bed het lichtspel van de maan op de wolken volgen en zich één voelen met de gang der uren en der seizoenen. Die eenheid met de natuur is de ware richtlijn in mijn leven. Mijn huis is er de belichaming van en ik was niet verwonderd toen er een katholieke patronage op wandel voorbijkwam en eenparig uitriep: ‘Wat een lelijk huis!’ Ook de sjieke madammen die voorbijdribbelen met hun hondje keuren dit huis af en de schrijver Godfried Bomans verklaarde dat het een ongemanierd individu is tussen een deftig gezelschap. Dat alles stemt mij tot grote tevredenheid.
Op het dak bevindt zich een tuin. Het atelier zit op 1,25m onder het niveau van de tuin, zodat een tekenaar op de hoogte van zijn tekentafel de merels ziet rondtrippelen in het gras en de groei van de bloemen kan volgen. Ik geloof niet dat enig architect zulk aangenaam werkmilieu aan zijn medewerkers heeft verschaft. Nu ik er alleen in werk, schilder en beeldhouw, spreekt de grote ruimte mij voortdurend aan. Wij kwamen zo onder de betovering van de eenheid huis-tuin dat wij stilaan gingen geloven, of deden alsof, dat een Noors alvermannetje in het groen woonde en vriendschap koesterde voor een egel die wij af en toe 's avonds zagen voorbijkoersen. Ik heb een dagboek bijgehouden waarin de kapriolen van de geheimzinnige bewoners van onze tuin uitgetekend staan. De trol die op het ijs van de vijver figuren schaatst ten pleziere van een roodborstje, de trol die opschrikt als de geweldige zwarte kat van enige huizen verder plots opduikt, of de trol die mediteert in de kelk van een lotus in het vijvertje. Het kan dat een honderd-procent-materialist dergelijke dingen ziet, zonder erin te geloven, kwestie is van het te zien. De tuin werd ook bewoond door twee duiven ‘qui s'aimaient d'amour tendre’, door ettelijke concurrerende zwarte merels, door vliegensvlugge koolmeesjes, door een roodborstje, een grote troep hongerige meeuwen en een bende voortdurend kibbelende proletariërs van mussen. Sedert een
| |
| |
paar jaar huizen er broedende eenden, waarvan ik helemaal niet hou en die ik dus probeer weg te krijgen.
Wij hebben gelukkig artistieke buren. Eerst woonde Staf de Bruyn naast ons, een deftig personage. Van zijn schilderwerk had ik echter een afschuw, hij was leerling van Van de Woestijne! Maar zijn weduwe is een vriendelijke buur, van wie mijn vrouw veel houdt. Zij was trouwens een medeleerlinge van haar in de Academie en het Hoger Instituut, en maakt niet onverdienstelijke tableaus in mozaïek. Aan de andere kant woonde er eerst een Waal, supporter van Standard, met wie wij dus geen uitstaans hadden. Nu woont André van den Bunder daar, lid van een officiële filmcommissie, specialist inzake Eisenstein en Dziga Vertov en met hem hebben wij dus wel veel gemeen. Hij liet zijn studenten trouwens een film over Braem maken. Ik ben benieuwd of ik daarmee op mijn oude dag nog een Gouden Palm zal halen. Zijn vrouw is ook heel vriendelijk en dienstvaardig. Wij konden ons geen betere buren wensen, zij hebben geen honden en roken geen sigaretten. Mevrouw De Bruyn heeft twee katten, maar dat zijn echt aristocratische dieren, die trouwens niet op kattenwandeling kunnen want zij leven achter draad en bewaren dus de stilte.
| |
Bouwcentrum
Met Walter Bouchery stichtte ik het Bouwcentrum. De stad Antwerpen stelde ons een grote lap grond ter beschikking op het Wilrijkse Plein, het vroegere oefenplein van de soldaten. Bouchery was een meester in financiële maneuvers. Hij kon van vrienden uit de bouwnijverheid grote sommen lenen om een dergelijke onderneming in gang te zetten. Bovendien speelde hij de grote firma's tegen elkaar uit: hij wist materialen te bekomen van de een met het dreigement ze vast te krijgen van een ander! Met dergelijke praktijken kreeg hij het gedaan dat geleidelijk een heel complex verrees. Ik maakte de ontwerpen natuurlijk pro deo. Bouchery mobiliseerde daarna het passend personeel, dat stilaan de taken van een bouwcentrum wist te vervullen.
Wij hadden een tijdschriftenbibliotheek en een hele reeks stands waar materialen geactualiseerd voorhanden waren. Vanaf 1953 verscheen er ook een tijdschrift, Bouwen en Wonen, waarvan ik hoofdredacteur was. De lay-out was het werk van Serneels, die af en toe wel eens met de schaar
| |
| |
door andere tijdschriften ging om ons blad te vullen! Ikzelf had te veel werk om het eigenhandig vol te schrijven. Af en toe verschenen van mijn hand wel hevige artikels, maar meestal brachten we gewone documentaire of overgenomen opstellen, o.m. van Emiel Bergen. Dat alles geschiedde zonder de minste aanmoediging van collega's of van de officiële bouwmeestersmaatschappijen.
Wij richtten tentoonstellingen in over Poolse en Roemeense architectuur en een over Frank Lloyd Wright. Toen Bouchery overleed werd de oriëntatie van het Bouwcentrum gewijzigd in een uitgesproken commerciële richting en kon de onderneming mij niet meer boeien. De zaak was begonnen in navolging van het Bouwcentrum van Rotterdam en daar werd ook doorlopend voeling mee gehouden. Thans wordt er geld verdiend en de ijverige directrice heeft prachtige nieuwe gebouwen kunnen laten oprichten. Ingrid Janssens-Loquet is begonnen als secretaresse van het Bouwcentrum en het hele gebeuren draait vandaag rond haar persoon. Ondanks de commerciële trend lukte zij erin de onderneming binnen de perken van een zekere waardigheid te houden, waar ik haar zeer dankbaar voor ben.
Het proefondervindelijk karakter dat ik aan het Bouwcentrum wou geven is verloren gegaan. Wij bouwden ter plaatse op drie dagen een volledige woning in Durox en glas, alles gelijkvloers. Bouchery mobiliseerde bij het begin van de werken Miss Sportpaleis en deed drie dagen nadien dezelfde Miss komen om de voltooide woning in te huldigen! Die woning had veel succes en er waren vele liefhebbers om ze ergens te bouwen, maar dat kon niet omdat de plannen van aanleg overal schuine daken en baksteengevels eisten! De invloed van de pannenfabrikanten was te sterk. Zoals bekend primeert de economie altijd op de esthetiek.
Daarna bouwden wij een prefabgebouw met schokbeton en geëmailleerd eternit, met alle kasten ingebouwd, wat mijnerzijds een zet was tegen de meubelfabrikanten en hun afschuwelijke produkten. De Maatschappij van Bouwmeesters heeft er enige tijd in vergaderd en een architectenbureau is er een tijd in geïnstalleerd geweest. Nu is het wegens uitbreidingswerken verdwenen.
Ik probeerde ook een experiment door te drijven met kunststof. Er begonnen toen al kunststofelementen op de markt te komen en ik beeldde mij in dat het mogelijk moest zijn hele muurelementen in mekaar te doen passen. Daar was het echter wat vroeg voor. De fabrikanten wilden het risico niet lopen, en bovendien waren alle bouwreglementen op baksteen
| |
| |
en beton gebaseerd en werden nieuwe materialen angstvallig gemeden. Intussen zijn die elementen wél degelijk gemaakt en toegepast. De utopie van gisteren is de werkelijkheid van vandaag.
Ik had ook ideeën voor soepele wanden voor organisch geconcipieerde huizen die men zelf kon bouwen, maar daar kwam niets van.
In de vormgeving van het Bouwcentrum zelf paste ik een gewelf toe met ineenpassende gebakken aarden elementen en links en rechts nog organische stukken metselwerk. Dat metselwerk is nu echter verdwenen voor zakelijke rechttoe rechtaan metselarij van gevoelloze zakenarchitecten. Alleen het gewelf bestaat nog.
In ieder geval was het Bouwcentrum tijdelijk een echt avontuur en Bouwen en wonen was een tijdschrift met weinig abonnees, maar veel lezers aangezien het kosteloos rondgestuurd werd.
Van het Duroxhuis, dat nochtans voor seriewerk bedoeld was, konden we maar één exemplaar plaatsen in een bos in Kalmthout, waar gelukkig geen urbanisatieplan bestond. Stedebouw, waar wij jaren voor gestreden hebben, is dus uiteindelijk een rem op de vooruitgang geworden. Voor de privé-woningen die mij te beurt vielen heb ik telkens een verwoede strijd moeten voeren omdat het ontwerp geen dak of geen dak van het voorgeschreven model had. Gelukkig hadden de ‘urbanisten’ nergens een verbod ingelast tegen de gebogen raam- of deurvormen die mijn organische architectuur meebracht. De administratieve controleurs lieten wel horen dat zij mijn plannen zeer lelijk vonden, maar dat raakte mijn koude kleren niet, integendeel! Mijn gebouwen waren demonstraties van een nonconformisme waar af en toe een eenoog tussen de blinden waardering voor opbracht.
| |
Modelwijk Heizel
De Nationale Maatschappij voor de Huisvesting vatte in 1956 het plan op een complete wijk te bouwen vlak bij de terreinen van de Expo '58 in Brussel. Ditmaal zouden de sociale voorzieningen niet worden vergeten.
Na rijp beraad werden zes architecten(groepen) aangeduid om het ontwerp op te maken. Twee uit Vlaanderen (Coolens van Gent en Braem van Antwerpen), twee uit Brussel (Van Dooselaere en de groep Structures) en twee uit Wallonië (Panis van Bergen en de Luikse groep l'Equerre); drie van de linker- en drie van de rechterzijde! Een wonder van
| |
| |
Belgisch evenwicht. Wij kenden mekaar nauwelijks van naam, alleen met l'Equerre had ik binnen ciam al samengewerkt.
Er volgde een reeks vergaderingen, werkvergaderingen en eetvergaderingen in de Beenhouwersstraat, die rijkelijk met Italiaanse wijn besproeid werden. In het algemeen voerden de Walen het hoge woord maar uiteindelijk waren het Braems nogal spectaculaire ideeën die het haalden. Die ideeën werden door de Nationale Maatschappij aanvaard en we mochten aan het werk.
Wij richtten een bureau op in het midden van het terrein met een chef de bureau, Jacques Aron, tekenaars en een secretaresse. Er werd ook een grote maquette vervaardigd om het ontwerp voor de beheerraad van de NMH te verduidelijken. Wij zorgden dat de tekeningen op tijd klaar kwamen, maar de lokale maatschappij Le Foyer Lakenois maakte telkens moeilijkheden, zodat de zaken aansleepten en de onderneming niet als deel van de Expo haar rol kon vervullen van typisch Belgische verwezenlijking, maar wel als typisch voorbeeld van hoe het niet moest worden aangepakt. Vanzelfsprekend was de moeilijkheid weer dat verschillende financieringsbronnen moesten worden aangesproken, die met elkaar niets te maken hadden.
Wij hadden een compleet plan van een axiale wijk opgemaakt, maar er kwamen telkens nieuwe problemen de uitvoering beletten. Uiteindelijk kwamen er alleen woningen in hoogbouw, ook al hadden wij verschillende projecten ingeleverd en berekend voor eengezinswoningen. Die zijn er nooit gekomen. Het was de traditie van de lokale maatschappij alleen hoog- en middenhoogbouw op te richten en daar is ze mordicus bij gebleven. Wij hadden scholen ontworpen, officiële en ‘vrije’; die zijn er nooit gekomen. We hadden een centraal winkelcentrum rond een plein voorzien, maar dat is er nooit gekomen, wel een warenhuis, op de plaats die het zelf gekozen had. Wij hadden een verkeerssysteem ontworpen waardoor de winkels langs onder bevoorraad konden worden, maar dat is niet gebruikt. Over het sociaal centrum wist Brunfaut, nochtans de auteur van de wet op de financiering van de sociale woningbouw, te vertellen: ‘Un centre social, à quoi bon? A quoi cela peut-il servir?’ Wij hebben dan een voorwendsel gebruikt om het toch te doen uitvoeren. We stelden namelijk dat die constructie nodig was om de grote garage - waarvan men natuurlijk wel de noodzaak inzag - recht te houden. Anders zou de heuvel erachter ze wegduwen! Niemand kon echter het sociaal centrum financieren, zodat het jaren heeft leeggestaan. Men heeft het zelfs als ma- | |
| |
Ontwerp voor de Cité Modèle in Brussel (1956)
Ontwerp woonwijk Sint-Maartensdal, Leuven (1957)
| |
| |
gazijn voor decors van de Muntschouwburg gebruikt. Een paar jaar geleden pas heeft men het gebouw eindelijk als sociaal centrum ingericht. Ik had er een mooi plan voor opgemaakt, maar het wordt ondeskundig gebruikt.
Die hele Cité Modèle is een demonstratie van Belgische middelmatigheid en van de onkunde van allerlei administraties. Ten slotte heeft men er nog een paar banale woonblokken tussen gelapt die de totale plastische compositie, waar wij zo fier over waren, verknoeid heeft. De bijzondere plannen van aanleg voor de zone rond de wijk hielden geen rekening met de Cité Modèle. De weidse perspectieven die wij voor zo'n wijk nodig achtten zijn verknoeid, de buurt is volgebouwd met zielloze klompen. Er was weer eens een kans verkeken om in België een betekenisvolle bijdrage te leveren voor een architecturaal geheel waarin het ideaal van de moderne stedebouw verwezenlijkt was, o.a. met een volkomen scheiding van auto- en voetgangersverkeer.
De sabotage werd bekroond door het weglaten van een plastische compositie boven het sociaal centrum, een compositie die de algemene geest sculpturaal moest vertolken. Men betonneerde de voet van deze compositie, maar de raad van beheer belette ons het geheel te laten uitvoeren. Het ging om een ellipsvormige ring die in de ruimte zweefde met glazen vullingen die de lucht, het water, en het vuur verbeeldden, dit alles bekroond met een dubbele winkelhaak die de dwingende rol van de rechte hoek in de hele opvatting zou beklemtonen. Die sculptuur is er dus niet gekomen dank zij de stompzinnigheid van de Lakense administrateurs die ik hierbij naar de hel wens. Ik had ook de nooit gebouwde kerk ontworpen en oogstte felicitaties van mijn gelovige confraters. Zij schonken mij een boek om mij te bekeren, maar dat is hen niet gelukt. Ik ruik te veel naar solfer!
Ik ga hier de autoriteiten nogmaals te lijf en ik meen niet ten onrechte. Het is hun opdracht gids te zijn en met zachte dwang de woontoestanden te verbeteren, maar... er zijn de bewoners zelf en ook die doen ten slotte de balans doorwegen naar de slechte kant via hun ‘democratisch’ benoemde mandatarissen.
| |
Sint-Maartensdal
Door toedoen van Pol Hendrickx kreeg ik van de Leuvense burgemees- | |
| |
ter, Tielemans, de opdracht een hoogbouwwijk op te richten op het terrein van een kazerne. Dit weer naar aanleiding van de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel. Een bijzonder, politiek argument was bovendien dat zich in Leuven voor elke verkiezing een toevloed van geestelijken van alle pluimage voordeed, die als nieuwe inwoners niet nalieten de electorale schaal in rechtse richting te doen doorwegen. Tielemans zocht naar een tegenwicht door met zoveel mogelijk goedkope woningen in hoogbouw min of meer proletarische inwoners aan te trekken.
Inzake het ontwerp zou ik zelf toonaangevend zijn, maar de socialistische burgemeester moest wel rekening houden met de samenstelling van zijn schepenenkabinet en gaf mij als vennoot in de onderneming de socialistische architect Moerkerke, terwijl hij me zelf de keuze van een liberaal liet. Ik stelde architect-ingenieur Jan de Mol voor. Deze samenwerking gaf goede resultaten. Moerkerke was goed op de hoogte van lokale toestanden en De Mol toonde zich bij de uitvoering zelf een uiterst bevoegd man.
Aanvankelijk werd, naast de 700 woningen, een aanzienlijk sociaal apparaat voorzien. Men dacht dat de vele buitenlandse Expo-bezoekers in Brussel onvoldoende logies zouden vinden. Dat bleek later een foutieve verwachting. Maar men had dus het plan een groot aanbod van kamers te voorzien, de nodige restaurants en een sociaal centrum, en later zou dit alles als sociaal equipement van de nieuwe wijk fungeren. Financieel bleek de hele onderneming niet haalbaar en men hield het noodgedwongen bij de woningbouw.
Tielemans, die intussen tot onderminister benoemd was, begroette onze plannen met enthousiasme en we stevenden snel op een verwezenlijking af. Tielemans koesterde zelfs het plan ten noorden van Leuven een ‘cité radieuse’ te bouwen. Helaas stierf hij te vroeg en de hele zaak kwam op losse schroeven te staan. De plans en het dossier voor de aanbesteding waren echter klaar en door de bevoegde instanties goedgekeurd. Met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen voerden de katholieken een scherpe campagne tegen de ‘kazernebouw’. Zij wensten aan Sint-Maartensdal gewone individuele woningen op te trekken. De centrale administratie wees er het nieuwe bestuur echter op dat in dat geval de architecten op een aanzienlijk ereloon aanspraak konden maken en dat zij in het kader van hun algemene woningbouwpolitiek erop stonden het door Brussel aanvaarde project verwezenlijkt te zien. Het project is er gekomen.
| |
| |
Urbanistisch was de wijk geconcipieerd als een gesloten geheel, waarbinnen uitsluitend voetgangersverkeer voorzien was. Ook al werd dit standpunt door de directie van Stedebouw gedeeld, een van de schepenen kon toch zijn wil doordrijven en een verkeersweg dwars door de wijk trekken. Van een sociaal centrum is niks in huis gekomen, er was geen geld voorhanden, zoals dat voor alle andere soortgelijke complexen het geval geweest is. Een mens krijgt hier een dak boven zijn hoofd, en daarmee basta.
Niettemin konden wij enige vernieuwingen doorvoeren. De woningen waren zo opgevat dat ieder over twee verdiepingen beschikte: een om in te wonen, een om in te slapen, zoals dat in eensgezinswoningen gebruikelijk is. De schuine opstelling bezorgde iedere woning een terras met een zekere intimiteit. Er was voldoende bergplaats en een ruime keuze tussen verschillende woontypes. De afstand tussen de gevels en de bestaande straten was zeer ruim, maar de beplanting is wel wat mager uitgevallen. Volgens de ontwerpers is er een te grote woondichtheid betracht, maar het is een feit dat de architecturale en stedebouwkundige oplossing de essentiële waarden van goed wonen inderdaad heeft verzekerd: licht, lucht, zon, ruimte en waar wooncomfort. De Société des Urbanistes et Architectes Modernistes kende in 1966 aan de realisatie een bijzondere onderscheiding toe ‘comme représentant la réalisation la plus remarquable récemmemt construite en Belgique’. In een serie waarin de voornaamste bouwmeesters aan bod komen is er aan de toren van Sint-Maartensdal zelfs een postzegel gewijd. Niettemin is het complex er niet zonder strijd gekomen. De domheid van de Belgen geeft een idee van het oneindige.
| |
Middelheim-Hospitaal
Het was alleszins een fantastische opdracht die me onmiddellijk na de oorlog toevertrouwd werd, maar waaraan ik eerst vanaf 1957 echt kon beginnen werken: het Middelheim-Hospitaal.
Avermaete, algemeen directeur van de toenmalige Commissie van Openbare Onderstand, deelde me het plan mee van een ziekenhuis van 1300 bedden. Die opdracht leek me te groot, ik had tenslotte voor de oorlog nog maar enkele huizen uitgevoerd, en men verzocht Alfons Francken om medewerking. Hij ging daar heel graag op in. Ik koesterde
| |
| |
een grote eerbied voor Francken, die al een hele loopbaan als modernist achter de rug had. We begonnen deze omvangrijke opdracht stelselmatig te bestuderen, in verstandhouding met de diensten van de Commissie. Achteraf werd er nog een derde architect aan ons duo toegevoegd, Van Riel, die geleidelijk de leiding van de studies naar zich toe zou trekken, vooral omdat Francken door zijn slechte gezondheidstoestand dat werk moest opgeven.
Er volgde een oneindige reeks besprekingen met diverse instanties, waarbij de omvang van het nieuwe ziekenhuis nu eens toenam, dan weer inkromp, volgens de nukken van de centrale administratie in Brussel. De opvattingen daarover werden ook sterk beïnvloed door de besprekingen met de dokters, de hoofden van de verschillende afdelingen van het toekomstige ziekenhuis, waarvan ieder zijn afdeling natuurlijk de belangrijkste vond. Een bijzonder vraagstuk was het juiste aantal bedden voor bepaalde centrale voorzieningen. Ook de coördinatie tusen de verzorgingseenheden en de administratieve diensten was een nijpend probleem. Het personeel, vooral de hoofdverpleegsters, wordt meer en meer belast met schrijfwerk, in die mate dat de zieken eronder lijden. We hebben allerlei oplossingen besproken en getekend en hebben ten slotte geopteerd voor een kruisoplossing, waarbij drie armen van het gebouw voor de verplegingseenheden en één arm voor de verzorging voorbehouden zijn, terwijl in het centrum de administratie geconcentreerd is.
Met Francken verliepen de zaken naar wens, maar hij werd ziek, en zijn vrouw belette ons hem nog te spreken, om onverklaarbare redenen. Misschien wou ze hem niet tonen in zijn slechte toestand. We zagen hem alleszins niet meer voor zijn overlijden.
Met Van Riel kwam ik niet zo goed overeen. Volgens mij moest de architectuur de zieken genezen, ondanks de dokters, maar hierin verschilde ik grondig van mening met mijn collega. Hij was een nuchter positivist, zeker een volbloed conservatief liberaal. M.i. is dat niet de basis vanwaaruit architectuur kan worden geschapen. Architectuur moet een blijvend wonder zijn, een bron van poëzie, een levend organisme dat via sprekende ruimtelijke verhoudingen iets positiefs in de mens wakker maakt. Van Riel zag het ziekenhuis als een fabriek waar iemand ziek binnenkomt en genezen of dood buitengaat, meer niet, en daarom gaat het er in Middelheim uiteindelijk functioneel correct aan toe, als in een spoorwegstation, maar mankeert het er aan de voortdurende zichtbare zorg die ons helpt te leven, het mysterie van de in
| |
| |
stenen uitgesproken liefde.
Het talrijk bemande bureau van Van Riel zorgde voor de tekeningen, maar hield daarbij totaal geen rekening met mijn vele getekende suggesties, wat mij ten slotte wrevelig stemde. Wij hadden nu en dan hevige discussies. Het gebeurde eens dat ik mij zo opwond dat het bloed uit mijn neus spoot en de secretaressen ijlings ijs moesten halen om het bloed te stelpen. Maar dit hielp niet om een menselijker architectuur voort te brengen, zodat ik ten slotte de pijp aan Maarten gaf en het project volledig aan Van Riel overliet. Van Riel had geen slecht karakter, maar hij zat vast in een gevoelsvreemde opvatting die tot de laatste snik functioneel en zakelijk gefundeerd wilde zijn.
Het ziekenhuis is dan geworden wat het nu is. Mijn naam staat ook in gulden letters in de hal, maar mijn prestaties zijn eigenlijk tot de aanvankelijke studies beperkt gebleven.
| |
Prijskamp Linkeroever
En toch gaven wij het niet op. Er werd een openbare wedstrijd uitgeschreven voor de urbanisatie van de Linkeroever van Antwerpen. Omdat het een omvangrijk project gold werkte ik samen met Peeters, mijn vroegere medewerker, en Fuyen. Wij baseerden ons concept op een symboliek waarvan wij meenden dat zij zou inslaan. Wij schikten de hoogbouw in een soort mastaba's die opengevouwen waren naar de zon toe. Door de getrapte vorm van die piramides verspreidden de blokken een minimale schaduw en was de ruimte tussenin totaal open. Die piramiden stonden gedeeltelijk opgesteld op voetstukken waarin de garages waren ondergebracht. Dit was o.a. het geval langs beide zijden van de toegang tot de grote tunnel, die met de grote figuren van Tijl en Nele de mensen verwelkomde. Dat ware een gedroomde opdracht voor beeldhouwer Mark Macken geweest. In de ruimten tussen de blokken waren vanzelfsprekend mogelijkheden voorzien voor lichaamscultuur en spel. En op de juiste plaats waren er winkels en een gemeenschapslokaal voorzien. Zo'n monumentaal ensemble zou in Antwerpen zeker op zijn plaats geweest zijn. Wij werden vierde gerangschikt. De winnaars hadden zich slaafs geschikt naar de notarisachtige indeling van de terreinen, recht op recht, en hadden de woningen opgestapeld in rechthoekige blokken à la Amelinckx, terwijl wij met een focus naar Tijl en Nele een levendige totaal- | |
| |
indruk hadden beoogd. Dat was weer een tegenslag op basis van de fatale overwinning van de banaliteit.
Nu begint men deze ortogonaliteit in de hoogbouw zelfs aan te vallen vanuit de middeleeuwse schilderachtigheid van gebogen straatjes en puntgevels en de kleinschaligheid van de postmodernen. Dat zijn dus de struisvogels die de werkelijkheid van vandaag niet willen zien, omdat zij hun ambeteert... Het gaat werkelijk om een algemene plaag. We kruipen weer weg onder de vloer der eeuwen en proberen in het verleden te leven. Hoewel een doorsnee-Belg, zelfs tot het merg uitgeperst door liberale uitbuitingsmethoden, over een enorm comfort beschikt, vergeleken met het onbestaande sanitair van het Paleis van Versailles, wordt toch gesuggereerd dat het verleden waarden bezat waarop het heden niet kan bogen: de gemoedelijkheid in de omgang, de natuurlijkheid van de voeding, de degelijkheid van de kleding, de solidariteit bij het bouwen, de gezonde levenswijze. Bekijken we dan de werkelijkheid achter dit rozige visioen eens. De gemoedelijke manier waarop men voor iemand van een hogere klasse moest buigen en hem steeds dienstbaar moest zijn. De natuurlijke voeding waarbij men uitsluitend roggebrood, karnemelk en 's zondags misschien spek te verorberen kreeg, als men al werk had en dat was slechts sporadisch het geval! De degelijke kleding die men van vader op zoon moest erven, terwijl de kinderen bijna naakt rondliepen. De soliede kelderwoningen waarin het volk moest wonen, en die in de winter onder water stonden. De gezonde levenswijze door elke dag 14 uur over het werk gebogen te zitten en nu en dan bedreigd te worden door pest en cholera. Dat is de dierlijke achtergrond van de kleinschaligheid, de schilderachtigheid, de achtergrond van een feodaal-classicistische vormgeving, de feodale waardigheid! Ik kan deze mentaliteit niet verdragen. De mensen van deze tijd hebben een
andere levenstechniek nodig, in harmonie met de moderne wetenschap en techniek en we hebben van het verleden niets, maar dan ook niets te leren.
Wij kunnen alles verwezenlijken wat de geest fantaseert. Wij kunnen de meest gedurfde utopieën uitvoeren in volkomen nieuwe materialen, die ons al ter beschikking staan. Maar we moeten de moed hebben van Shiva, de schepper en verdelger. Wij moeten wat versleten is vernietigen om het nieuwe te laten geboren worden. Ik hoop op de komst van een nieuwe generatie die niet onder de grond kruipt uit schrik voor het licht, maar ruim baan maakt voor de zon en het groen. Een generatie die zich één kan voelen met de natuur, die nog te redden is, en niet met de hon- | |
| |
Ontwerp voor een nieuwe wijk op de Antwerpse Linkeroever (1962)
Ontwerp voor de lijnstad, gemengde hoog- en laagbouw (1982)
| |
| |
derd rassen van decadente hondjes die de hele oppervlakte van België stelselmatig met stront bedekken. Een van mijn voordrachten droeg niet voor niets de titel: ‘Met het hoofd uit de vuilnisbak!’.
| |
Bandstad België
In deze jaren was ik met een moedig plan voor een nieuw België doende: Bandstad België. Ik was het moe grote projecten te maken die uiteindelijk op niets positiefs uitliepen. Ik meende dat ik het recht had tegenover het leefmilieu van de eendimensionale mens een grootschalig alternatief te stellen: de stad voor de vrije mens.
Het is toch zo dat bij iedere omwenteling, en wij beleven het voorspel van een ontzaglijke omwenteling, een grote meerderheid het niet meer eens is met de gang van zaken. Sommige meer bewuste mensen bouwen dan utopieën op waarin alles anders wordt gedacht. De Franse revolutie van 1789 werd voorafgegaan door een periode waarin de wetenschap storm liep tegen de oude vormen en gedachten. Diderot en d'Alembert vernietigden de kerkelijke en feodale dogma's vóór de Bastille werd ingenomen. Die nieuwe wereldbeschouwing was er al vóór Lodewijk XVI en Marie-Antoinette het hoofd moesten leggen op de guillotine. En nog tijdens het koninkrijk werden nieuwe ontwerpen voor de stad en de tempel van de Rede opgemaakt.
De grote omwenteling van 1917 ging eveneens gepaard met grootse hervormingsplannen o.a. van de Sovjetarchitecten Leonidov, Melnikov, Lissitski, Warenzov. Die architecten baseerden zich meestal op de overweging dat de produktie het rationeelst lineair georganiseerd zou worden, ofwel langs de meest voor de hand liggende verkeersweg, ofwel volgens de logische produktielijn van grondstof naar afgewerkt produkt. Een praktisch - niet-utopisch - voorbeeld is Stalingrad dat naast de Wolga en de parallelle spoorlijn een keten van fabrieken en woonwijken aaneenrijgt. Maar veelal bleef de utopie utopie, omdat de Sovjetunie in het enthousiaste beginstadium niet over de nodige materiële middelen beschikte om ‘de nieuwe stad’ te verwezenlijken. Men was al blij de vijfjarenplannen ongeveer te kunnen uitvoeren en een zware industrie te kunnen opbouwen waar er enigszins kans tot welslagen was door de aanwezigheid van ertsen, kolen of elektrische energie, zonder dit alles een goede menselijke vorm te kunnen geven. Bovendien moest dat alles zeer
| |
| |
haastig gebeuren, want aan de grenzen maakte het internationale kapitaal zich klaar om dat nieuwe sociale experiment te vernietigen. Voor de utopische - eigenlijk praktische - projecten ontbraken de tijd en bij de leiders ook het inzicht van de noodzaak.
De utopie bleef zweven. Soms overschreed zij te ver het mogelijke, zoals in het geval van de wereldstad van Julien Schillemans, soms was ze de stilering van het kapitalistisch rationalisme, zoals de steden van Hilberseimer, Richard Neutra of Le Corbusier.
Ik probeerde enigszins realistischer te werk te gaan en aan te knopen bij bestaande ontwikkelingstendensen. Die koppelde ik dan wel aan sociale vernieuwingen, die mij absoluut noodzakelijk schenen, zoals de afschaffing van de privé-beschikking over de grond. Er bestaan, en dat is typisch voor een prerevolutionaire periode, veel voorstellen om de stad van vandaag om te bouwen tot een leefbaarder milieu, zelfs vele pogingen om de ideale stad te ontwerpen. De meeste opstellers van handleidingen voor stedebouw en architectuur hebben inderdaad in het achterhoofd bepaalde ideeën over deze ideale stad, ook als ze die niet willen of durven meedelen. Meestal blijft men steken in het louter technische, organisatorische, of esthetische domein. Daaruit volgt voor mij dan dat die deskundigen de huidige levensbeschouwing en de wijze waarop de mens zijn plaats in de wereld inneemt als vanzelfsprekend en stabiel beschouwen.
Dat is ook zo bij Le Corbusier, Hilberseimer, Neutra, Frank Lloyd Wright, die van een goedwillend humanisme vertrekken en niets laten doorschemeren van de diepgaande sociale wijzigingen die noodzakelijk zouden zijn om hun menslievende ideeën tot een tastbare werkelijkheid te brengen. Zij zijn dus, ondanks hun progressief getinte ontwerpen, conformisten gebleven. Inzake de vernieuwing van de geesteswereld staan wij niet veel verder dan destijds Henriëtte Roland Holst en Herman Gorter, want die hadden enige contacten met Berlage, aan wie zij opdroegen hun woning te bouwen en die bovendien zelf socialist was. Ik geloof niet dat Sartre met Le Corbusier over de stad van morgen heeft gepraat en dat Pablo Neruda de kans gehad heeft met de Chileense progressieve architecten over diezelfde kwestie van gedachten te wisselen.
In Vlaanderen zijn er geen Neruda's of Sartres. Trouwens, nonconformisme is hier niet meer dan een woord of een kleur. Over de ware inhoud van de noodzakelijke omwenteling houdt iedereen het potje gedekt, zelfs de linkse politici zwijgen erover in plaats van de massa's tot werkelijke
| |
| |
strijd aan te zetten. Onze hele levensbeschouwing stinkt van de braafheid, de meerderheid zwijgt tot stinkens toe. Het is echter zo dat de stand van de wetenschap en van de techniek een volledige herziening van de levens- en wereldbeschouwing noodzakelijk maakt. We moeten herbeginnen vanaf nul, op alle vlakken.
De huidige wetenschap voert tot het begrip van de totale samenhang van alle dingen. Het dualisme van de westerse godsdiensten wordt de bodem uitgeslagen. Als antwoord roepen de fundamentalisten van alle slag op hardhandig de oude waarheden van Rome en Mekka en Jeruzalem te bevestigen, maar zij hebben slechts succes bij de weliswaar talrijke Untermenschen. Maar, ook bij deze miseriemensen zullen eens de schellen van de ogen vallen. We kunnen onze wereld zien als een onsystematisch systeem, een geheel van krachtengroepen die op elkaar reageren in actie- en reactiepatronen volgens wisselende spanningen. Het geheel kan worden vergeleken met muzikale spanningen, ritmisch of lyrisch bewogen, aanzwellend of wegtrekkend. Het ons omringende milieu wordt dan voor ons bewustzijn een nooit eindigende symfonie, nu eens breedgolvend Wagneriaans, dan weer ritmisch als Bartok, of gehakt als jazz van Duke Ellington. Als men dit alles beseft ziet men zichzelf als instrument in het totale orkest, voortbrenger van ijl gefluit of paukenslag of saxofoon, of ook als bewaarder van stilte. Architectuur kan dit alles zijn. Voor gevoelige lieden is het parallellisme van ruimtelijke compositie/architectuur en muziek evident. Kwestie is de stromingen die mens en natuur doorzinderen op te vangen en er de juiste knopen mee te maken.
Ook in de stedebouw gaat het erom de tendensen die aanwezig zijn, maar nog niet door de massa's als levensvatbaar ingeschat worden, aan te voelen, het systeem ervan te bepalen, en de bevrijdingsmogelijkheden die erin schuilen verder te ontwikkelen. Sommige dieren voelen aardbevingen aankomen, reumalijders komend vochtig winterweer, Lenin wist wanneer de machtsovername te ontketenen. Intuïties zijn uiterst belangrijk voor de gedragingen van mensen. Utopieën maken is iets soortgelijks. Het is vanuit een afkeer voor het bestaande, suggesties doen voor de toekomst, op basis van een algemeen gevoel van wat de mensen nodig hebben, en met optimaal gebruik van de technische middelen die voorhanden zijn.
Zo voelde ik de noodzaak voor de lijnstad België, als een stuk architecturale muziek dat voor sommigen nieuwe horizonten zou openen en lijnen van nieuwe actie.
| |
| |
Sommige theoretici beweren dat de opbouw van de stad gebonden is aan nagenoeg eeuwige wetten. Eén zo'n wet stelt bijvoorbeeld een vast centrum en vandaar uitstralende radialen voorop. De historische voorbeelden schijnen hen gelijk te geven. Men kan echter de zaak vanuit een andere hoek bekijken. Al op het niveau van de organisatie van atomen en moleculen vinden wij krachten werkzaam die leiden tot een agglomeratie in een bepaalde orde. Het resultaat is de cirkel of de ellips. En er is een zeker evenwicht nodig tussen de tegengesteld werkende krachten om tot een stabiele vorm te komen. Die stabiliteit is echter ook illusoir. Er is niets eeuwig tenzij de verandering, de beweging. Een bestendig toenemende diversificatie in de combinaties van atomen leidt tot een steeds toenemende complexiteit. Zo komen we tot de opbouw van moleculen, cellen, organismen die op zichzelf een autonome ontwikkeling doormaken, ingewikkelder vormen en functies aannemen in relatie tot het milieu. In wezen gaat het steeds om de primaire energie die zich in een eeuwige kringloop ontlaadt of laadt in een nooit eindigende zelfcreatie, zonder begin, zonder einde.
Voor de architect is het boeiend vast te stellen dat planten en dieren cellengemeenschappen vormen die zich ten opzichte van de omgeving in bepaalde vormen schikken om hun bestaan te verdedigen of uit te breiden. Zij ontwikkelen een zekere levenstechniek die hun voortbestaan verzekert. Doen zij dit foutief, dan gaat de soort ten onder. Lukt het en wordt het omringende milieu bedwongen, dan staan we aan het begin van een positieve ontwikkeling.
Het lange proces van de evolutie op onze planeet, vanaf de blauwe wieren in de ‘primaire soep’ naar de huidige overkolonisatie door de mens, leidt ten slotte echter tot een verzieking van het hele milieu. Wij moeten daartegen weerstand bieden of we zullen langzaam ten onder gaan. Zaak is dus de krachten die wij losgelaten hebben, opnieuw te leren beheersen en dat kan slechts door ordening, organisatie.
We moeten ons eigen milieu, België, Vlaanderen en Wallonië, op zichzelf doen functioneren en bovendien beschermen tegen fouten van onze buren aan de Ruhr, in Lorreinen. Dit dwingt ons de natuur te herstellen in haar beschermende functie, en de machine in zijn geheel goed te doen functioneren. De oplossing is volgens mij België als een ellipsvormige bandstad als toekomstdoel.
Er zijn inderdaad een reeks elementen die daarvoor pleiten. Ten eerste is er de spontane, niet door een planmatige actie geprovoceerde aangroei
| |
| |
van de bebouwing in de zone in kwestie. In België geschiedde de agglomeratievorming spontaan in een ellips Antwerpen-Limburg-Luik-Namen-Bergen-Charleroi-Kortrijk-Brugge-Gent-Antwerpen, althans tot voor enige jaren. Die tendens wordt nu verzwakt in het zuiden door de teloorgang van de Waalse industrie en in het oosten door de sluiting van de Limburgse kolenmijnen. Niettemin liegen de tendenskaarten van de bebouwingslokalisatie er niet om. Het individu wordt a.h.w. door onbewuste krachten aangetrokken naar ringen rond de steden en verbindingslijnen tussen de agglomeraties. Energiestromen lijken het gedrag van mensen te bepalen en hebben materiële consequenties in het leefmilieu.
Om de Bandstad te realiseren dient de industrialisatie van de zone van Antwerpen naar Limburg en Luik langs het Kempisch kanaal en het Albertkanaal voortgezet te worden. Limburg moet een nieuwe industrie krijgen, naast de bestaande automontage. Luik heeft eveneens een nieuwe industrie nodig ter vervanging van de teloorgaande metaalnijverheid. De Borinage en het zwarte Centrum moeten leven ingeblazen worden en zo komen we aan Kortrijk en Brugge-Zeebrugge, de as Brugge-Gent, Gent-Antwerpen en dwars op deze kring is er de lijn Brussel-Bergen. Dit industriële schema beantwoordt aan vele opportuniteitsoverwegingen en is historisch zo gegroeid dat men het planmatig niet kan wegdenken. Het is evident dat de verbindingswegen die al bestaan gevoelig moeten worden verbeterd, om een logische produktiekringloop te kunnen verwezenlijken. Het grootste deel van die kringloop moet worden vernieuwd of helemaal nieuw worden opgebouwd, zonder hinder voor de omgeving. Men kan inderdaad tegenwoordig zware industrie zonder rook en stank verwezenlijken als men dat wil.
Dit alles levert al een vaste basis op waarop alle andere equipementen kunnen worden geënt. Gedeeltelijk bestaan die trouwens al, zoals kanalen, stromen, autowegen, spoorwegen. Het pendelverkeer naar de nu te sterk geconcentreerde produktiecentra moet worden beperkt. Daarom moeten de arbeiders en bedienden op fietsafstand van hun werk kunnen wonen in goede omstandigheden. Dat is vandaag niet het geval: de mensen wonen ver, slecht, ongezond, sociaal geïsoleerd.
Men moet dus komen tot een woonbandstad parallel met een produktieband, op een veilige, gezonde afstand, gescheiden door groenaanleg, eventueel door een landbouwzone. De woonbandstad moet alle sociale voorzieningen bevatten en bovendien een ultrasnelle metroverbinding hebben met de oude stadscentra als Antwerpen, Hasselt en Luik, Na- | |
| |
men, Bergen, Kortrijk, Brugge en Gent.
De wooneenheden moeten zowel laagbouw en individuele woningen als hoogbouw in collectieve woonorganisatievormen bevatten, maar steeds uitzicht hebben op natuurzones of natuurlijk heringerichte landbouwzones. Door de steeds verminderende arbeidstijd kan iedereen iets op het land leren verrichten. Het is immers te verwachten dat binnen afzienbare tijd de wereldproduktie inzake landbouw in steeds grotere mate door de derde wereld, die nu honger lijdt, in beslag zal worden genomen. Wij, westerlingen, zullen stilaan meer op ons zelf moeten leren rekenen. Dat komt neer op intensieve landbouw in van industrie te vrijwaren zones en ieder in zijn tuintje bovendien. Een aantal gebieden moeten absoluut als groenzone worden bewaard: in het zuiden zijn er de bosgebieden van de Ardennen, in het noorden het zand van de Kempen, in het noordwesten het ontspanningsgebied van de Schelde en de kust, waar de bebouwing zoveel mogelijk moet verdwijnen tot op twee km van de zee.
Wat te doen met de gelegenheden waar grote massa's samenkomen? De bestaande steden hebben de nodige ruimte, de historische pleinen en straten in de kernstad. Rond de stad kan men bijvoorbeeld stadia bouwen. Anderzijds moet men erkennen dat radio en t.v. meer en meer de plaats innemen van grote mensenverzamelingen. Gelegenheden die vroeger massa's op de baan brachten, zoals het bezoek van vorsten en vreemde staatshoofden vinden nu in volkomen onverschilligheid plaats. Ieder huishouden leeft met de internationale gebeurtenissen mee op het t.v.-scherm en ontwikkelt gaandeweg een verregaand scepticisme, ook t.o.v. de getoonde rampen en miserie! Door de in de woning zelf beschikbare informatiemiddelen, t.v., radio, telefoon zijn wij meer en meer honkvast. Dit beperkt het verkeer. Als wij toch ergens heen willen, moet dit snel, eenvoudig en veilig kunnen gebeuren. Er is nu een net van collectieve verkeersmiddelen aanwezig, dat ons echter slechts matig bevredigt. Er is dus een ultrasnelle metro rond de hele ellips en dwars erdoor nodig. Dan wonen we allen in de grootstad, want de landbouwarbeiders kunnen gedeeltelijk ook in de bandstad wonen. Het gaat erom de tegenstelling tussen stad en land op te heffen, want van die tegenstelling maken de conservatieve krachten gebruik om de stad door het platteland te bedwingen. Martens en tutti quanti met hun Christelijke (wat is er christelijk aan?) Volkspartij (wat is er volks aan?) steunen vooral op het platteland om de heerschappij van barons uit de Ardennen, zakenbrouwers uit Vlaanderen, slagers uit Brussel, en duistere bisschoppen uit Gent te
| |
| |
bestendigen. Het zijn niet die lui die aan ons land een nieuw gezicht zullen schenken. Zij zijn het kwezelgezicht waarachter zich de ongebreidelde hebzucht van onpersoonlijke machten verbergt.
Het is uiterst belangrijk voor het ontwaken van een cultuur in Vlaanderen en Wallonië dat de mensen snel en gemakkelijk met cultuurbronnen, orkesten, tentoonstellingen, opvoeringen van alle aard in contact kunnen komen en er zelfs a.h.w. toe gedwongen worden door het snelle, doelmatige verkeer.
De eenheid tussen het onderwijs en de opvoeding door de ouders wordt in de bandstad bevorderd doordat de scholen dichtbij de woningen te vinden zijn en onder voortdurende controle van de ouders staan. Het hoeft ook niet dat de scholen in antagonistische instellingen verdeeld zijn. Eén school voor allen, met godsdienst en moraal als privé-zaak!
Ik zie dat mijn urbanistisch systeem meer en meer een politieke kleur krijgt! Dat is onvermijdelijk omdat het toekomstbeeld dat mij voor ogen staat inderdaad een rode kleur heeft, zij het niet van een bepaalde partij, maar het rood van het volk. Er is onvermijdelijk nog een hele technische kant aan deze rode utopie, maar daarover schrijf ik elders. Cirkels en ellipsen worden echter ook werkelijkheid.
| |
Glaverbel
Rond 1963 schreef de glastrust Glaverbel voor het gebouw van zijn sociale zetel een wedstrijd uit tussen zes architecten(groepen), waaronder naast Stijnen, l'Equerre, Van Kuyck, onze groep: André Jacqmain, Victor Mulpas, Guilissen en ikzelf.
Het terrein was ideaal, een oud privé-park langs de Terhulpensesteenweg in Watermaal-Bosvoorde, met een prachtige boombegroeiing, waaronder zeer zeldzame coniferen. Onze mededingers gaven de voorkeur aan een kantoorcomplex in de hoogte, maar mijn idee was een ringvormig gebouw dat alle prachtbomen spaarde en maar drie verdiepingen behoefde. Dit had het voordeel dat men niet altijd een lift nodig had. De ringvorm vergemakkelijkte ook de aanpassingen als een administratieve afdeling aangroeide of inkromp. Onder het gebouw was een ringvormige garage voorzien die via zes liften verbinding had met de verschillende administratieve secties.
Deze voordelen bezorgden ons de eerste prijs en de uitvoering. We
| |
| |
hadden een gezamenlijk bureau in Brussel onder directe supervisie van Jacqmain en Mulpas. André Jacqmain is een energiek architekt en hij nam de leiding spoedig in handen. Zelf had ik veel te doen in Antwerpen en mijn detailschetsen werden door de Brusselse collega's vlot ter zijde gelegd, zodat ik me van lieverlede minder met de uitvoeringsstudie bemoeide. Niettemin blijft de cirkel mijn idee en die geeft aan het gebouw zijn typische uitdrukking, die het ook een prijs van de provincie Brabant opleverde.
Het gebouw is zeer zorgvuldig uitgevoerd, met niet te veel glas, wat bij de zetel van een glastrust niet zo evident is. De gevelbekleding is van blauwe hardsteen, met de korst naar buiten en los van de eigenlijke gevelconstructie.
De associés-architecten werden eens uitgenodigd voor een maal met de voornaamste beheerders. Ik heb toen met vijf echt antipathieke lieden aan tafel gezeten. Voor hen stonden architecten niet hoger op de maatschappelijke ladder dan behangers. Enfin, het gebouw staat er en is m.i. een fraaie architectuurverwezenlijking. Dit jaar werd dit gebouw inderdaad in een navraag door de BRT bij haar Brusselse luisteraars als de beste naoorlogse architectuurverwezenlijking bekroond.
Tussendoor had ik nog een en ander kunnen tekenen in de goede richting: voor Cockerill verzorgde ik samen met Jul de Roover in 1961 de buitenbekleding van een reusachtige loods in Hoboken, waarin men schepen zou monteren. Wij maakten er een compositie van in gekleurde betonblokken, wat in zulk roestig midden een ietwat optimistische noot bracht.
Voor een Amerikaanse maatschappij, Schulman Inc., maakten Jul de Roover en ik een fabriekje in Bornem. Toen wij de sanitaire voorzieningen volgens het arbeidsreglement installeerden, protesteerden de opdrachtgevers. WC's en stortbaden worden in Florida gewoon bloot in een ijzeren hal geïnstalleerd. Het equipement dat wij voorzagen noemden ze gewoonweg bolsjevisme.
Voor mijn vriend Schandevijl, voorzitter van de culturele verenigingen van Antwerpen, en fervent vaarder, kon ik een landhuis bouwen op de Antwerpse Linkeroever. Ik schikte de ruimten in een organische orde en het resultaat was een huis in de vorm van een zeilend schip. Doordat het hele huis op vier peilers rustte (het ging niet anders op de aangevoerde grond) maakte ik het geheel los van de grond. Het is dus een zwevend huis, zoiets als de Vliegende Hollander.
| |
| |
Ontwerp Glaverbel-zetel in Brussel (1963)
Ontwerp woonwijk Arenaplein, Deurne (1965)
Ontwerp woonwijk Kruiskenslei, Boom (1969)
| |
| |
| |
Deurnese stoten
Als urbanist van Deurne tekende ik het bijzonder plan Vorsenkweek, een wijk in Deurne Noord, die door een aannemer speculatief verwezenlijkt werd. De wijk was niet eens bijzonder slecht.
Tussendoor begon ik met de uitvoering van het complex aan de Jos van Geellaan. Dat was een reeks woningen met een bijzonder plan: voor normale gezinnen een woonverdieping en slaapverdieping en voor zeer jonge of oudere gezinnen een gelijkvloerse woning. Ik ben er daar in gelukt een zinvolle mengeling van jong en oud te verwezenlijken, wat een sociaal evenwicht en de rust in het ensemble verzekerde. Aan een der zijden van het grote binnenterrein waren vroeger miserabele huurwoningen gebouwd. Daarvoor plaatste ik een 100 m lang woonblok met een plastisch bewogen gevel, door nissen en kleurig ijzerwerk verlevendigd. De rest van het terrein werd een compositie van kleine pleintjes die zeer gezellig zijn uitgevallen. Op het middenplein had ik een jeugdhuis ontworpen, maar daarvoor heeft men nog maar eens geen geld gevonden.
Er moest ook een hoger accent ontworpen worden, maar de burgemeester, voorzitter van de bouwmaatschappij, had veel vrienden die hij een pleziertje moest doen. Hij liet dus op de esthetisch belangrijkste plaats van de wijk een obscuur architect de vrije hand. Het zij zo. Het merendeel van mijn ontwerpen voor Deurne werden op een of andere manier verknoeid omdat de opdrachtgevers geen vermoeden hadden van de plicht een groot ontwerp ook groots te doen voltooien.
Zo stelden O. de Koninckx en ikzelf een ontwerp op voor de nieuwe begraafplaats van Deurne. Wij wilden daar een wandeling van maken tussen grote, door bomen ingesloten perken. De gemeente Deurne liet het plan - zonder ons te betalen - over aan haar beplantingsdienst die het geheel op een ergerlijke manier banaliseerde door de perken door stom gewas in te sluiten, de bomen weg te laten en het door ons voorziene verbod andere grafstenen dan opstaande te gebruiken, te negeren. Het resultaat is een banale tentoonstelling van de wansmakelijkheden van de Deurnese steenkappers. Weeral een mislukking.
Over dat Deurne kan ik nog veel ‘stoten’, zoals de Brusselaars zeggen, vertellen. Nu over wat anders, iets hoopgevenders.
| |
| |
| |
De wonderen van Lausanne
Tussen al het werk door reisden we naar Lausanne, naar aanleiding van de Zwitserse Landesausstellung, in 1964. Wij logeerden eerst in Luzern, naast de rivier de Limat. De Zwitserse steden maakten op ons, die gewoon waren aan de Belgische rommel, een heel gunstige indruk. De affiches, verzorgd van opvatting, zijn bijvoorbeeld alle even groot naast mekaar op speciale borden ‘tentoongesteld’. Overal zijn prachtig verzorgde groenpartijen, de signalisatie voor het verkeer is klaar en duidelijk, de openbare gebouwen zijn niet allemaal avant-gardistisch, maar ten minste door ‘deftige’ architecten getekend en niet door zielloze nullen. Trouwens, alle openbare gebouwen zijn er het resultaat van bouwkundige wedstrijden.
Lausanne was een openbaring. De hele Zwitserse avant-garde had hier de gelegenheid gekregen haar vleugels uit te slaan in een kleurig maar toch beheerst en samenhangend geheel. Het was een stap verder dan de Landesausstellung Zürich, die ik voor de oorlog had kunnen bezoeken. Er waren nu nieuwe materialen toegepast die vorige keer slechts in stalen getoond werden. Kunststoffen van alle aard en grootte vormden verrassende ruimten, creëerden een volstrekt eigentijds landschap, samen met de ideale beplanting. Vanzelfsprekend werden ook de natuurlijke materialen van het land gebruikt: graniet, marmer, rolkeien, rotsen en het Zwitsers metaal aluminium in al zijn toepassingen. Ook het water van het meer had men in de compositie betrokken.
De verschillende paviljoenen gaven een systematisch overzicht van de Zwitserse economie en cultuur. Alle voorstellingen waren door knappe grafici en de beste schilders en beeldhouwers geproduceerd. De soms dorre grafieken waren door wonderen van vindingrijkheid klaar en duidelijk voorgesteld en verstaanbaar voor de boeren uit de hoogste bergen, die trouwens al wat hoger staan, figuurlijk en letterlijk, dan de boeren uit de Kempen of van Bachten de Kupe.
Het was mij een groot genoegen als tijdelijk directeur van het NHIBS kaarten te ontvangen van de studenten die wij naar Lausanne gestuurd hadden. Als ik nu de namen overloop, zie ik dat de knapste studenten erbij waren: Van Ranst, Van Hoecke, Storme... die intussen niet zonder reden naam hebben gemaakt.
Wat opviel in deze tentoonstelling was de algemene discipline. Niets van de opdringerige anarchie die dergelijke manifestaties in België ken- | |
| |
merkte, van Antwerpen 1930 tot en met Brussel Expo 1958. Tegenover de beschaafde Zwitsers slaan wij een figuur van onderontwikkelde wilden. Wie zal dat veranderen? In deze aangelegenheden zijn de Belgische autoriteiten volslagen onwetend.
| |
Kinderpaleis
In 1963 bouwde ik met medewerking van Nolf (weer eens een toepassing van het Belgisch evenwicht tussen links en rechts) een bewaarschool in Antwerpen, in de Sint-Gummarusstraat. Hier botsten wij voor een keer niet op het onbegrip van een administratie. Het terrein was de overblijvende ruimte van een vroegere stalling van de diligence die op het Sint-Jansplein vertrok. Die stallingen hadden lange tijd als bewaarschool gediend, maar moesten uiteindelijk de baan ruimen voor een degelijke school. Wij gingen nog eens in de aanval met het voorstel om dat schooltje op palen te bouwen midden op het Sint-Jansplein, maar daarmee hadden wij geen succes.
Het hele gebouw is zoveel mogelijk op schaal van de kleintjes opgevat.Het hoofdidee was voor mij dat deze school een paleis moest zijn voor de kinderen, die in deze buurt veelal echte krotten bewoonden. Door een modelmilieu in de school wordt het woonmilieu een tegenvoorbeeld dat geleidelijk bestreden zal worden. Het kinderpaleis is dus een wapen in de klassenstrijd in die zin dat duidelijk wordt dat wat de gemeenschap maakt, de school, oneindig veel beter is dan wat het privéinitiatief van het wonen maakt.
De smalle Sint-Gummarusstraat maakte volgens ons een inham nodig, waar de wachtende moeders konden schuilen en zelfs zitten. Eenmaal binnen is de bestuurster direct aanspreekbaar. Een binnentuin doet de trieste buitenwereld vergeten. Een gang, geflankeerd door kasten op kinderhoogte, leidt naar de klassen, die langs de zonnezijde zijn geprojecteerd. Een bestaande blinde muur langs de rechterkant is bekleed met geëmailleerde stalen platen. Die zijn getekend door de schilder Weemaels, met zes motieven in steeds wisselende combinaties, een demonstratie van actieve verbeelding. De gevel op de Sint-Jansplaats vind ik een gelukt voorbeeld van organische architectuur.
Ik meen dat dit schoolgebouw zo reibungslos rechtgezet werd door de zorg van de toenmalige schepen van onderwijs, Mathilde Schroyens. Er
| |
| |
zijn dus ook goede bewindslieden, met een klare kijk!
Het is een werkelijke genoegdoening voor de architect de kleine peuters in deze ruimten te zien dooreenkrioelen. Het doet hopen op ‘des lendemains qui chantent’!
| |
Boomse baksteen
De grote opdrachten hoopten zich op. In Boom moest een hele wijk verrijzen tussen de steenweg naar Brussel en de Kruiskenslei. De samenstelling van het architectenteam was andermaal een evenwichtsoefening: een linkse, een liberaal en een rechtse. Vandaar mijn samenwerking met Van Camp en Van de Velde, twee plaatselijke architecten die al veel in Boom gebouwd hadden en mij bekend waren.
Men had een zinvolle verdeling van diverse bouwtypes op het oog, hoogbouw met liften, middenbouw zonder liften en eengezinswoningen.
Wij begonnen met de eengezinswoningen, alle naar het zuiden georiënteerd en langs voetwegen bereikbaar, terwijl de garages, die inmiddels ook voor arbeiderswoningen onmisbaar waren, gegroepeerd werden voorzien. De plannen waren goed, hoewel voor de Bomenaars enigszins ongewoon. De constructie was - hoe kon het anders in Boom - in traditionele baksteen. Ik geloof dat het in dat wijkje gezellig wonen is.
Dan volgde de toren en het blok ernaast, waar winkels werden voorzien. Een wijziging in het verkeersplan zette mijn oorspronkelijke plannen overhoop en ook na de aanbesteding kwamen er nog andere wijzigingen het ontwerp verpesten. Er was door mij een bekroning van de toren voorzien, een waterreservoir voor de bestrijding van een eventuele brand. De aannemer, dat de pest hem hale, stelde een prijsvermindering voor door het reservoir te vervangen door pompen in de kelders van het winkelblok. De bekroning verdween, de toren werd onthoofd! Bovendien werd het aantal ramen verminderd, wat de hele uitdrukking van het gebouw gevoelig wijzigde. De toren wordt dus nu als een minderwaardig ontwerp van Braem aangezien. Zo gaat dat. Pol Hendrickx sprak zelfs van een onmenselijk ontwerp! Intussen werden, dank zij het over het hoofd zien van het algemeen plan, twee blokken veel te dicht bij mekaar gebouwd, om een onteigening te vermijden. De ontworpen grote garage kwam er niet.
De blokken langs de Kruiskenslei werden een demonstratie van
| |
| |
‘Braemse’ stijl. De plannen van de appartementen kwamen qua oppervlakte en opvatting overeen met de modellen van de Nationale Maatschappij voor Huisvesting. Alleen heb ik de binnenschikking veranderd. Boven de keuken komt de woonkamer van het appartement erboven. Een nogal royaal terras steekt voor de woonkamer uit. Dit terras wordt niet van boven beschaduwd, want boven steekt er alleen een smalle boord uit voor het poetsen van de keukenramen. Dat levert een verspringend reliëf in de gevel op, die met de ronde vorm van de balkons in zijn geheel iets van een wiegende zee heeft. Dit reliëf, dat men voor een louter formalistische fantasie zou houden, volgt dus rechtstreeks uit de praktische bedoeling schaduwvrije terrassen voor de woonkamers te verzekeren.
In elk blok is gelijkvloers een vergaderzaal voorzien. Tot nog toe zijn die ruimten niet voor deze bestemming gebruikt. Dat bewijst dat het sociale cement zelfs bij de Bomenaars niet veel zaaks is. In de toren is er een kaarterslokaal gekomen, dat is alles!
Door een gemeentelijk initiatief is er een beeldhouwwerk van Claessens op een goede plaats opgesteld, een echtpaar met kinderwagen, in sociaal-realistische stijl. Het is goed gelukt en op zijn plaats in deze arbeiderswijk. Voor een abstract geval zou hier niemand enige belangstelling hebben gehad. Abstracte kunst is voor een elite...
Onze ontwerpen voorzagen een grote uitbreiding van de wijk, maar de beperking van de kredieten voor volkswoningbouw heeft dit belet. Het geld is waarschijnlijk gebruikt voor houwitsers en jeeps die wij voor de verdediging van de christelijke beschaving tegen de boosaardige Russen absoluut nodig hebben.
| |
In deftig gezelschap
Ik was van bij de oprichting in 1963 lid van de Orde van Architecten, een organisatie waar we al lang naar gestreefd hadden. De eerste verkiezing was volkomen vrij, er waren geen kandidatenlijsten. Ik had voor de provinciale raad van Antwerpen de meeste stemmen, zelfs een meer dan Stijnen. Dit verwonderde me ten zeerste omdat ik tevoren niet veel waardering van mijn collega's had mogen oogsten. Toen ik tijdelijk directeur werd van het NHIBS, volgde mijn benoeming door de koning als lid van de nationale Raad der Architecten. Mijn aanvankelijk enthousiasme ver- | |
| |
flauwde heel snel, want die raad hield zich vooral bezig met reglementen, erelonen, enzovoort, en niet met architectuur. Ik bracht de vergaderingen dan ook door met het tekenen van fantastische composities op de achterkant van de dagorde.
Ik vermeldde het al: er werd van 1962 tot 1965 nog een bijkomende last op mijn schouders gelegd, want toen de directeur van het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunde en Stedebouw op gedwongen rust werd gesteld, werd ik als bekendste prof waarnemend directeur. Deze aanstelling werd door de studenten als een verlossing begroet en ik deed mijn best om hen niet teleur te stellen.
Er was natuurlijk geen sprake van het hele onderwijssysteem te wijzigen, want dat is bij wet vastgelegd. Bovendien heeft iedere prof zijn eigen manier van lesgeven en daar kon ik niet direct in tussenkomen. Er werd wel wat meer nadruk gelegd op de noodzaak de ontwerpen op een reële context te baseren en in de school een progressievere geest te doen heersen. In drie jaar tijd kan men trouwens niet veel bereiken. Van belang was wel dat de boeken die vele jaren niet aan de studenten als prijs waren uitgedeeld, ineens te voorschijn kwamen en sommige primussen konden met een arm vol boeken over architectuur huiswaarts keren van de heringevoerde prijsuitreiking.
Het administratief apparaat van deze school bestond uit welgeteld één secretaresse, die samen met de directeur alle werk moest verzetten. Mevrouw Van Humbeeck leverde inderdaad het werk dat thans door zeven bedienden gedaan wordt, plus een onderdirecteur en een directeur.
Ik hield nu en dan een spreekbeurt, over architectuur vanzelfsprekend, en probeerde wat leven in de brouwerij te krijgen. Ik voerde een niet-aflatende brievenactie met de centrale administratie om te verkrijgen dat er een designafdeling zou worden opgericht. Dat is dan door mijn opvolger tot een goed einde gebracht.
Na deze jaren als waarnemend directeur meenden de studenten dat ik definitief benoemd moest worden en stuurden ze een door alle studenten ondertekend verzoekschrift naar de minister. Dan werd eindelijk de plaats open verklaard en meldden de vele kandidaten zich op rij. Ik ving zelfs het ‘argument’ op dat ikzelf de actie van de studenten in gang zou hebben gezet, en ik in de school een opruiende actie zou voeren. Uiteindelijk werd Frans de Groodt benoemd en kon ik mijn professoraat van stedebouw opnieuw opnemen. Er waren aanvankelijk wrijvingen, omdat ik de secretaresse, mevrouw Van Humbeeck, buiten haar officiële uren
| |
| |
ook voor mij liet typen. Dit werd opgelost doordat mevrouw Van Humbeeck naar mijn bureau overkwam. Ze zou daar tien jaar blijven, tot de crisis toesloeg en ik mijn medewerkers één voor één moest bedanken.
Toen ik waarnemend directeur was kreeg ik nog een officiële titel: corresponderend en later werkend lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, Klasse der Schone Kunsten. Dat kon bij mijn geestesverwanten de indruk wekken dat ik van front veranderde, maar dat was zeker niet de waarheid. Ik verdedigde in de Academie dezelfde ideeën waarvoor ik altijd heb gestreden. De Mededelingen waarin die ideeën werden gepubliceerd deden hun ronde onder de binnen- en buitenlandse leden. De meeste leden hadden een zekere ouderdom bereikt, maar waren niettemin strijdvaardig gebleven. De meerderheid bestond uit musicologen, kunsthistorici of critici. Af en toe kwam een jongere beeldhouwer of schilder de bende verjongen. Helaas gaven die nieuwkomers het vlug op te luisteren naar de lotgevallen van onze voorgangers in de kunst. Eigenlijk was ik alleen propagandist van de nieuwe geest. Avermaete en anderen troonden au-dessus de la mêlée.
De maandelijkse vergadering in het Paleis der Academiën was een gelegenheid om met een zekere waardigheid een prachtig gebouw binnen te stappen en er eerbiedwaardige mensen te aanhoren. Het werkte kalmerend op de geest, die in dit land vanwege de overwegend negatieve krachten wel eens harde klappen krijgt. Een aantal onvermoeibare leden doet de medeleden mee genieten van hun wetenschap, zoals confrater Steppe naar wie ik altijd even graag luister, ofschoon hij een totaal ander register bespeelt dan het mijne. Andere confraters zijn en blijven mij vreemd, ook omdat zij volstrekt andere mensen zijn, met volstrekt andere belangstellingssferen. De inmiddels overleden Baron Peeters bijvoorbeeld behoorde tot een andere planeet, ten eerste omdat hij organist was, en ik kan geen orgel horen, en ten tweede omdat hij zoete liedekijns orgelde over Jezus en Sint-Janneke, en dat kan ik ook niet verdragen. Dat behoort tot het Vlaanderen van Tineke van Heule.
De Academie heeft echter verschillende mededelingen van mij in goede voorwaarden gepubliceerd, Alles of niets, De les van Japan en De Stad van Morgen. Spijtig dat die publikaties geen grote verspreiding kennen. Ze zijn als het ware confidentieel en de mensen die zij moeten bereiken krijgen ze niet te lezen. Van De Stad van Morgen heb ik met een door mij getekend omslag honderd extra exemplaren laten drukken en onder mijn
| |
| |
vrienden verspreid. Ongelukkig genoeg vinden mijn vrienden mijn proza nogal hermetisch en krijg ik weinig reacties. Misschien is er een jong architect die door mijn teksten gebeten wordt en van de theorie naar de praktijk van de organische architectuur marcheert, langs mijn moeilijke paden. Ik hoop het. Deze moeilijke weg is die van Henry van de Velde, ‘la voie royale’, voor hen die deze erin herkennen. Voor de anderen is het slechts de weg van een voortdurende opzettelijke originaliteit, waarvoor ze terugschrikken, omdat ze zelf geen verbeelding hebben.
| |
Integratie '64
In 1964 en 1965 kwam ik met de hulp van een drukker tot de uitgave van Plan, bedoeld als een strijdblad. Ik schreef de hoofdartikels, tekende de illustraties, maakte de lay out. Het blad zag er werkelijk goed uit, maar beleefde slechts drie nummers!
Met Oktaaf de Koninckx had ik in 1956 al geprobeerd het Fortje van Deurne tot een cultuurcentrum om te bouwen. Wij legden kunststofzeilen over het geheel van de beplante delen en maakten een houten overspanning over de oude binnenkoer. Het geheel werd al gauw voor allerlei manifestaties gebruikt.
De eerste was een tentoonstelling Integratie '64. De stuwende kracht achter deze manifestatie was Paul de Vree, tot zijn dood een onvermoeibare vechter voor een bevrijdende kunst. Ik veroorloof me de inleiding tot de tentoonstelling van de hand van Paul de Vree aan te halen: ‘Het is de architectuur en de plastische kunsten meer en meer duidelijk geworden, dat ze, in een tijd die volledig door de industrie en de mechanisatie wordt beheerst, tot een universele eenheid naar elkander toe behoren te groeien. De nieuwe sociale structuren dringen nieuwe integratiesystemen op, die slechts door het inschakelen van nieuwe materialen en nieuwe dimensies tot een nieuwe realiteit of omwereld kunnen leiden. Dat concepties en wegen verschillend kunnen zijn, doet niets ter zake, zo ze maar door een constructieve verbeelding gericht blijven. Verstarring zowel als verwarring is uit den boze. Een technische beschaving stelt voorop dat ieder gecreëerd object er zich plastisch aan adapteert. Vandaar dat reeds enige kunstenaars niet meer afkerig staan hun kunst geestelijk op de integrerende tendens in te stellen. “Het is volslagen zinloos,” zegt Henk Peeters, “om in de huidige woonmachine, ingericht en opgebouwd
| |
| |
met de nieuwste vindingen en materialen, de wanden te versieren met reactionaire gedachten.” In bescheiden mate - want de ruimte en de middelen zijn nog te beperkt - wil Integratie '64 aantonen waar bouwmeesters en plastische kunstenaars van vandaag heen willen.’
De tentoonstelling had een veel grotere betekenis dan de middelmatige belangstelling van critici en kunstenaars liet vermoeden. De namen van de deelnemers waren in Vlaanderen toen nog onbekend. Zij zouden eerst tien jaar later op de affiche van het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel en de musea van Antwerpen verschijnen. Oordeel zelf: Vasarely (Frankrijk), Wolfgang Döring (Düsseldorf), Lucio Fontana (Milaan), Herman Goepfert (Frankfurt), Yves Klein (Parijs), Ursgrap (Bern), Oscar en Zofia Hansen (Warschau), Oscar Holwech (Saarbrücken), Hans Jochen Kirchberg (Frankfurt), Heinz Mack (Düsseldorf), Christian Megert (Bern), Sebastian Baquet (Frankfurt), Nanda Vigo (Milaan), Otto Piene (Düsseldorf), Werner Ruhnau (Gelsenkirchen), Gunther Vecker (Düsseldorf), Jef Verheyen (Antwerpen) en Renaat Braem (Antwerpen).
De sfeer van Integratie '64 was zeer bijzonder omdat de tentoonstelling plaats had onder de bakstenen gewelven van het oude fort. Van de bedoeling van dit fort een permanent centrum van moderne kunst te maken is niets terechtgekomen. De grote zaal heeft nu en dan gedaverd door sport en zang, o.a. van de zanger Theodorakis! Stilaan heeft de cultuur voor de sport moeten wijken, zoals in Deurne onvermijdelijk was. Deurne is namelijk vooral bewoond door onderontwikkelde proletariërs.
| |
Egypte
We meenden tussendoor iets meer van de aardbol te moeten zien en wij trokken eind 1966 naar Egypte, dat toen, onder Nasser, de naam droeg van Verenigde Arabische Republiek.
Wij gingen te biechten bij het reisagentschap Wirtz. Terwijl wij onze koffers pakten ging de bel en kregen wij bezoek van Piet en Paula Cantens, die zich ook ingeschreven hadden en met hun aanstaande reisgezellen kennis kwamen maken. Paula had als cadeautje een dikke kaars bij. Wij zouden later figuurlijk meer dan eens een kaars branden voor deze kennismaking, die tot een jarenlange vriendschap leidde. Paula ontpopte zich dadelijk als een modelreisgids, die alles wist, overal de weg op
| |
| |
Egyptereis (december 1966-januari 1967)
| |
| |
voorhand kende en Piet - een belastingcontroleur! - was de man die altijd alle moeilijke situaties de baas kon.
De eerste Egyptische indrukken zijn wellicht de levendigste. Wij kwamen aan in Kaïro bij nacht en ontij en werden per taxi van de luchthaven naar ons hotel vervoerd. Als entrée en matière kon dit er nogal door: de taxi stopte voor geen enkel verkeerslicht. Maar wij geraakten heelhuids in het hotel, Omar Khayam, een vroeger paleis van de buitengesmeten koning Faroek.
's Morgens was het eerste geluid dit van enorme vogels die boven de tuin cirkelden en die, denk ik, als reinigingsdienst fungeerden. Dan kwam het ontbijt, gebracht door twee in lakens gehulde Egyptenaren, koffie en melk die verdacht naar kemel rook, broodjes van maïs. Omar Khayam lag op een eiland in de Nijl en het was een hele wandeling naar het centrum langs de kaden. We zagen armtierige schippers in lompen bootjes voorttrekken. We zagen hoe mensen met duizend en een kleine stielen geld probeerden te verdienen. Van meeldeeg trokken ze draden op een hete plaat, of ze bakten ronde koekjes while you wait. De straatgevels waren een stormloop van alle stijlen, o.a. art nouveau. Mensentypes met alle huidskleuren, van geelwit tot pekzwart. Wij geraakten op de Makkatenberg waar wij iets te drinken kregen en een eerste vergezicht hadden op de eeuwige symbolen aan de horizon, de piramiden.
Ik hou het hier bij enkele hoogtepunten van ons bezoek aan Egypte. In Kaïro het museum bijvoorbeeld, waar we de functionele vormgeving bewonderden van de strijdwagens van farao Tutankhamon, veel beter van design dan de laatste Amerikaanse wagens. De Koptische museumkerk: superieur raffinement, oosters-volks. Wij bezochten de joodse synagoog en mochten de rollen der wet aanraken. De moskee Ibn Tulum, prachtige oude bouwkunst. Wij beklommen langs een spiraaltrap aan de buitenkant de toren en zagen een stedebouwkundige maquette beneden ons, scherp afgetekend in de zon. In de straatjes een drukte van belang van wagentjes met allerlei eetwaren. De reusachtige Sultan Hassan moskee. Eigenlijk torent de grootsheid van deze gebouwen hoog uit boven wat Grieken en Romeinen hebben voortgebracht, met hun zuivere verhoudingen en eerlijke constructies, zonder oppervlakkig, vals ornament.
Of nog zo'n onvergetelijke dag: onze tocht langs de bevloeiingskanalen, de velden waarop in het wit gehulde fella's aan het werk waren. De mastaba van Djoser bij Sakkara van de eerste architect waarvan de naam bekend is gebleven en die trouwens vergoddelijkt is: Imhoteb! Het tem- | |
| |
pelgebouw is zo mooi in zijn eenvoud dat het, ik schaam mij niet het te zeggen, mij tranen ontlokte. Echt, de Egyptische bouwmeesters zijn de architecten bij uitstek, onze voorgangers. De hele Romeinse humbug kan men uit de geschiedenis weglaten: zuiver fascisme! De architectuur herbegint, na Egypte, bij de romaanse kerken in Zuid-Frankrijk en Spanje.
Met een taxi trokken we naar Ismailia om een duik te nemen in het ware Egypte van nu. Hier en daar een palmbos en vooral vallen de monumentale duiventillen op, die kleurige elementen vormen in het landschap. Egypte is geen land van duivenmelkers, maar de duiven leveren de nodige mest om oogsten uit de grond te toveren. Soms zijn die tillen rechthoekig monumentaal, soms als ronde koepels opgebouwd. De landbouw is nog uiterst primitief. Het land wordt bewerkt met grote hakken en de bewatering gebeurt nog met chadoefs, een soort verbeterde schep met een emmer en tegenwicht. Wij reden verder langs het Suezkanaal met in de verte het Sinaïgebergte. Tussen Suez en Kaïro loopt de weg door een barre woestijn. Daar schreef ik lijnen als deze:
Iedere korrel zand is reeds een heelal zonder begin
In 't kleinste kevertje denkt het al
In ieder stofje klinken de echo's van de totale muziek.
De beelden blijven komen. Een zeiltochtje naar het Bananeneiland: een geweldige zonsondergang, de hele wereld vurig oranje. Als het wat donkerder wordt, een grote driehoek witte ibissen die over de purperen Nijl glijdt...
Na de Suezoorlog trokken we nog een keer terug naar Egypte, zonder reisagentschap, maar weer met Piet en Paula Cantens. We bezochten o.a. tempels waar we de eerste keer geen tijd voor hadden gehad. En weer maakte ik talloze Egyptische tekeningen, en fotografeerde Piet gewonnen verloren, met veel smaak trouwens.
| |
Stad Hoboken
Na deze contacten met de Egyptische supermonumentaliteit volgde een werkelijk monumentale opdracht: een volledige stad ontwerpen tussen het oude Hoboken en de Schelde! Wij schatten de toekomstige bevolking op minimum 15.000 mensen, in werkelijk optimale voorwaarden te huisvesten. Het was de schepen van huisvesting van Hoboken, Joz
| |
| |
Wijninckx, achteraf minister van pensioenen, die het initiatief nam en er werden drie architecten als urbanist aangesteld, Braem, Wijnants en Wittocx. On allait voir ce qu'on allait voir! Een satellietstad, aansluitend op het zuidelijke uiteinde van de haven: het was een uitdaging!
Wij bezochten met een begrijpelijk enthousiasme het grote terrein, een verwilderd stuk grond. Een aantal mensen kampeerden er in een krot, verder waren er enige plassen water, een tijdelijk verblijf voor zwermen trekvogels, verwaarloosde Scheldedijken en enkele weiden zonder koeien. Enfin, het was een echt natuurreservaat. Wij bepaalden om te beginnen waar niet gebouwd mocht worden en dat gebied zou het Scheldepark vormen voor Hoboken, de door Cockerill met lood vergiftigde gemeente.
Het moest een modelstad worden, dus we bestudeerden het sociaal equipement met bijzondere zorg. Er zou een centrum komen waar markt kon worden gehouden en rond die markt planden we een winkelcentrum. Er moest hoog- en laagbouw komen in een zinvolle compositie samengebracht, en vanzelfsprekend voorzagen we de nodige sportvelden en zelfs Werken van den Akker, want die zijn ook in Hoboken ingeburgerd. Onze plannen werden door het gemeentebestuur met sympathie aanvaard, hoewel men twijfelde aan de uitvoerbaarheid. Wij lieten een reuzengrote maquette installeren op de zolder van het gemeentehuis. Om de uitvoerbaarheid te controleren bezochten we met schepen Wyninckx Toulouse, waar Candilis een soortgelijk project in uitvoering had, gefinancierd door de Franse staat. Wij kwamen geestdriftig terug. En nu begonnen de moeilijkheden.
Er bestonden verschillende financieringsmogelijkheden. De wegenaanleg, moeilijk te coördineren, zou volledig ten laste van de gemeente komen, eerste moeilijkheid. De Nationale Maatschappij voor Huisvesting kon dan weer zo'n groot bouwprogramma niet aan. Zij kreeg en gaf slechts kredieten voor hoop en al een honderdtal woningen ineens. Zo zou het vele jaren duren vooraleer het project de allures van een wijk en later van een stad zou krijgen. Het sociaal equipement en de winkelbuurt zou niet verantwoord kunnen worden.
Men probeerde dus een financiering van het geheel te verkrijgen bij de Bank van Parijs en de Nederlanden, waarvan de directeur Maurice Naessens zich uitgaf voor socialist, en het in ieder geval vóór de oorlog geweest was. De financiële diensten van de bank hadden spoedig een plan, dat hun alle garanties bood en de stedebouwkundige doelen van de archi- | |
| |
tecten volledig liet vallen. Zij wilden het geld slechts verschaffen als de hele operatie, plan incluis, in hun handen kwam. Het plan werd dus uiteindelijk gemaakt door een obscure technische dienst van de bank. Weer eens was onze hoop de bodem ingeslagen en ook van de aanvankelijke bedoeling van het gemeentebestuur om een nieuw vriendelijk gezicht aan Hoboken te geven kwam niets terecht. Het was een grote tegenslag voor ons, die hoopten eindelijk eens een stuk stedebouw in dit vervloekte land te kunnen opbouwen. Het mislukte, met een socialistische bankdirecteur, een socialistische schepen en een socialistisch gemeentebestuur. Wij werden betaald, ja, maar het bleef een droevig slot. Hoe zou men geen absolute nonconformist worden?
| |
Middelheimpaviljoen
Burgemeester Craeybeckx had het openluchtmuseum voor beeldhouwkunst Middelheim gesticht. Samen met de kunstschilder Mara had ik trouwens al eens de opdracht gekregen voor de periodiek weerkerende openluchttentoonstelling in het park een tijdelijk decor op te richten. We hadden weinig tijd en geld. Met toevallig aanwezige materialen uit het stadseigendom slaagden we erin een soort bewogen ruimte te suggereren met matten die op stokken leunden en een gebogen wand over het hele terrein voorstelden. Ik heb er geen foto's van, de realisatie is in de mist van het verleden vergleden.
Nu wenste de burgemeester dat er een paviljoen zou worden gebouwd om sommige beelden die niet aan weer en wind konden weerstaan onderdak te verlenen. Hij wilde dat werk overlaten aan de stedelijke technische diensten, maar ik kwam tijdig tussen met het voorstel dat ik het paviljoen zou tekenen zonder een ereloon te vragen, om te beletten dat men er weer een banaal geval zou neerplanten. Zo gezegd, zo gedaan. Ik bekwam carte blanche binnen een redelijke financiële grens. Ik bouwde het paviljoen zonder ook maar iets aan de diensten van stedebouw te vragen. De stad Antwerpen gaf zelf de bouwvergunning, zoals in oude tijden gebruikelijk. Ik had mijn buik vol van de esthetische controle van obscure kantoorbedienden.
Ik meen dat het resultaat een van de best gelukte items uit mijn oeuvre is. De plaats was goed gekozen. Er stonden twee geweldige pijnbomen waarvoor ik beleefd uit de weg ging, wat een gebogen planvorm als ge- | |
| |
volg had. Verder is de totaalvorm het resultaat van het streven naar een gelijkmatige verlichting door middel van gebogen dakvlakken die het zonnelicht opvangen en naar binnentoe verspreiden. Er zijn ook verticale ramen aan de noordzijde die voor bepaalde beelden de juiste belichting moeten verschaffen en kleine nissen voor kleinere sculpturen. Voor de toegangsdeur maakt een gebogen wand een uitnodigend gebaar om binnen te komen. De buitenmuren zijn zoveel mogelijk de expressie van de erbinnen heersende krachten. De functionele constructievormen zijn ook doorgedreven in het schrijnwerk.
De beplanting rond het paviljoen bewijst nog eens dat de stedelijke beplantingsdiensten geen kaas hebben gegeten van vormgeving. Het paviljoen geeft aanleiding tot het exposeren van sculptuur met een zekere mate van verbeelding, die de diensten die er zich mee bezighouden schijnen te missen. Eigenlijk moet de architect alles in eigen handen houden, maar dit blijkt in de praktijk onmogelijk. Dit werk was door mij als hommage aan burgermeester Craeybeckx bedoeld, maar het geraakte langzamerhand in de handen van onwetenden. De eerste tentoonstelling was de beste, ze was georganiseerd door Teschigahara, de geniale Japanse bloemencompositeur. Sindsdien is het bergaf gegaan, ondanks de pogingen van mevrouw Bentein.
| |
Gedroomde projecten
Een belangrijk gebouw in mijn werk is de woning die ik in 1967 bouwde voor de heer en mevrouw Van Humbeeck in de Pastorijstraat in Buggenhout. Mevrouw Van Humbeeck was als secretaresse de spil geweest van mijn activiteiten als directeur van de architectuurschool en werkte daarna in mijn eigen bureau. Toen zij besloot een huis te bouwen was het vanzelfsprekend dat zij zich tot mij wendde. Ik spande mij in om iets te maken dat volledig met mijn theorieën overeenstemde en met de eisen van haar gezin harmonieerde.
Eigenlijk vind ik dat een huis een soort foetus is, een condensatie van leven in een zich naar buiten verdedigende vorm. De ellips beschouw ik als de primaire vorm in de natuur, de loop van de atomen rond de kern, de baan van de aarde rond de zon. De ellipsoïde is dus het primaire volume. Men zou een huis compleet functioneel in een ellipsoïde kunnen concipiëren, en zelfs de vloeroppervlakte aldus vormgeven, als zitvlak
| |
| |
bijvoorbeeld. In gewapend beton zou het goed uitvoerbaar zijn, maar het zou duur zijn en indruisen tegen de huidige levensgewoonten.
Het huis van Van Humbeeck kan wel als een benadering van de ellipsoïde worden beschouwd. Maar het heeft gebogen vlakken met enkele buiging, wat goedkoper uit te voeren is. De verticale wanden zijn in baksteen, wat de uitvoering gemakkelijker maakt dan gewapend beton. Alles bijeen is het de meest poëtische woning die ik ontworpen heb.
De hal is een trechtervormige ruimte die links opent op de vestiaire en het toilet en een lichtopening als as vertoont, een spitse biologische vorm. Rechts vertrekt een trap die in dezelfde richting als de aarde draait, binnenin een ronde toren. In de torenwand is er een soortgelijke opening als de lichtopening in de hal. Ook in de gevel is zo'n opening, maar verschoven. Men ziet dus vanuit de trapzaal licht in de opening, maar merkt niet waarvan het licht afkomstig is. Dat geeft een mystiek effect: het licht komt niet van waar men het verwacht. De trapzaal ziet op de verdieping uit in de woonruimte, met balkon aan de straatgevel. Een nis drukt de wand als het ware naar buiten. Een plastisch nadrukkelijke haard loopt met zijn schoorsteen omhoog in de dubbele hoogte van de woonkamer. Deze is elliptisch afgedekt met hout, wat zich naar buiten in het elliptische betondak uitdrukt. Het balkon is een schrijfgelegenheid, daarachter is een slaapkamer voor de ouders en een badkamer. Daarboven de slaapkamer van de dochter, ook halfrond afgedekt en met aparte badcel.
Deze ruimten lopen zo dooreen dat het geheel een wezenlijk organische ruimte vormt die de rechthoekige buitenwereld doet vergeten. Het huis is een muzikaal geheel, organisch gegroeid met verschillende climaxen. De bewoners worden alleen gestoord door de menigvuldige bezoekers, maar daar kan ik niets aan doen. Ik beschouw het huis als een deel van de natuur door de mens aangepast aan zijn eigen wezen, aan zijn eigen typische functies. Ik beschouw het als poëtisch in die zin dat het de mens zijn bewustzijn als deel van het geheel verstevigt. Ik krijg zelden de gelegenheid iets in die geest te verwerkelijken en ben er mijnheer Van Humbeeck, de bouwheer voor wie de bouw een pure verrassing was, en mevrouw Van Humbeeck, die jaren lang mijn preken heeft moeten aanhoren over bouwen en wonen, dankbaar voor dat ik het kon bouwen.
Nog in de jaren zestig kreeg ik een andere gedroomde opgave, voor een gedroomde klant, Gal, strijdnaam van de tekenaar Gerard Alsteens, iemand die ik begreep en die mij begreep, een fantasierijk en politiek
| |
| |
helderziend kunstenaar.
Het terrein, in een beboste, enigszins afgelegen villawijk in Overijse, was ook al ideaal. De helling inspireerde mij tot een klinkende compositie: de woonkamer was het hoogst gelegen, daaronder de garage, het keuken- en eetgedeelte, het werkgedeelte en de kleine slaapkamers, telkens op een wat lager niveau en met een bad. Het geheel opende zich als een schelp naar het licht toe, rond het centrum dat gevormd werd door de schoorsteen, met open haard. De vormen waren organisch geplooid, met vele intrigerende doorkijken binnenin, en naar buiten, naar het bos.
Toen het huis af was, ging Gal er niet wonen, hoewel hij er enthousiast over was. Ik meen dat het zijn vrouw was die er tegen opzag alleen in dit bos veel schrik te moeten doorstaan. Het werd dus te huur gesteld en na een paar dagen door een Amerikaan betrokken, die bereid was er een ferme huur voor te betalen. Sindsdien is het onafgebroken door buitenlanders bewoond. Ze leken er altijd erg tevreden en waren fier er te wonen. Ik vermeld dit omdat eruit blijkt dat mijn werk onmiddellijk bevalt aan beschaafde lieden, geen Belgen! De sociale, socialistische architect Braem is er dus een voor de elite, 't is erg. Architect Baines vertelde eens aan Francis Strauven dat dat de reden is waarom ik geen school maak, mijn werk is te moeilijk, te elitair!
Intussen hoop ik dat het Gal eens zal lukken het huis dat ik voor hem op maat maakte zelf te betrekken en dat hij er nog vele explosieve tekeningen in zal maken.
| |
Architectuurpreken
In de jaren zestig probeerden jonge architecten verschillende keren een inzicht te veroveren in de toekomst van de architectuur of alleszins te achterhalen waar zij stond.
In Woumen was er in 1966 een beperkte samenkomst van bewuste modernen, onder inspiratie van Karel N. Elno en mezelf. Ik hield er een voordracht met de titel ‘Met het hoofd uit de vuilnisbak’, een oproep tot consequente doorvoering van progressieve doelstellingen in de architectuur. Architect Felix en Geert Bekaert konden het daarmee niet eens zijn en het liep dus, ondanks de bevredigende opkomst, op niks uit.
In Mechelen werd in 1968 een congres georganiseerd van de Vlaamse architecten. De voordrachten en teksten waren sterk beïnvloed door Put- | |
| |
De kust van het lelijkste land ter wereld
Een organisch ontwerp voor het schoonste land ter wereld (1971)
| |
| |
temans en mezelf. Het enthousiasme was maar matig, omdat het sociaal aspect van de bouwkunst te sterk beklemtoond werd. Eens te meer preekte ik in de woestijn.
Bij Luik was er in 1969 een congres waar ‘eminente’ sprekers het woord kregen in de universiteit. Van Lier, Bekaert en Braem proclameerden hun visies, die inmiddels sterk van elkaar afweken. Van Lier gaf de semi-officiële versie, een synthese van de verschillende tendensen, Bekaert reageerde al tegen ciam, op basis van een nieuwe appreciatie van het Belgische eclecticisme, zelf verdedigde ik de scherpste ciam-principes, uitgebreid in de zin van een nieuwe synthese van de kunsten. Tot slot herformuleerde ik er Le Corbusiers slogan ‘Architecture ou révolution!’ tot: ‘Architecture pour et par la révolution!’. Men kwam niet tot een algemeen aanvaard besluit. Bruce Goff betuigde er wel zijn instemming met mijn stellingen, waar ik erg gelukkig mee was.
Mijn preken zijn her en der toch doorgedrongen. In 1968 beleefde de hele wereld een revolutionaire beving. Het epicentrum was vanzelfsprekend Parijs, maar van daar zinderden uitlopers naar alle hoofdsteden, zelfs naar Brussel. Typisch was dat de arbeiders zich eigenlijk afzijdig hielden en zelfs antipathiek reageerden tegenover de studenten, die ze voor fils à papa hielden, hoewel ze ook in de geschiedenis (1830, 1848) de spits van de revoluties hadden afgebeten. De studenten redeneerden klaar en scherp, en zweepten zichzelf op door sociale theorieën, terwijl de arbeiders aan de harde praktijk van arbeid en loon gebonden waren. De studenten stelden vast dat hun studies gericht waren op technische kunde in dienst van de industrie, dat zij net als de arbeiders door het kapitaal uitgebuit werden. De universiteit vormde geen bovenlaag meer die bezig was met ideeën en cultuur, maar een deel van het produktieapparaat, zij het een technisch wat meer onderlegd deel.
Het bouwen is bijvoorbeeld stilaan in handen gekomen van speculanten of van hen afhankelijke studiebureaus. Architecten kunnen nog hun handtekening verkopen als zij geen professionele fierheid bezitten, maar architectuur maken ze niet meer.
Die toestand lag aan de basis van de paleisrevolutie in de architectuurschool van La Cambre. Ik werd met anderen uitgenodigd advies te geven en kwam in een school terecht waar de muren verdwenen waren onder de revolutionaire slogans, waaronder een groot deel van mezelf afkomstig, via artikels en voordrachten, o.a. in La Cambre. Een van mijn voordrachten droeg de titel ‘Petites suggestions pour le grand chambardement’!
| |
| |
Er werd een algemene vergadering gehouden. De standpunten van professoren en studenten liepen zo ver uiteen dat er niet veel positiefs uit voort kwam. Ikzelf formuleerde wel een utopisch voorstel. De studenten zouden zichzelf punten geven! Dat was een appèl aan de rechtschapenheid van de jeugd. Wel werd besloten dat de studenten voortaan als groep zouden slagen of niet slagen.
's Avonds ging het naar het Paleis voor Schone Kunsten, dat door kunstenaars bezet werd. De grote hal zat proppensvol en het toeval besliste wie sprak en wie aanhoord werd. Wij luisterden naar Hugo Claus, die een hevige antiklerikale speech afstak. In het algemeen werd er weinig positiefs opgedist. Alleen de stemming was constructief en vrolijk: een basis voor dichters en schrijvers, maar geen fundament voor revolutie.
Een flauwe weerschijn blonk tot in de Antwerpse architectuur-academie. Er werd een commissie gesticht, onder leiding van Van Vlasselaer, om de wensen van de studenten te horen. Daar is letterlijk niets uit voortgekomen. Geen wonder, daar Van Vlasselaer m.i. verdachte relaties had met reactionaire milieus, waarover ik verkies te zwijgen.
In 1968 schreef ik op verzoek van het Davidsfonds een brochure, Het lelijkste land ter wereld. Ik had voordien voor het Jong-Davidsfonds met bijval een zeer vooruitstrevende rede gehouden en men had mij aan het schrijven gezet voor de Horizonreeks. Het werd een wandelgids in de Belgische jungle, bestemd voor ontwakende slaapwandelaars. De brochure telde hoop en al 68 bladzijden, maar bevatte in dit bestek de immense gal die het vaderland in mij deed opwellen. Ik trok de conclusie: totale vernieuwing of totale ondergang. Vertrekken we ja dan nee van de primaire levensvoorwaarden: lucht, water, zon, aarde, energie, milieu? De stad van vandaag is in volle ontbinding, zo stelde ik. De erkenning van deze waarheid leidt ons naar de erkenning van de noodzaak een andere stad te maken. Ik illustreerde dit alles door een kind te volgen op weg naar school en een huisvader op weg naar zijn werk. Ik stelde aan het eind de vraag:
Hoe zal die stad van morgen zijn
Een vuilnisbak, een schrijn?
Stenen en wolken, aarde en water zwegen
Evenmin ligt het antwoord te rapen langs de wegen
| |
| |
Op reis in Marokko (april 1970)
| |
| |
De bouwers bouwen maar zonder plan
Chaos van steen op steen, wijl 't niet anders kan.
Mijn woeste aanval op ons bestel werd gehoord tot in Noordnederlandse kranten. Macken vertelde mij dat zekere overheidspersonen hem kwaad bejegenden omdat zij verkeerdelijk dachten dat hij de brochure geschreven had. Het zij zo. De waarheid wordt niet graag gehoord, hoewel zij voortspruit uit oprechte liefde voor ons land en ons volk.
| |
Marokko
Na Egypte was Marokko aan de beurt. Een van mijn beste studenten was het hier beu geworden en had de post van urbanist van de provincie Marrakesj aanvaard. Dat bood dus een kans om met enig begrip de stad te bezoeken, onder leiding van een urbanist, die trouwens mijn vriend was geworden.
In mijn schetsboek tekende ik al in het vliegtuig op de eerste bladzijde een environmental museum voor een lijnstad, op de tweede bladzijde nog andere bouwsels voor zo'n stad. Ons verblijf zou volledig in het teken van de stedebouw staan.
Fez vond ik alvast een urbanistisch meesterwerk. Sommige straatjes brachten verrassende ruimtecomposities die van Le Corbusier hadden kunnen stammen. Een voetganger zou denken dat Le Corbu in zijn jeugd het Midden-Oosten heeft bereisd en dat dit hem sterk heeft beïnvloed. Hij heeft inderdaad gereisd in de Balkan en in Turkije. Onderweg tekende ik voortdurend in mijn schetsboek. Ik gaf mijn reisgenoot Piet Cantens les in perspectief-tekenen. De perspectieven waren hier inderdaad wijds. Onmetelijk lijkende vergezichten werden afgewisseld met benauwende kloven. Het berglandschap was vaak vulkanisch. De bergen leken door reuzen verwrongen plaatwerk. Daarna prachtige cederwouden waarin zich nog apen ophielden. Ceders in de sneeuw. Echt Japanse composities, ontzaglijk mooi. In de hoge Atlas waren de bergen soms door erosie gemodelleerd tot expressieve abstracte sculpturen.
Ergens konden wij het inlandse procédé waarmee woningen in terre bauchée worden opgetrokken bewonderen. Natte grond werd tussen houten bekistingen aangestampt en daarna met water en truweel glad gemaakt. Er werd bij gezongen! Dat was wat anders dan Radio Kerkske!
In Marrakesj werden wij door Michel de Leenheer begroet. Hij was er
| |
| |
helemaal ingeburgerd, maar kende de taal nog niet, in tegenstelling tot zijn vrouw Lucette, die het Arabisch volkomen beheerste. Michel was urbanist voor de hele streek en had dus een verantwoordelijke post. Hij liet mij de modelwoningen van Brey bezoeken, prachtig en praktisch, maar ze vielen niet in de smaak van de burgemeester, want ze waren niet modern, d.w.z. niet met stalen golfplaten afgedekt!
Wij bezochten ook een spontaan dorp. Een stuk grond van de koning werd er op een paar dagen helemaal bezet door van heinde en verre toegelopen squatters, die zich niet lieten wegjagen. Elders werden ze dan met bull-dozers overhoop gereden, maar hier had Michel toch enkele wegen en watervoorziening laten aanleggen. Op één-twee-drie waren er hutten gebouwd met allerlei hulpmiddelen, er was zelfs een mini-moskee. Een urbanist staat daar voor moeilijke bestuursproblemen, en moeilijke menselijke keuzen.
Door een verkeerd maneuver van het plaatselijk toeristisch agentschap speelden wij bijna onze terugreis kwijt, maar het kwam ten slotte in orde. We moesten ons vliegtuig halen met een lijnbus vol snotterende Arabieren. Wij kwamen thuis met een angina. Dokter, flessen, pillen... maar Allah zij geloofd. Salem Aleikom!
| |
Tegenwerking genoeg
In Antwerpen wachtte me een grote opdracht, het ontwerp van een ontspanningszone op de Linkeroever. Zoals altijd besteedde men de opdracht links en rechts uit. Dit keer moest ik samenwerken met de urbanist d'Huyvetter. De bestaande Anvers plage moest merkelijk worden uitgebreid met de voor een stad als Antwerpen noodzakelijke sport- en cultuurgelegenheden: een grote binnenplage met zwembaden, wandelpaden, een bos, tenniscourts, speelweiden, maar ook ateliers voor schilder- en beeldhouwkunst, houtsnijden, lino, knutselwerkplaatsen, etcetera. Dat alles zou in een nieuw te scheppen landschap zijn plaats vinden.
Van in het begin ondervonden wij weerstand vanwege allerhande stedelijke administraties. De beplantingsdiensten waren al bezig met het planten van het bos dat de nieuwe agglomeratie Linkeroever moest isoleren van de haven en de industrie-uitbreiding. Weer andere diensten hielden zich bezig met het equipement voor de sport. Wij werden heen en weer geslingerd tussen kleine onderdelen van het grote ontwerp. Het
| |
| |
bestaande zwembad werd op goedkope wijze wat verbeterd. De gebrekkig gebouwde cafés en wafelhuizen werden wat opgelapt. Ik maakte een project voor Imalso: een groot café bij de halte van de Flandriaboten. Ik werd ook gelast met het restaureren van de molen, maar niet met het interieur. Wij ontwierpen verder een indianendorp bij de grote speelweide. Al deze onderdelen werden eigenlijk gesaboteerd en eigenzinnig door bepaalde diensten zonder de tussenkomst van de architecten zeer gedeeltelijk verwezenlijkt. Het café dat ik ontworpen had als voorlopig hoofdaccent van het strand werd onlangs door een brouwerij in eigen beheer en met slechte smaak uitgevoerd.
Ook ons ontwerp voor de voltooiing van het Administratief Centrum werd terzijde geschoven voor een commerciële combinatie, waarbij voor de stad Antwerpen een onderaardse garage werd aangelegd in ruil voor de instemming met de aanleg van een winkelcentrum. Ons ontwerp vormde een functioneel geheel met het bestaande torengebouw. Dit was namelijk louter administratief opgevat, terwijl de kazerne voor de mobiele politie en amigo, met garagepoort aansloot langs de Everdystraat. Door het ontbreken van dit gedeelte is de mobiele brigade slecht gehuisvest en in haar bewegingsvrijheid belemmerd. De huidige burgemeester was daarvan niet op de hoogte en verweet de architect een niet-functioneel gebouw te hebben ontworpen. Het is om zich alle haren bij uit te rukken. De commercie heeft altijd de bovenhand en de onwetendheid van de klant is de architect altijd de baas. Niet voor niks proclameerde Le Corbu: ‘Il faut informer les autorités.’
Rond die tijd ontwierp ik ook een overdekt zwembad voor het Fortje van Deurne op aanvraag van een schepen. Zonder diens weten belastte het gemeentebestuur Jul de Roover met het ontwerp. Toen Jul mij dit vertelde was ik erg verbaasd en hij evenzeer. Uit collegiale solidariteit weigerde hij dan de opdracht. Resultaat: men belastte een ‘specialist’ met het werk! Zo werkten de eigengereidheid van de gemeente en de professionele eerlijkheid van Jul de Roover samen om een banale architectuur te midden van het Fortcomplex neer te laten poten.
Iets dergelijks heeft men ook in 1980 ondernomen. Te midden van de door Braem ontworpen woningcomplexen met een karakteristiek esthetisch cachet, heeft men de ruimte volgebouwd met zielloze klompen. De architecten hebben hier hun rol van bouwers in een ruimte met artistiek karakter vergeten en een concurrentiële uitdrukking betracht. Dat had ik van oudleerlingen niet verwacht.
| |
| |
| |
Vrije Universiteit Brussel
De ULB en VUB voerden in de jaren zeventig hun opsplitsing door in een Franstalige Université Libre de Bruxelles en een Vrije Universiteit Brussel. Zij schreven in 1969 een wedstrijd uit voor de totale aanleg van het terrein dat tot dan toe als oefenterrein voor de gendarmerie had gediend. De helft zou dienen voor de uitbreiding van de ulb, de andere helft voor de vub. Het was een internationale wedstrijd met een internationale jury. Zoals dat bij dergelijke krachtprestaties gaat, werd de eerste prijs toegekend aan een groep werkend onder de naam en patronage van een notoir lid van het Institut de France, Le Maresquer. Er was geen andere mogelijkheid dan in toepassing van de voorschriften van de wedstrijd deze heer met de planning en supervisie te belasten.
Voor de ontwerpen van de verschillende gebouwen werd echter een strenge schifting doorgevoerd. Eerst werden twintig architecten aangeduid door een commissie ad hoc en deze ziftte dan tot er zes ontwerpers overbleven, waaronder ikzelf. Er werden verschillende commissies aangesteld om met de architecten samen te werken: een commissie van gebruikers, een technische commissie, een besluitcommissie. De architecten stelden met de gebruikerscommissie een programma op van wat er eigenlijk nodig was en maakten daarna hun projectschets op, die door de Franse supervisor bekeken werd om het zijn zegen te geven.
Stilaan kreeg de besluitcommissie in de gaten dat de supervisor de uitvoering in één richting stuurde, waarbij hijzelf en zijn zoon-architect voordeel hadden. Hij werd dan bedankt door de universiteit en de technische commissie werkte voort met de architecten, tot dit ook niet haalbaar bleek en men een professor-mathematicus aanstelde om alle projecten te controleren en binnen het vooropgestelde budget te houden. Dat gebeurde, tot meerdere miserie van de architecten die zonder pardon steeds grotere besparingen moesten doorvoeren.
Daardoor moest ook ik eerst nog op de pijnbank worden gelegd. Ik had, in verstandhouding met de gebruikerscommissie, een typisch Braemontwerp opgesteld waaraan ik mijn ziel had verpand. Daar de gemeenteriolering niet volstond om het water bij hevige regenbuien te evacueren moest een veiligheidsbassin worden voorzien. Ik sprong op de mogelijkheid daarvan een vijver te maken waarin het rectoraat en de administratie geïsoleerd zouden liggen. Daar de administratie drie voorname geledingen heeft, ontwierp ik drie cirkelvormige gebouwen met drie
| |
| |
Ontwerp gevel zuid-west landhuis Van Hoecke, Elversele
Werkschets administratiegebouw en rectoraat Vrije Universiteit Brussel
| |
| |
achteruitspringende verdiepingen, in het midden verbonden door een ontmoetingsruimte. Deze gebouwen waren middenin voorzien van verticale verbindingen, de trappen en de lift, met daarrond de publieke ruimten en langs de gevel de kantoorruimten. Het grootste deel van de administratie zat van onder, het kantoor van de rector en de voorzitter van de beheerraad in de top. Het hele complex te midden van de vijver had het uitzicht van een Tempel der Wetenschappen.
Aanvankelijk waren de commissies dit project zeer genegen, maar de directeur-generaal van Stedebouw, Pol Hendrickx, raadde het hun af als een gevaarlijk en duur experiment. Rector Gerlo bracht in het midden dat de universiteit geen tempel nodig had, maar dat een gewone prefab waar men tegen regen en wind bescherming vond al goed genoeg was. Het was voor mij zeer pijnlijk een gekend cultuurdrager zo het belang van de bouwcultuur door het slijk te zien halen.
Men stuurde mij terug naar huis met het verzoek wat anders voor te stellen, wat ik dan deed. Ik was al gewoon mijn ideeën op een compromis te zien uitdraaien. Ik zei al dat de ellips de primaire vorm in het heelal is. De ellips kan dus de universiteit als plaats waar men de ultieme waarheid zoekt symboliseren. Bovendien is het de aangewezen vorm om een gemeenschap van werkers te groeperen. De cirkel is de primaire vorm waarin een gemeenschap zich tegenover de omgevende wereld opstelt. De circulatie in een grote werkruimte geschiedt niet volgens rechte hoeken, de mens loopt in curven (als hij zich in rechte hoeken beweegt is hij soldaat, en dat is geen mens meer). De ruimte binnen de ellips zou ik als volgt organiseren: in het centrum de sanitaire voorzieningen, de trappen, de liften en de bergplaatsen. Daarrond de kantoorruimten, volgens het principe van een ‘bureaulandschap’ ingedeeld met schermen, kasten, plantenbakken, enzovoort. Dit schema werd aanvaard door de universiteit. Aanbesteding en uitvoering volgden.
Daar ik het gebouw een symbolische expressiviteit wou verlenen, moest een synthese van de kunsten worden nagestreefd. Er was daar echter geen frank voor beschikbaar. Ik tekende dus zelf sommige motieven die mijn medewerker, Jan Willems, in triplex uitzaagde. Ze werden in de bekistingen van het beton gelegd, waardoor boven de ingang kleine reliëfs werden verwezenlijkt. Tot die motieven behoorde de voorstelling van drie paraplu's boven mekaar! Een administratie is grotendeels toch het openen van paraplu's, zo was mij na veertig jaren praktijk enigzins duidelijk geworden!
| |
| |
Ik meende dat dit gebouw een synthese moest tonen van een functioneel geheel, met een picturaal gegeven dat de samenvatting zou tonen van de wereld en de levensbeschouwing van deze universiteit, die ook de mijne is. Ik kreeg geen kredieten voor de aanstelling van de schilders van mijn keuze, bijvoorbeeld Matta, en ik besliste dan maar zelf te schilderen. Ik ben daar nu al jaren mee bezig, af en toe met hulp van een Chileen, Ruperto Urzua, en van Jan Willems.
Het gaat om een doorlopend verhaal, spiraalvormig verlopend van gelijkvloers naar de vijfde verdieping, alles bijeen zo'n 500 lopende meter. Gelijkvloers: de energie, basis van alles, de aarde, gefatsoeneerd door vuur en water. Eerste verdieping: de oorsprong van het leven, van cellen en groene wieren tot verdere fazen. Tweede verdieping: de primitieve aarde, plantengroei en dierenwereld. Derde verdieping: de komst van de mens, de elementaire vorming van gemeenschappen. Vierde verdieping: de strijd van de mens voor zijn vrije ontwikkeling. Vijfde verdieping: het doel waar we naar streven, een vrije mens in een vrije gemeenschap. Dit alles vertrekt van een bijna abstracte vormgeving, want hoe kan men bijvoorbeeld energie uitbeelden? Naar boven toe wordt de uitbeelding van de werkelijkheid steeds meer gestileerd geschilderd.
Ik ben aan een enorme onderneming begonnen. De studenten, voor wie het werk eigenlijk bestemd is, tonen niet de minste belangstelling, behalve dan vreemde studenten, hindoes, zwarten, die komen vragen: ‘What is the meaning of those pictures?’ en die hun waardering uitdrukken. De leiding van de universiteit waardeert mijn werk, maar staat machteloos tegenover de onverschilligheid van de studenten, die met hun natte jassen en slijkschoenen tegen het schilderwerk leunen. Arm Vlaanderen! De enige troost zijn de jongens die in het restaurant revolutionaire druksels aan de man trachten te brengen. Ik beschouw de onderneming echter als een plicht, o.a. tegenover mezelf. De wil tot synthese mag onbegrepen blijven, toch schilder ik voort.
| |
Japan
In 1970 reisden wij naar Japan, een lang gekoesterde droom. Deze reis werd georganiseerd met medewerking van een jong architect, De Ceuleneer, die in Kyoto had gestudeerd en specialist was in Theeceremonie, Bloemenschikking, Tuinaanleg en bovendien Japans sprak! We reisden
| |
| |
Op reis in Japan (1970)
| |
| |
met een klein gezelschap: een dame, die uitsluitend Frans sprak, lid was van een kunstminnend genootschap en op de kleine Vlaming die ik was, nochtans lid van de Vlaamse Koninklijke Academie, geringschattend neerkeek, een directrice van een tentoonstellingszaal te Gent, een verpleegster die de reis van haar leven maakte, wij getwee en architect De Ceuleneer, een fijn man met een zwakke gezondheid en een heel goede smaak.
De reis begon met een tocht over de noordpool naar Anchorage in Alaska. Van daar ging het in één ruk naar Hameda, Tokio. Het was een hele sensatie tamelijk laag te vliegen over oneindige ijsbanken, met kille nevels tot aan de horizon. Een zwarte reuzenauto bracht ons naar Kyoto, waar wij even buiten de stad logeerden.
Wij ontmoetten de volgende morgen al Kenzo Tange, die in Kyoto een internationale samenkomst had georganiseerd om die stad van de Amerikanisering en de ontaarding te redden. Hij bleek echt Japans klein te zijn, maar had een kantoor met circa honderd architecten en tekenaars. Veel straffer dus dan zijn oude meester Le Corbusier. Wij zouden daarna nog ettelijke werken van Kenzo Tange bezoeken. Een kantoorsilo op de Ginza bijvoorbeeld, die vertrok van een verticale verkeerscylinder waar bureaus aangehaakt leken. Expressie van de onafwendbaarheid van het verticale verkeer in onze steden en articulatie van de aanpasbaarheid van de ruimte.
Wij bezochten natuurlijk de vele tempels en musea, maar genoten evenzeer van de schilderachtige straatscènes: een begrafeniswagen, geen barokaltaar zoals bij ons, maar een gemotoriseerde pagode; de vele toeristengroepen die aan de kop een vlaggetje dragen om de volgelingen niet kwijt te spelen; de boerinnen die in hun schilderachtige klederdracht de beplantingen onderhouden, enzovoort. Ik herinner me een heerlijk moment dat we thee dronken in een theehuis met een miniscuul rotslandschap. Ieder kwartier werd er water over de rots gegoten opdat het landschap voortdurend zou blinken! We waren blij verrast er twee prachtbomen te zien die met elkaar verloofd waren, verbonden door een van stro gevlochten koord. De kinderen van die bomen zullen wel gelukkig zijn.
We bezochten een begraafplaats. Naast de stenen phallussen stonden op een bordje offergaven tentoongesteld: een beetje sojasoep of enkele karamellen. Buiten Kyoto zagen we prachtige, nette boerenhuizen, vooral in hout. Ik schreef in mijn schetsboekje: ‘Alle Japan- | |
| |
se huizen zijn aanbiddenswaardig!’
Elk bezoek aan een restaurant was een gebeurtenis. Iedere schotel is een meesterwerkje. Een kunstvol gepelde banaan, een stuk sinaasappel, een blad, een bloem. Je krijgt weinig te eten, maar het is een lust voor het oog. Eigenlijk is alles hier een feest voor de verbeelding. Een winkel wordt geopend en dat is meteen een voorwendsel om een geweldige bloementuil boven de deur te hangen.
We bezochten de Wereldtentoonstelling van Osaka, een machtsdemonstratie van het gele ras tegenover de door de Angelsaksers beheerste wereld. Het algemeen plan en de opzet zijn van Kenzo Tange en zijn niet te overtreffen. Het centraal motief is een geweldige stellage met bruggen, mechanische trappen, transparante gesloten plastic kokers en in het midden een beeld van de zon! Een hemelbestormende constructie, een permanent totaaltheater waar zelfs het Bauhaus niet van gedroomd zou hebben.
Bovenal is er de massa, waarin men letterlijk verdrinkt en die steeds maar aanschuift, glimlachend omwille van het genot alles te zien, zonder dat ze iets ziet.
Verder zijn de paviljoenen van een krankzinnige fantasie, en een uiting van de machtswellust van de Japanse trusts. Ons viel het Canadese paviljoen op, helemaal in spiegelglas, zodat men het niet als volume kon zien, maar eenmaal op de binnenkoer dringt het primaire materiaal, hout, zich op. Het Belgische paviljoen behoorde niet tot Jacqmains sterkste werk. Hij heeft de suggestie willen geven van een Belgische hoeve, maar het is een vormeloos blok metselarij geworden. Het interieur is overgeleverd aan de reclame en de slechte Belgische smaak. Men kan er frieten eten. We zagen er een profijtige Japanse dame koude frieten in een papiertje in haar tas meenemen om er thuis van te genieten...
Het Japanse leven heeft een onuitwisbare indruk op me nagelaten. De grote splitsing van dat leven, enerzijds de oude, nog altijd voortgezette traditie, en anderzijds het sneldravende modernisme van vandaag, zie ik niet als een kloof. M.i. hoort het totale natuurgevoel van de Japanner helemaal thuis in de wereld van vandaag en zelfs van morgen, ook al wordt het milieu heel snel almaar technischer. De traditionele kunst van Japan heeft nooit de plaag van het dualisme gekend die aan het westerse cultuurleven heeft geknaagd en nog knaagt. Dit dualisme scheidt de mens van God, de mens van de natuur, de mens van zijn arbeid, de mens van de mens, waardoor onze geschiedenis er een is van onoverbrugbare cul- | |
| |
turele en sociale conflicten. Wat wij absoluut van Japan dienen over te nemen is de erkenning van de moraal als een door de mens zelf gecreëerde categorie.
Het besef van de totale eenheid van mens en natuur en van de natuur als zich herscheppende energie, roept een ware vroomheid op in het behandelen van de stof, respect voor het materiaal, het betrachten van de zuiverheid, het huldigen van optimisme. Dit geeft aan de architectuur van Japan een achtergrond die haar bij uitstek de uitdrukking verschaft die ook de ware moderne bouwkunst van het westen sedert Berlage, Henry van de Velde, Le Corbusier en Gropius bezit en die door reactionairen van alle slag in naam van de traditie wordt aangevallen. Een architectuur die de ramen verkleint en classicistische proporties geeft om in harmonie te geraken met de architectuur van het verleden is door en door reactionair en moeten we dus fanatiek bestrijden. De beste architectuur van de laatste tijd werd geschapen door Kenzo Tange, Sakakura, Otani, Kikutake en andere Japanners. De slechtste werd gemaakt in landen met een zware klassieke traditie, zoals Frankrijk, Spanje en Italië.
De moderne architectuur van Japan was een feest voor mij, ondanks de lelijkheid waarin de goede dingen a.h.w. gedompeld zijn. Want die lelijkheid is overweldigend sedert de Amerikanen er na de Japanse nederlaag verblijf houden. De industrialisering geschiedt er stormenderhand. De betrachting van de Amerikanen om van Japan een sterke bondgenoot te maken loopt uit op de groei van Japan tot een geduchte mededinger op de wereldmarkt. De VS kijken nijdig op. De Japanse auto's, schepen, fototoestellen veroveren een cliënteel dat houdt van goedkope perfectie. Als Japan en China samen werken is hun opgang niet te stuiten. Maar dat is de minste van mijn bekommernissen. Als ze de vrede maar bewaren.
Een hoogtepunt van ons Japans wedervaren was het mediteren in de wondertuin Daisen-In. Wij waren er om 6 u 's morgens met de toestemming van de enige monnik die er officieerde. Wij zaten op het houten terras, in volledige stilte. Een klokje klepte en de monnik toog aan de arbeid van het kammen van de keioppervlakte, het oprapen van een gevallen blad en het plukken van een overbodig blad van een boom. Wij namen deel aan het ritueel. Deze tuin was een meesterwerk. Hij dateerde van 450 en was geschapen door Kogalev-Zenjin om de geest van Zen uit te drukken. Ik heb intussen heel wat gelezen over Zen, maar kan nog altijd niet helder samenvatten wat het is. Het moet iets zijn dat zweemt naar het totale bewustzijn dat een volledige objectiviteit kan waarborgen. Het
| |
| |
totale bewustzijn van het bewustzijn, wat meer is dan een woordenspel. Het knoopt aan bij het ultieme wezen van het Al, boven Brahma, die volgens het boeddhisme de schepping uitvoert, en volgens de wetenschap de allereerste essentie van de beweging is, de energie. De kunstenaar roept die essentie op door spanningen op te roepen van natuurobjecten onderling.
We bezochten eeuwenoude tempels en hoeven - huizen die tot tempels geworden zijn - maar er bestaan ook ultramoderne bouwwerken, zoals de onderaardse stadswijk in Osaka, waarin een rivier en fonteinen de illusie van een open ruimte bieden. Men kan Japan zien als een immense werf waar, klinkt het niet dan botst het, met oneindige energie de hele boel op stelten wordt gezet. Maar gelukkig groeit het bewustzijn dat men om Japan als idee te redden, natuur en kunst de nodige bescherming dient te verlenen. Japan is een wonder, maar het staat aan de rand van de afgrond.
In 1972 liet ik De les van Japan verschijnen, waarin ik al het goede van Japan neerschreef dat in mij bezonken is als architect. Het blijkt dat het woord architectuur begrepen als het concipiëren van gebouwen in het Japans nog niet lang bestaat. De term Kenchiku die in algemene zin het verschijnsel architectuur omschrijft duidt eigenlijk op het geheel van de verrichtingen van het bouwen. De Japanners onderscheiden verschillende nuances in de ruimtelijke organisatie, maar kennen geen architectuur an sich. Het complex muren, dak, vloeren is bij hen niet alleen een omsluiting van ruimten, maar maakt vooral fysiologische en psychologische motorische krachten vrij, die door het samenspel van ruimte, vorm en tijd het leven op georiënteerde wijze tot intens bewustzijn brengen. De bouwkunst als aan de intuïtie verbonden creativiteit behelst dus dieper verankerde elementen dan de wetenschap, begrensd in haar ‘schijnbare’ objectiviteit, vermag te benaderen. Een gevoelig gevormd environment brengt ons in contact met een meer primaire realiteit dan een materieel begrensd functionalisme kan doen. Dit is de les van Japan.
Sedertdien heb ik ettelijke Japanse musici of groepen in België zien optreden. Ik herinner mij een troep trommelaars die ritmische muziek maakten op een geweldige trommel, begeleid door een boel kleine trommeltjes. Dat maakte geluiden die a.h.w. een kosmisch dreunen verwekten die mij aan mezelf ontrukten. Ook kwamen kleine groepen die volstrekt nieuwe spektakels ten gehore brachten, o.a. Byrkko-Sha, een
| |
| |
antitraditioneel theater, met de dans na de atoombom, een primaire dans met elementen van sadisme, intens erotisme, angst, razernij en pijn. Men moet dat bekijken vanuit het onderbewustzijn! Het spektakel of eigenlijk het ritueel doet het hele milieu vergeten waarin men verplicht is te leven. Men doet je eigenlijk uit je vel springen. Ook de muziek boort je gaten in de oren en roept schokkende beelden op in de fantasie. De oude Japanse muziek bereikt volgens mij de hoogste toppen.
| |
Raadhuis Mechelen
In Mechelen werd nog eens bewezen dat cultuurdragers de bal wel eens misslaan. Men wou het negentiende-eeuws verouderd gedeelte van het stadhuis vervangen door een eigentijds gebouw. Men liet twee architecten van Mechelen een ontwerp maken, die dit werk, om de goedkeuring van Stedebouw en van de Commissie van Monumenten te verwerven, opvatten als ‘begeleidingsarchitectuur’. Dat is een vormgeving die zich ermee vergenoegt een flauwe harmonie met het bestaande te betrachten. Het bestaande dan gezien door een mist van misverstane oude kunst. De Commissie van Monumenten, die nog niet lang met een vernieuwd ledenbestand en een nieuwe voorzitter functioneerde, keurde het project af en vroeg om een eigentijdse vormgeving. Op voorstel van voorzitter Naessens werd ik als consulent aangesteld om de algemene opvatting en de gevels te bestuderen. Ik werd nogal op de vingers gekeken omdat sommige middeleeuwse gedeelten van het gebouw alleszins bewaard moesten blijven, maar daarmee ging ik akkoord.
Het typische van mijn voorstel was dat het dak een doorsnede kreeg die een maximum aan licht aan de nieuwe kantoren verzekerde. De zijgevel van dit dak werd met verticale lisenen bewerkt. Het stak boven het bestaande voorgebouw uit en verleende het silhouet een grotere levendigheid. Stedebouw bemoeide zich ermee en buiten mijn weten werd de puntgevel wat lager gemaakt. Ik ben daar nog altijd kwaad om. Als men in de 20ste eeuw boven een dak van de 16de eeuw een nieuw dak doet uitsteken is dat omdat men daar behoefte aan heeft; men moet niet a priori knielen als men rechtop kan staan.
De gevels waren een directe vertolking van de constructie. De betonnen vloer en de balken boven de ramen werden eerlijk getoond, rustend op bakstenen peilers. De borstweringen werden gevuld met bakstenen in
| |
| |
sierverband. Het verticale accent vond ik een juiste uitdrukking van de waardigheid van een stadhuis. Niettemin was er een algemene opstand vanwege de folkloristen en antiquairs van Mechelen en bovendien van enkele reactionaire kunstenaars. Dit was voor mij een waarborg dat ik het goed gedaan had!
In 1972 bouwde ik een landhuis in Elversele, in het Waasland, op een veld dat het convex gebogen oppervlak vertoonde dat daar typisch is. Dit huis werd afgedekt door evenwijdig aangebrachte gewelven die de vorm van het landschap weerspiegelden. Het bouwwerk werd afgelijnd met bogen naar de aarde toe, organisch van vorm.
De bouwheer was een handelaar en de wijze waarop de bouw opgetrokken werd maakte me dit op een antipathieke manier duidelijk. Er was geen algemene aannemer, de metselaars waren Nederlandse werklozen en de onderaannemers werden op basis van uiterst lage prijsoffertes aangeduid. Niettemin geraakte het werk vrij stipt uitgevoerd. Het huis werd luxueus, maar modern bemeubeld.
De beplanting was voor een keer ideaal. Het hele perceel werd op mijn vraag als een bloemenweide aangelegd, zonder wegeltjes. Het gebouw was een stenen sculptuur die oprees uit een bloemenmozaïek, die volgens de loop der weken nu eens blauw, dan eens geel als hoofdtoon had. Het heeft niet lang mogen duren, omdat Vlamingen maar van de natuur houden als ze met wegeltjes ingeperkt is.
| |
Europese reizen
Het reizen verleerden we niet. In 1971 vlogen we naar Sicilië, een eiland waar ik een bijzondere sympathie voor had, omdat het het toneel geweest was van de heldendaden van Garibaldi en zijn duizend vrijwilligers. Ik kon de weg terugvinden die zijn kolonne al vechtend had afgelegd. Maar er was nog veel meer: de Etna, die zich ter gelegenheid van onze komst aan het vuurspuwen gezet had, de mozaïeken van de Capella Palatina, met hun vulkanische kleuren, het eiland Volcano met zijn uit het innerlijke vuur verrezen sculpturen - we werden het niet moe de fantastische gedrochten te bewonderen geboetseerd door moeder aarde, een museum van volkomen losgelaten verbeelding -, de beschilderde boerenkarretjes en zoveel andere restanten van de Siciliaanse folklore.
Als altijd gedroegen we ons als architectuurspeurders. Neem bijvoor- | |
| |
Europese reizen: Sicilië (1971) en Noorwegen (1973; 1974)
| |
| |
beeld de Griekse tempels van Agrigento: ze zijn gestandaardiseerd van opvatting, maar helemaal niet geprefabriceerd, want telkens vonden we nieuwe constructiedetails, andere profielen van de kapitelen. En wat treft is de absolute eenheid van uitdrukking in alle onderdelen. In tegenstelling met de over de wereld verspreide neo-Griekse namaaksels is de vormgeving hier absoluut niet droog, maar boeiend door de speling van het licht met de profielen en de authenticiteit van de vormen.
Hadden we op Volcano nog te doen met wonderen ontstaan uit warmte, de volgende reis was er een naar een land waar de koude een creatieve rol speelt, Noorwegen. Het bergland is er echt wild, iets heel anders dan de Zwitserse Alpen, waar tot op grote hoogte koeien grazen die de propere indruk geven dat hun tanden iedere morgen geborsteld worden. Wat hier treft is de welkome afwezigheid van mensen.
Ons Noors verblijf was vooral een duik in de vrije natuur. Onze tochten leverden een overtalrijke oogst aan tekeningen op. We namen geen fototoestel mee, maar ik schetste snel alles wat onze aandacht trok en zo beschikken we over kasten vol tekeningen van onze reizen, die volgens onze vrienden zeker hun kleurenkiekjes waard zijn.
Noorwegen zag ons een jaar later al weerkeren.
| |
Opdrachtentocht
Inmiddels was ik nog niet te oud om voor Schoten een bibliotheek te bouwen, in samenwerking met Piet Janssens. Dat gebeurde op een terrein bij de kerk, in half-gotische en half-neogotische baksteenarchitectuur. Er passeerde een weg vlak voor het toekomstige bouwterrein, maar onze eerste tussenkomst bestond erin in de plaats daarvan een pleintje te ontwerpen dat met het park rond de kerk een zone van relatieve rust zou scheppen, met een paar banken en een fonteintje, dat inmiddels door de baldadige jeugd vernietigd werd. Overigens was het terrein niet erg dankbaar. Het was langs twee zijden ingebouwd, gedeeltelijk door een brandweerkazerne met een droogtoren op. Ons project was opgevat als een op zichzelf gesloten geheel dat zoals een reuzenschelp organisch ingedeeld was. De vrije buitenmuren volgden lineair de begrenzing van de binnenruimte, wat een sterk bewogen architectuur heeft voortgebracht. Enkele architecten zeiden snerend dat het eruitzag ‘als een fabriekske’, maar de meesten gewaagden van een grote sculptuur. Voor mij is het een
| |
| |
functionele sculptuur, zoals alle architectuur moet zijn.
Zaak was bij de potentiële gebruikers de drempelvrees te vermijden, die normaal is bij openbare gebouwen. Mijn oplossing: men kijkt door grote ramen binnen in een grote ruimte vol licht. Men heeft met lichtmeters de lichtintensiteit gemeten en vastgesteld dat er binnen meer licht was dan op hetzelfde moment buiten, misschien door de lichtdiffusie die door de perspexkoepels wordt veroorzaakt. Eigenaardig!
In de grote zaal stuurde ik op een dubbel effect aan door aan het ene uiteinde een fonteintje te metselen en aan het andere eind een open haard. De twee uiteinden symboliseren water en vuur als elementen die via het boek in de geesten worden binnengebracht. Het vuur werd tot nog toe niet ontstoken, ook al werd er een gezellig zitje bij voorzien.
Een gebouw wisselt wel eens van functie. Zo kreeg de voordrachtzaal een andere bestemming, die gelukkig van pas kwam: ze werd een discotheek, die veel succes kent. Op de eerste verdieping is een kinderbibliotheek, met aparte ingang. Er is daar ook een opgehangen schelp in polyester, bedoeld als vertelruimte voor de peuters.
Opdrachten voor de Dienst voor Schoolgebouwen die dan volgden, vatte ik met vreugde aan, maar liepen slecht af: een rijksinternaat in Hoboken, een lagere en middelbare school in Kalmthout, een basisschool in Sledderlo. Het leven van een architect is een tocht van de ene opdracht naar de andere. Ik heb daarbij gedeeltelijk geluk gehad. Een aantal grote gebouwen heb ik kunnen realiseren. Maar nog meer gedroomde projecten bleven hersenschimmen. Naarmate de crisis een permanent karakter aannam bleven de projecten in de laden van de administratie liggen. Men betaalde de gedane prestaties slechts na goedkeuring. Maar die goedkeuring hield men opzettelijk achter, zodat vele architecten meer en meer in moeilijkheden gingen verkeren.
Het internaat van Hoboken was alleszins een mooie opgave. Op een stuk grond, eigendom van de staat, naast het bestaande atheneum, werd een internaat voor 120 jongens en meisjes gepland. Mijn ontwerp voorzag vier verdiepingen, het verhoogde gelijkvloers bevatte de verblijfzalen, eetzalen, de keuken, enzovoort. En dat alles te midden van een groenaanleg met een vijver als expansieruimte voor het overtollige water, want in de winter was er een hoog grondwaterpeil. In zijn geheel was mijn plan weer een voorbeeld van organische architectuur: een rechthoekig blok van kamers boven een bewogen compositie op het niveau van de straat.
| |
| |
Minister Calewaert ging akkoord en de aanbesteding werd voorbereid. Eerste alarm. De minister die stedebouw onder zijn ‘bevoegdheid’ had, ging dwarsliggen. Een recente ukaze voorzag voor de hele straat een maximumhoogte van drie lagen! Dit in een straat waar een ware heksensabbat had plaatsgevonden: het ging van zes naar twee, van vijf naar drie verdiepingen en naast ons bouwterrein waren er drie torens van vijftien verdiepingen. Mijn vier verdiepingen waren te hoog, hoewel zij in de diepte van het terrein en achter een bomenscherm zouden staan.
Goed, ‘mijn’ minister ging akkoord om lager te bouwen. ‘'t Is overigens een welkome besparing,’ meesmuilde hij!
Minder goed! Er kwam een andere regering, en door het verraad van de liberalen kwam er een katholieke minister van onderwijs. Nu begon het sabotagespel. Het project werd ingehouden, niet door de dienst voor schoolgebouwen, maar op het kabinet van de onderwijsminister en vervolgens op dat van stedebouw. Een paar jaar lang moest ik zoeken in wiens klauwen mijn plan gevangen zat. Eindelijk vond ik de klauwen in kwestie, die dan toch het ontwerp deden afschrijven, waarna ik wonder boven wonder werd betaald. Dit project is dus misgelopen door de obstructie van stedebouw, waar men naast de wolkenkrabbers van Amelinckx mijn school van vier verdiepingen te hoog vond. Formidabele hoogtegrens van het absurde!
De school in Kalmthout is dan weer gestrand door de intrekking van de kredieten voor scholenbouw.
En ook in de jaren tachtig liepen nog een paar schoolprojecten vast. Voor een school in Reet leverde ik een voorontwerp in, maar men houdt het met opzet in behandeling zonder goedkeuring, zodat het niet gehonoreerd wordt!
Een school in het Limburgse Sledderlo ten slotte werd door handige bedienden zo lang tegengehouden dat ik het na zeven, ja zeven, complete voorontwerpen heb opgegeven en aan een medewerker heb overgelaten. De school is overigens nog altijd niet gebouwd.
| |
Polen
Door de Poolse architecten werd ik samen met drie andere Belgische architecten uitgenodigd om de voltooiing van de wederopbouw van Warschau mee te vieren. Het was a.h.w. een congres waarop vele bekende
| |
| |
namen uit de architectuur aanwezig waren.
Het was overigens niet mijn eerste bezoek aan Oost-Europa. Al in 1961 was ik door het genootschap Hongarije-België uitgenodigd om een studiereis in Hongarije te maken, vooral met het oog op de nieuwe architectuur daar. Dat bezoek was me erg meegevallen. Ik herinner me de gesprekken met mijn Hongaarse collega's-architecten, in het Frans of Duits, ze waren altijd gelukkig met iemand uit het westen te kunnen praten. Ze waren allemaal beheerst zakelijk, bezig met grote opdrachten die hun weinig tijd lieten voor ideologische discussies omtrent architectuur. Ik kreeg de indruk dat het regime hun als een praktische noodzaak voorkwam: het verschafte hun grote mogelijkheden en liet zich op esthetisch terrein niet met hun werkzaamheden in. Nieuwe woningen, scholen, ziekenhuizen, daar kwam het op aan, voor theorie was er geen tijd. Dat was voor mij, die in België altijd te paard zat op nieuwe theorieën, enigszins vreemd, maar... zij maakten wel mooie gebouwen. Ze werkten trouwens in ideale omstandigheden, gegroepeerd in grote ateliers, met de nodige architecten, tekenaars, zodat alles onder één dak gebeurde wat bij ons verspreid is over allerlei instanties met soms tegengestelde belangen.
Maar nu belandde ik dus in Polen, waar we naar alle denkbare merkwaardige plaatsen werden gesleept. Het schitterend wederopgebouwde Warschau, Krakau met zijn interessante ordegebouwen en het kasteel Wavel, vol oude Brabantse tapijten, een bergsportoord waar de mensen nog de typische klederdracht droegen en ten slotte Auschwitz, waar wij de verschrikkingen van het nazisme te zien kregen. Niet alleen de spoorlijn die onder een boog passeert met de tekst ‘Arbeit macht Frei’, maar ook het crematorium en kamers volgestouwd met vrouwenhaar, kamers met gebitten... Vreselijk om zien, deze te hergebruiken overblijfselen van miljoenen joden en verzetsmensen die hier werden vermoord op industriële schaal. Iedere bezoeker was hevig onder de indruk en zwoer voor zichzelf dat zoiets nooit meer zou gebeuren. Ik zelf kon me verheugen dat ik aan de verschrikking van het concentratiekamp ontsnapt was.
Inzake stedebouw bezochten wij een industriestad die sedertdien naam heeft gemaakt, Nowa Huta. De urbanist Ptaszycki heeft de stad gecomponeerd met wijkelementen met zeer gevarieerde blokinplantingen van vier woonlagen. De kleuren en materiaalvariaties zijn zeer geslaagd.
De dag van de ingebruikneming van het totaal vernieuwde centrum van Warschau, met zijn brede lanen, monumentale bronzen lantaarns, en waardige gevelpartijen, aanschouwden wij vanaf een tribune de ont- | |
| |
roerend mooie stoet. Een meisje van zo'n zes jaar liep helemaal alleen voorop met een tuil bloemen. Dan volgde een blok van zestigmaal zestig struise mannen met ontblote borst, elk met een rode vlag. Geen soldaten. Natuurlijk waren er afvaardigingen van de fabrieken met de nodige slogans. 's Avonds waren wij uitgenodigd op een feest in een van de gerestaureerde paleizen. Voor een land dat nog niet zo lang aan de bitterste nood ontsnapt was, waren wij sterk verwonderd over de overvloed van lekkere dingen. Ik discussieerde de hele nacht, o.a. met de architect van het gebouw van de Roemeense pers, Skanteia. Hij verdedigde de tendens die in navolging van de Russen het neoklassicisme als de ware proletarische strekking in de architectuur beschouwt. Ik verdedigde vanzelfsprekend het tegenovergestelde. M.i. mag het socialisme zich niet met de overblijfselen van de bourgeoiscultuur tooien. Wij geraakten het niet eens.
Intussen heeft men in Polen wèl de juiste weg gevonden, wat architectuur betreft. De Polen winnen vaak internationale architectuurwedstrijden. Ze zijn artistiek het meest begaafd van de volkeren achter het IJzeren Gordijn. Ze zijn echter geestelijk nog aan het rooms-katholicisme verslaafd en dus moeilijk voor eigenlijke sociale vooruitgang vatbaar.
Ik had veel contact met architect Karpinski die me op de hoogte bracht van de werkwijze en verhoudingen onder de Poolse architecten. Hij beklaagde zich over de vele commissies die een ontwerp moet passeren alvorens tot uitvoering te geraken, zodat de uitvoering niet meer lijkt op het oorspronkelijke ontwerp. Daar konden wij Belgen wel inkomen. Toen wij afscheid namen kwamen tranen in de ogen van de achterblijvende confraters.
Ik was blij in Polen te kunnen kennismaken met ettelijke buitenlandse collega's, onder wie André Lurçat. Met hem kwam ik goed overeen en wij belegden nadien verschillende samenkomsten in Maubeuge. Wij overwogen de stichting van een nieuw, sociaal-progressiever CIAM, maar er is uiteindelijk niets van gekomen. Lurçat is inmiddels overleden, zonder dat zijn Franse collega's daar veel aandacht aan besteed hebben. Hij was trouwens een rustig iemand, die plichtsgetrouw zijn werk deed, zonder reclame of lawaai. In het begin van de moderne beweging bouwde hij nochtans opzienbarende gebouwen, zoals de school Karl Marx in Villejuif en ettelijke grote woningen.
| |
| |
Griekenland en het eiland Hydra (1976)
| |
| |
| |
Eindelijk de Acropolis
Iedere architect heeft de onweerstaanbare neiging eens in zijn leven het Parthenon op de Acropolis van Athene te gaan bewonderen. Hoewel ik principiële bedenkingen heb tegen het vertalen van houtconstructies in marmer, heb ik in 1975 ook aan die zwakte toegegeven, misschien onder de invloed van het enthousiaste hoofdstuk van Le Corbusier over de Acropolis, in zijn eerste en beste boek, Vers une Architecture.
Maar we bezochten meer dan het Parthenon. Het ware Hellas kregen we met onze huurauto te zien, de honderden kleine kapelletjes, naïeve bouwseltjes met een olievlam en bijbehorende fles olie in, de armtierige dorpen, waar de vrouwen stonden aan te schuiven voor de bakker, met hun in een handdoek geknoopte deeg, de herders met een kudde geiten, de weer opduikende communisten die ons een portret van Marx cadeau deden, en af en toe een slang.
We keken ons de ogen uit het hoofd op de Griekse bouwkunst. Epidaurus kan men niet vergeten en ook Mistra, met zijn Byzantijnse kerken Metropolis, Theodoros en Evangelistria, behoort tot de architectonische hoogtepunten. De Byzantijnse bouwkunst is niet te verbeteren in zijn simpele maar deskundig geconstrueerde gewelfbouw. Gewelfbouw die een beeld vormt van het heelal, omhelzing van het al. Spijtig is dat ik nu haast alle grote bouwkunst heb kunnen bewonderen, behalve de Aya Sofia, ik zou die graag vergelijken met de grote moskee in Kaïro, ook een staal van zuiver geconcipieerde bouwkunst.
Er moet een oneindige kloof geweest zijn tussen de idealen van de Griekse oudheid en het Byzantijnse christendom, om hier een bouwkunst te scheppen, die voor alles waarheid is, terwijl bij de klassieken alles vorm is. Iedere steen in de Byzantijnse architectuur ligt op zijn plaats, waar hij voor de soliditeit en de te realiseren ruimte zijn juiste rol speelt, terwijl de oude Grieken houten constructies in marmer omzetten en denatureerden tot een edel maar ijdel spel. Beide opvattingen hebben in Griekenland hun meesterwerken nagelaten, soms in elkaars onmiddellijke nabijheid.
Hetzelfde antagonisme bestaat in de sculptuur en schilderkunst. De oude Grieken beeldden een lichamelijke perfectie af, maar riepen niet door symbolen een hogere werkelijkheid op. Daardoor was de klassieke kunst geroepen te stranden in een eeuwen durend academisme. De oosterse kunst daarentegen wordt, via Byzantium, de romaanse bouw- | |
| |
kunst en de gotiek, de basis van een mogelijke vernieuwing, na het vervloekte eclecticisme. Wij, modernen, denken gotisch, wij trekken de drukkrachten samen op zo dun mogelijke steunpunten en overwelven de ruimten met lichte gewelven, terwijl wij de gevels wijd openstellen voor het licht. Onze architectuur kan aldus werkelijk functioneel en organisch worden, wat met de klassicistische reactionaire bouwerij niet het geval is. Daarom neemt elke absolute macht ook haar toevlucht tot deze vorm van architectuur (Mussolini, Hitler, Stalin, Reagan en co) en wordt zij nu een modeverschijnsel in onze tijd van sociale regressie en postmodernisme. De klassicistische gewrochten van Van den Hove doen mij pijn!
Maar die beschouwingen voeren ons al weer weg van Griekenland zelf, waar we het volgende jaar overigens terugkeerden. Het eiland Hydra was toen aan de beurt, een wondere plastische wereld. Als architect dwaalt men er straat in straat uit tussen tientallen composities vol inspiratie voor mogelijke projecten.
Met het blauw en wit van Hydra in mijn hoofd kon ik inderdaad aan een aantal projecten beginnen. Een landhuis voor mijn fotograaf, De Belder, in Wilrijk, een in het bos verborgen villa in Schilde, een luchtig huis in Mechelen, een bloemenwinkel in Borgerhout. In kleine bouwprojecten oefent men zich voor de grote, maar ze kosten evenveel inspanning.
| |
Indië
In 1977 kondigde zich een grote reis aan: Indië, een kennismaking met een fundament van onze cultuur. Wij wilden dat land bezoeken onder de beste voorwaarden, met een gids voor ons alleen en een door ons uitgestippelde reisweg. Wij hadden deze reis onder de bescherming gesteld van Ganesha, de god van alle aangename zaken in het leven! Ganesha was echter slecht gezind en we hadden in Frankfurt al een ‘technical delay’. Verder verliep de reis voorspoedig, via Kaïro naar Bombay.
Eerste wandeling naar The Gate of India, een pretentieuze Engelse triomfboog. Het was zondag en er trok daar een echte modeshow voorbij, alle types van Hindoes, Moslims, Gurka's, Gondrathi, Sikhs en hier en daar een moderne Hindoe met een Nehru-kap. Als eerste kennismaking kon dat er nogal door. Wat een kleuren en geuren!
Wij kregen een mooie rijzige dame als gids, een zeer beschaafde Parsi,
| |
| |
Op reis in Indië (1977)
| |
| |
die ons het eiland Elefanta deed bezoeken. Het groots opgevatte Elefanta, met zijn rotstempels en beelden van Shiva, viel mee als tegenstelling met Bombay, dat te Victoriaans is om je in Indië te voelen. Als symbool van het leven zijn er verschillende lingams gebeeldhouwd waar men ritueel omheen moet gaan in dezelfde richting als de aarde draait. Het geheel ademt een serene rust. De ideologie is er één met de vorm.
Met de Parsi-gids wandelden we langs ‘de toren van het zwijgen’, waar de Parsi's hun doden door gieren laten oppeuzelen. Wij passeerden ook een haven waar vissersvrouwen bezig waren vis te reinigen. Ze waren ontzettend opgetuigd met opzichtige juwelen in blinkend metaal. Ze spraken een Engels-Indisch bargoens en ze stelden voor gratis de luizen van mijn vrouw te vangen. Vriendelijke mensen!
Eindelijk kregen we de boeddhistische grotten te zien, de Ajanta Caves. Het was er heel heet, wat bedompt, maar de sculpturen waren te overweldigend om onze indrukken in woorden te kunnen vatten. Het was er echter niet mogelijk iets ernstig te bekijken, laat staan er iets te tekenen. Het Hindoe-publiek was zeer lawaaierig en opdringerig. Iedere rijke Hindoe meent dat hij alleen is op de wereld. Dat ondervonden we ook later nog in de vliegtuigen. Maar wat er te zien was, is geweldig: volstrekte doelbewustheid van architectuur, sculptuur en schilderkunst. Men vraagt zich af hoe de volmaakte eenheid van stijl bereikt is. Louter intuïtief, of met volmaakte kennis van de plastische expressiemiddelen en de effecten van het licht in deze grotten?
Indië is rijk aan godsdiensten vanaf de hindoeïstische versie met de primaire veda's en hun religieuze commentaar tot het Jaïnisme en het boeddhisme met hun duizend varianten en ten slotte de mohammedaanse en christelijke en zelfs joodse monotheïstische godsdiensten. Maar de architectuur tekent zich niet duidelijk af volgens de religies, behalve dan de mohammedaanse. Er is een continuïteit in de vormgeving naargelang de geografische en etnologische elementen er aanleiding toe geven. Het is voor ons, culturele toeristen, van ondergeschikt belang tot welke sekte een gebouw behoort. Alleen bij de hedendaagse tempels zijn chique en kitscherige materialen overmatig gebruikt.
Onze weg door Indië volgde ongeveer de geschiedenis, zoals die zich in opeenvolgende zones verspreidde, concentreerde en verdunde!
De eerste beschavingsperiode ligt evenwijdig met deze van Mesopotamië. Men heeft er niet veel meer van gevonden dan de steden Monenjo-Daro en Harrapa. In deze streek zijn wij niet geweest. Deze cultuur werd
| |
| |
overhoop gehaald door de Ariërs, een blank ras afkomstig uit de noordelijke bergen. Deze richtten de maatschappij in volgens racistische principes. Zij waren de kaste der heersers en de bruinhuidige inboorlingen, die nochtans een hogere cultuur bezaten, beschouwden ze als een lagere kaste. Later kwam daar een religieus kastenconcept bovenop waarbij de priesterkaste de hoogste macht genoot en de volksklasse slechts had te gehoorzamen. Die kasten diversifieerden zich stilaan ook volgens handwerk en beroep. De Brahmanen (de priesterkaste) hielden de hand aan de strenge naleving van allerhande rituelen die de gunst van de goden van de zon, wind, donder en bliksem moesten afdwingen. Geleidelijk kwamen allerlei idolen en vruchtbaarheidssymbolen zich met de Brahmaanse goden vermengen. Tot sommige profeten erin gelukten een samenhangend systeem te ontwerpen dat aan het leven een verklaring gaf.
Boven alles staat het Brahmaan, de totale realiteit, die noch geschapen, noch vergankelijk is. M.i. staat dit concept hoog boven de dualistische godsdiensten van het westen. Maar ook hier vragen de mensen naar verpersoonlijkte goden. In dit geval een god die men als de schepper, beschermer en vernietiger van de wereld kan aanbidden, en die in drie vormen tot uiting komt, Brahma, Vishnu en Shiva. Daaronder staat het de mens vrij talloze kleine goden te vereren. Het geloof in de duurzaamheid van het heelal, dat niet geschapen is en niet vergankelijk, ligt aan de basis. Het idee van de reïncarnatie, waarbij men volgens zijn verdiensten in een ander wezen weerkeert, uit een lagere of hogere kaste, volgt uit het erkennen van de bestendigheid van het leven.
Ik vat deze ideologische bovenbouw hier samen omdat hij ook de basis vormt van een ons totaal vreemde grondslag voor de architectuur. Er is nooit sprake van een rationele samenhang functie-constructie-expressie zoals in het Westen. De vormen beantwoorden, onafhankelijk van een ruimtelijke constructieve bedoeling, slechts aan abstracte begrippen die zich materialiseren in geometrische schema's die samenhangen met de religie. Het is dus niet absurd voor hen, zoals het voor ons wel is, houten constructievormen in steen uit te voeren. Dat is bijvoorbeeld gebeurd in de oudste stupa's als die van Sanchi, in de grotten van Ajanta en de rotstempel van Ellora. De woudbewoners hebben een traditie geschapen van houtconstructies, met een vast schema, en ook de latere steenconstructies moesten daaraan beantwoorden. Men kan zich afvragen of een dergelijke architectuur menselijk niet even gewettigd is als onze op structurele rationaliteit gebaseerde bouwstijlen. Ik schrijf dit omdat ik
| |
| |
me ervan bewust ben dat wij dankzij staal, beton en kunststoffen om het even welke vormen kunnen concipiëren en uitvoeren, maar waartoe en waarom? Zaak is, welke ideologie wij met deze ‘sprekende’ vormen zouden uitdrukken? Een vraag die wij op dit ogenblik bezwaarlijk kunnen beantwoorden omdat alle geloven bouwvallig zijn of aan het worden zijn.
In ieder geval, toen de kastenmaatschappij niet meer te verdragen was, kwam de prediking van Boeddha. Hij sprak niet over goden, hij verachtte de indeling in kasten, hij veroordeelde de hebzucht en de sociale verdrukking, hij wilde ieder verantwoordelijkheid over eigen daden doen dragen. Dit was een revolutionair onderricht, dat het volk losmaakte van passieve gehoorzaamheid aan de hogere kasten. Boeddha zei: ‘Men wordt geen Brahmaan door zijn geboorte, maar door zijn gedrag.’ Voor de eerste maal in de geschiedenis werd aan de mens een verantwoordelijke plaats gegeven. Zijn laatste woorden waren: ‘Wees uw eigen licht, wees uw eigen bescherming, want er is geen ander schuiloord dan uzelf.’ Dat is een belijdenis die ook ons past, als humanisten van deze tijd!
Aanvankelijk werden geen beelden van Boeddha gemaakt, maar werd zijn aanwezigheid getoond door een symbool. Zeer snel echter kwam de verheerlijking op gang van zijn persoon en van zijn eerste volgelingen met stupa's, sferische constructies die het heelal symboliseren. Onze reis stelde dus programmatisch als een der eerste items de stupa van Sanchi. Wij geraakten onder de indruk van deze oude primaire architectuur, anders dan de Hindoestudenten die wij er ontmoetten en die vrij sceptisch reageerden. Plezierig waren de talloze apen die over het monument koersten.
In de rotstempel van Ellora bleven we lang, want het is een hoogtepunt van architecturale sculptuur. Beeld je in: een geweldig rotsmassief dat door het weghakken van een brede gracht los komt te staan en dan helemaal door sculptuur tot een monolitisch gebouw wordt omgevormd. Ook de wanden van de ontzaglijke put zijn daarenboven nog van galerijen en grottempels voorzien. Dit is werkelijk een reuzenwerk gegroeid uit zweet en waarschijnlijk ook tranen, maar de makers veronderstelden waarschijnlijk dat zij bij een latere reïncarnatie een beter leven zouden genieten. De tempel is een geheel van symbolische voorstellingen, met overdadige toepassing van bloemenmotieven, met daarin wezens, halfmens, half-vogel, die de opdracht hebben de hemelen met muziek te vullen. Voor ons was er niet alleen hemelse muziek - maar wat eigenlijk
| |
| |
hetzelfde is - ook ruimtelijke muziek van volumes en holten.
Wij volgden de evolutie van het architectonische denken, eerst de stupa's, dan de grotten, dan de uit de rots gehakte tempels, vervolgens de gemengde bouwwijze, de zuilen, balken en dekstukken in natuursteen. Het zijn indrukwekkende constructies die van oudsher gehoorzamen aan een kosmisch gefundeerde geometrie, en die als zodanig de stabiele uitdrukking vormen van het heersende statische wereldbeeld. Het is wonderlijk dat men uitsluitend op basis van vierkanten zulke alle verbeelding tartende composities heeft kunnen scheppen. Hier worden niet gewoon vierkanten aaneengesmeed, zoals bij de rationele planning van moderne kantoren, maar er worden ingewikkelde schema's toegepast. De vierkanten worden onderverdeeld in even en oneven getallen om de goden en ondergoden op het juiste vierkant te huisvesten, Brahma in het midden: Brahma de schepper, maar ook als belichaming van Brahmaan, het oerprincipe. Het gebouw dient in zijn correcte vormgeving de orde van het heelal te bevestigen en te ondersteunen. Iedere afwijking zou deze orde in gevaar brengen. Architectuur wordt zo de ordening van het heelal en staat ver verheven boven een functionele ruimteschikking. Men voelt zich in deze ruimten in zijn bewegingen en indrukken door een niet thuis te brengen wil bestuurd. Macht van de architectuur als nergens anders verwezenlijkt.
Mijn vrouw Elza werd in een van de tempels door een priester in groot ornaat bij de hand genomen en ritueel rond het allerheiligste geleid, waarna het teken van Vishnu op haar voorhoofd werd aangebracht. Ik heb dus een priesteres van Vishnu in huis, vermoed ik. Ik hou zelf meer van Shiva, de god die vernietigt om te kunnen bouwen, daar hebben wij vandaag het meeste behoefte aan!
De kasten zijn wettelijk afgeschaft, maar onze gids wou niet eten in gezelschap van een herder met wie wij onze picnic deelden in de schaduw van een banyaboom met honderd vertakkingen. Het is mijn vaste indruk dat de praktijk van vele godsdiensten eerder aan een sociale differentiatie beantwoordt dan aan innerlijke overtuiging. Zoals in Vlaanderen trouwens, waar het ook de ‘deftige’ lui zijn die naar de kerk gaan.
Geweldig mooi was Mahaballipuram: een compleet programma van totaalkunst in een totaal onbedorven landschap. Eerst werden wij overweldigd door het schouwspel van een aantal rotsachtige uitsprongen die met beitels omgetoverd waren tot olifanten en leeuwen. Daarnaast is een rotswand bewerkt, hij beeldt de geboorte van de heilige stroom uit.
| |
| |
Langs dezelfde kust is een tempel op de rotsen opgericht, die de pracht van de geometrie ten volle tot uiting brengt. Dit is m.i. het mooiste gebouw dat Indië geschapen heeft. Het is een constructie die enthousiasme uitstraalt. De tempel is een bedevaartsoord. De vrouwen scheren bij wijze van offer hun hoofd kaal. Ze wassen hun sarongs in de zee en laten die drogen in de wind, als kleurige vlaggen van vreugde.
Wij logeerden niet ver daar vandaan en werden 's avonds vergast op een Indisch maal op het strand. Toen de maan in het zenit geklommen was, verscheen een danseres, die prachtige dansen uitvoerde ter ere van Shiva. De fonkelende sterren en de maan volgden de kosmische bewegingen, de muziek van het kleine orkest en de muziek van de ruisende zee. Dit is een onvergetelijk beeld. Zoiets verwekt een ware communie met de natuur, iets waar de westerse religies niet in slagen, want in plaats van met blijheid zijn ze steeds bezwangerd met bloed.
Calcutta is de vreselijkste stad die ik ooit bezocht heb. In een stinkende mist dolen als verloren zielen klompen mensen rond, beladen met pakken en zakken, rickshaws trekkend tussen een ordeloze stroom van camions, taxi's, fietsen, met de verscheidenste lompen en kleren aan. In alle hoeken en kanten liggen of zitten armzalige wezens. Ze stoken vuurtjes in blikken dozen, of liggen te slapen in primitieve hutten, gemaakt van afval, kartonnen dozen of zakken op een paar stokken geplaatst. Dat alles wriemelt en wriemelt in de twijfelachtige schijn van de elektrische straatlampen, die er in de mist niet in gelukken de sfeer van onderwereldse vervloeking enigszins te milderen. Het verkeer is abominabel, het verloopt niet in snelle stromen, het lijkt razend geworden lava. Overal staan politieagenten met stokken, in een kort broekje op sokkels, te midden van rook en stof. In de mist duikt af en toe een monument voor Queen Victoria of een andere pretentieuze potentaat op. Naar Calcutta keren wij zeker nooit terug.
We haastten ons om er weg te geraken, het vliegtuig in op weg naar Nepal, in het noorden. Verre bergketens kwamen in zicht. Die witte gekartelde lijn hoog boven de andere, zou dat de Himalaya zijn, het dak van de wereld?
Wij kwamen 's morgens aan in Katmandoe. Op het eerste zicht zag het er nogal slordig uit, pseudo-westers. Het urbanistisch schema van de stad was ons gauw duidelijk: een plan op basis van vierkanten, met historisch gegroeide afwijkingen en dwars door dit systeem van vierkanten de voornaamste straat, gegroeid op de oude weg Indië-Tibet. Dat geeft, zo- | |
| |
als in Broadway in New York, aanleiding tot scheve, hier schilderachtige, hoeken. De pagoden rond Durban Square zijn stuk voor stuk wonderen en zijn aan Vishnu en Shiva gewijd. De Nepalezen belijden een religie die boeddhisme en hindoeïsme met elkaar vervlecht, met grote invloed van het tantrisme. Als men de nodige aandacht wijdt aan de toverachtige tempels en paleizen komt men gauw in de juiste sfeer.
Dakshin-Kali is een bedevaart- en offerplaats in de bergen. In een bergplooi zijn enkele gebouwtjes verenigd tot een bloedige offerplaats van de godin Kali. We zagen hoe in een beek de offerdieren, geiten, schapen of kippen gereinigd en dan door beroepsslachters omgebracht werden. De kop ging naar de godin en de offeraar kreeg bloed op het hoofd gesmeerd, zodat ieder kon zien hoeveel hij over had gehad voor de goden. Iedere keer dat een dier geslachtofferd werd, luidde een klok. Ook op het beeld van Kali werd bloed gesmeerd. Die is dan tevreden en brengt geluk aan de milde gever, schijnt het. Rond de offerplaats was het een gedrang van jewelste van bedelaars en wrakken allerhande. De mensen kwamen terug met een klad bloed over het hoofd. Men moet het als een gruwelfilm bekijken, want al dit bloed is eigenlijk weerzinwekkend, zelfs voor ons die vroeger ‘bloeddorstige revolutionairen’ waren! Er werden hier naar het schijnt vroeger ook mensenoffers gebracht. Nu, dat deden de Spanjaarden in de 16de eeuw met hun inquisitie bij ons ook!
De prachtige vergezichten op de Himalaya ruilden we weer ineens voor de beschaafde wereld van Delhi. Ik bezocht er het Rode Fort en andere mohammedaanse bouwsels, want van nu af waren wij in een totaal ander bouwkunstig milieu gedompeld. Dit vindt zijn hoogtepunt in de Taj Mahal, werkelijk een der hoofdwerken van de architectuur. Het is een volkomen beheerst ‘jeu correct et magnifique des volumes sous la lumière’, als men het zoals wij in volle zon kan bewonderen. Het is weergaloos mooi, zowel perfect in de algemene, evenwichtige compositie als in de detailafwerking.
Wij moesten natuurlijk ook Benares aan de Ganges bezoeken. Wij waren op post voor zonsopgang. In een bootje op de Ganges konden wij samen met de talloze bedevaartgangers het verschijnen van de daggodin begroeten. Dat was een schouwspel dat ik op zijn zachtst gezegd gemengd evalueerde. Naast ons bootje dreef kalm en bedaard een lijk mee met de stroom en verderop diende een lijk tot petit déjeuner van de gieren. Vlak daarbij dronken bedevaarders van datzelfde Gangeswater en wasten ze er zich mee. Anderen namen het in flessen mee als medicijn.
| |
| |
Op de oever werd men besprongen door massa's elkaar beconcurrerende bedelaars. Wij spoedden ons snel weg om frisse ideeën op te doen in Chandigarh, gepland en wat de openbare gebouwen betreft gebouwd door mijn meester, Le Corbusier. De woonwijken zijn door geestesgenoten van hem verwezenlijkt, als Jane Drew en Pierre Jeanneret. Het viel niet mee dat het verkiezingstijd was en er een soort van staat van beleg heerste. Alle gebouwen werden militair bewaakt en waren moeilijk of niet toegankelijk. Het genie van Le Corbu sprak echter al uit het ensemble en uit het concept van de gebouwen. Deze gebouwen zijn het logische gevolg van een dubbele zorg: de bescherming tegen de zon en de bescherming tegen de regen. Dit maakt de enorme uitstekende schermen vóór de ramen noodzakelijk, die Le Corbu ‘brise-soleil’ noemt. Voor de evacuatie van de regen zijn grote hellingen nodig. In de klare, constructieve denkwijze van Le Corbu drukt dit alles zich uit in gedifferentieerde bouwonderdelen. Er zijn dus de functionele volumes van de bureaus, hallen, vergaderzalen, enzovoort, en anderzijds de schermen, die los staan van de utilitaire ruimten. Dit geeft aanleiding tot een volkomen nieuwe, zeer indrukwekkende architectuur. Maar wij hebben dit alles bezocht in een kunstmatige eenzaamheid en daartoe was deze bouwkunst niet bestemd, integendeel. De pleinen moeten krioelen van een witte menigte.
In Chandigarh besefte ik nogmaals de betekenis van de kunstenaar Le Corbusier die het gedurfd heeft rechtlijnig te denken zonder enige toegeving aan geërfde denkbeelden. Met het armste materiaal, beton, schiep hij een rijkdom van vormen en dus van indrukken die door niemand van zijn tijdgenoten geëvenaard werd. Het werk van Le Corbu is brutaal, recht door zee, zonder wat wij verfijning noemen. Hij moffelt de structureel vervelende onderdelen, die wellicht door de gebrekkige techniek van de Indische bouwondernemers noodzakelijk waren, niet weg. In Chandigarh is de totale versmelting van constructie en expressie nog niet bereikt, maar men is ernaar op weg. De expressie van de gevels wordt in de binnenruimte slechts geschraagd door simplistische balk- en zuilenbouw. De vormen zijn vertrokken vanuit utilitaire overwegingen, maar het plastisch resultaat is sterk symbolisch en naar het wezen monumentaal. Dit is wat het Corbusiaanse werk hemelhoog stelt boven de klassieke of pseudo-klassieke portieken die overal schering en inslag zijn voor openbare gebouwen.
De kleurentoepassing is soms al te willekeurig, alsof zij er achteraf toe- | |
| |
| |
| |
vallig opgekletst werd. Dit strookt niet met mijn eis van juiste ideologische expressie. Het is nog altijd te vrije plastische kunst van een postkubist en nog niet van een sociaalvoelend kunstarbeider. De hoge superstructuur in de vorm van een koeltoren is zeker even gewettigd als de gebruikelijke koepel. Men ziet de toren echter alleen van ver. Mijn kritische opmerkingen komen van iemand die wel van Le Corbusier vertrekt, maar inmiddels enigszins verder geëvolueerd is in de richting van een ware organische architectuur. Welke maatschappelijke evoluties en daarmee samenhangende superstructuren we verder ook zullen beleven, de architectuur zal willens nillens rekening moeten houden met de essentiële bijdrage van Le Corbusier en het idiote geknoei van de ‘postmodernen’ overboord gooien.
Ik geloof dat Chandigahr, ondanks het door ons sterk aangevoelde kunstgehalte ervan, buiten het begrip van de massa's van de Hindoes staat. Is dit noodzakelijk? Wegbereiders zijn altijd vreemdelingen voor de grote massa. Vernieuwers zijn altijd eenzaam.
Met het hoofd vol oosterse architectuur belandden we terug in het properste land ter wereld. Naargelang de tijd zich voorwaarts spoedde kwamen er echter minder gelegenheden om te putten uit de rijkdom van verbeelding die wij in Indië ontvingen. Al werd me spoedig duidelijk dat men nooit mag wanhopen.
| |
Beter laat dan nooit
De telefoon rinkelde en een stem vroeg of ik nog dezelfde Braem was die in 1945 de prijs had behaald voor een gemeentehuis en administratief centrum in Boom. Ik moest bekennen dat ik mijn eigen zoon niet was en dezelfde Braem was als die van meer dan dertig jaar eerder. Men zou dit ontwerp dus al die jaren later toch gaan uitvoeren. Dat was een welkome verrassing, omdat de omvang van mijn werkzaamheden als architect merkbaar aan het slinken was.
De bouwplaats was inmiddels gewijzigd. Ze lag niet meer in het oude centrum, maar ik kreeg een ruim terrein op een aangevulde kleiput. Het staatsadministratief centrum zou aansluiten met het gemeentelijk administratiecentrum, het politiebureau, het cultureel centrum en de post. Dit alles zou een bouwkundige eenheid vormen. Het ruime middenterrein zou een parkaanleg worden met uitsluitend voetgangerswegen en
| |
| |
het autoverkeer zou geschieden via een verkeersweg achter het gebouw die ook de achterkant van de belendende gebouwengroepen zou bedienen.
Ik beschikte over een van 1950 daterend contract met de staat voor het vredegerecht en het financiegebouw en samen met de architecten Van Camp en Van Meerbeeck voor de andere gebouwen. Er was erg veel gehaspeld met de voorontwerpen voor de gemeentegebouwen, vooral dat van het cultuurcentrum. De crisis had dan toegeslagen en onze plannen waren blijven liggen. Inmiddels was Van Meerbeeck helaas overleden. Ik kon eindelijk, na een vruchtbare samenwerking met de diensten van de staat, de definitieve papieren opstellen. De uitvoering is net beëindigd.
Tijdens het opmaken van de plannen verdwenen wij tweemaal naar Mexico en ik meen dat de uitvoering wel enigszins de invloed van de Maya-architectuur vertoont. Niet dat ik Maya-elementen gekopieerd heb, maar er hangt wel een ondefinieerbaar aura rond het gebouw, dat niet Belgisch middelmatig is te noemen, maar spreekt van werkelijke architectuur.
| |
Mexico
Naar Mexico togen wij weer met de Cantensen. Een eerste maal met een reisgezelschap, een tweede maal op eigen kracht. Deze reizen maakten op mij een zeer grote indruk. Eigenlijk bracht ik evenveel geladenheid mee van Mexico als van Japan, en meer dan van Indië. Mijn verbeelding, die zich meer in schetsen dan in uitvoeringen uit, had meer aan de eenvoud van Japan en Mexico dan aan de ingewikkeldheid van Indië. Bovendien heeft de lectuur over Japan, zijn religies en het zenfenomeen en over de poëzie en de tempels van Mexico mij sterker getroffen. Misschien speelt ook wel mee dat ik een hele rij boeken heb over Japan en Mexico, over Indië maar enkele. In ieder geval, het kastensysteem dat ondanks alle wetten nog heerst in Indië is mij nog weerzinwekkender dan de ellende in Mexico en de Amerikanisering van Japan. Ik was trouwens beter voorbereid op Mexico dan op Indië, waar mijn indrukken minder geordend waren. Mexico was een eenheid, van land en kunst, kunst en volk, volk en ideologie, terwijl Indië een reusachtige heksenketel was, een heksenketel die nog vele jaren stomen zal eer hij zal ontploffen.
| |
| |
Op reis in Mexico (1978)
| |
| |
Mexico was onze laatste kennismaking met wat ik als de fundering van de universele, humanistische cultuur van morgen beschouw, in haar hoogste uiting, de architectuur.
Een van onze eerste Mexicaanse dagen al passeerden we in Mexico City de nieuwe wijk van Nonoal-Tlatelolco, een prachtig modern woningensemble van Vasquez. Merkwaardig was een wolkenkrabber in puntvorm, waarin een bank gevestigd is. Dit was een van de eerste bewijzen die wij ontmoetten van de enorme moed van de moderne Mexicaanse bouwmeesters: helemaal in aluminium en Italiaanse mozaïek en met een agressieve vorm die mij erg beviel.
Een hoogtepunt was het Centroceremonial van Teotihuacan. Als architectuur ergens aan mijn definitie beantwoordt dat het om het organiseren van een poëtische ruimte gaat, dan is het in de Calle de los muertos, een geweldige laan, 45 meter breed en 4 km lang, gesloten van het noorden door de Maanpiramide en naar het zuiden in rechte lijn doorlopend schijnbaar tot aan de horizon. Deze laan moet een hoogteverschil van 27 meter overwinnen, wat met verschillende reeksen trappen gebeurt. Vanaf het zuideinde is het zicht op de Maanpiramide werkelijk grandioos. Langs de grote laan staan culturele gebouwen opgesteld in een stalen orde, triomf van een grootse geometrie. Langs het zuideinde staat de Ciudadela, een vierkant met een zijde van ongeveer 400 meter, waarop de tempel van Quetzalcoatl staat, met expressieve sculpturen, gevederde slangen, het teken van deze god. Al deze sculpturen waren vroeger hevig gekleurd, in rood, wit, groen, geel, blauw. Wat durven wij weinig met kleur! Ik heb sculpturen voor de gebouwen van het Fortje gemaakt die bestemd waren om bont beschilderd te worden. Door omstandigheden is het niet geschied. Wellicht komt het er nog eens van, als een goedgezind bestuur er wat geld voor over heeft? Of kent u hier of daar een mecenas?
Net als in Indië en Japan liggen geometrische schema's aan de basis van de gebouwen, maar in Mexico zijn ze eenvoudiger en helderder. De volumes langs de Calle de los muertos liggen in een zuiver ritme aaneengeschakeld, dat samen met het landschap een complete harmonie bereikt. De oude Maya's zagen hun gebouwen in samenhang met de bergen eromheen, zij schiepen een totaalsihouet als hadden dezelfde goden de stapelbouw en de berghellingen bepaald. Hier en daar zijn er nog muurschilderingen op de overgebleven stuc-laag te vinden. Hoofdzaak is de intense poëzie die spreekt uit het spel der volumes onder de stralende zon. De westerse culturen hebben nooit een dergelijke grootse symfonie
| |
| |
van plastische vormen voortgebracht. In het Westen heeft men drama's in steen, het menselijke lijden en verscheurdheid door godsdiensten gebaseerd op het lijden; hier worden de natuurkrachten uitgedrukt in rustige en vrolijke symbolen. In de muurschilderingen ontwaart men een kinderlijke vreugde en naïviteit die sympathieker aandoet dan het erotisch gedoe in Indië. Die kinderlijke naïviteit kan dikwijls ook wreedheid worden, maar dat is een betreurenswaardige natuurlijke aanleg van de mens. Uiterst belangrijk is ook het Museo Nacional de Antropologia, een waar meesterwerk van architect Vasquez, niet alleen bouwkunstig gezien, maar ook als ideologische stelling die in het kader van de authentieke Mexicaanse levensbeschouwing het mensenwerk koppelt aan de natuur. Het geweld van het water vormt het middelpunt van de ruimte, maar even verder ligt datzelfde water met zich daarin spiegelende waterplanten loom en stil in de zon, terwijl het gebeeldhouwd teken van het eeuwig leven eruit oprijst. Het oer-indiaanse concept van de eenheid van stof en geest wordt hier uitgedrukt in een mensenwerk zo puur als kristal. Ik stond er paf van. Af en toe zou men eens naar Mexico willen vliegen om dit weer te zien, als geestelijke herbewapening.
Van dezelfde architect Vasquez staat tegenover het antropologisch museum het museum voor moderne kunst. Dat heeft een soepeler vormgeving, o.a. met een dubbele cirkelvormige trapoplossing in het centrum van het gebouw. Ik had al een hoge dunk van de Mexicaanse schilders en beeldhouwers door hun in de architectuur geïntegreerd werk, maar hier werd die indruk nog versterkt door de vrije hedendaagse kunst. Er was trouwens ook een grote tentoonstelling van mijn vriend Matta, de Chileen.
Wij bewonderden ook de grote muurschildering in de hall van het antropologisch museum van de hand van Tamayo, de vierde van de grote Mexicanen, naast Diego Rivera, Oroco en Siqueros. Die schildering stelt het gevecht voor tussen de gevederde slang en de poema of tussen Quetzalcoatl en Huitzilopochtli. Maar de muurschilderingen van Diego Rivera in het Palacio Nacional spannen voor mijn part de kroon. Daarin vind je een expressie, tot volmaakt evenwicht gekomen, van al wat leeft in het Mexicaanse volk. Het hele drama van de Spaanse verdrukking en de vernietiging van de oude cultuur tot en met de geboorte van een op de rede gebaseerde democratie zijn gevat in een overweldigende compositie waar alle strijders voor het nieuwe met name genoemd worden, tot en met Zapata, Pancho Villa en Karl Marx. De schildering is gevuld met
| |
| |
symboliek van oud-Mexicaanse oorsprong. Ik meen dat met het oeuvre van Rivera de twintigste eeuw haar hoogste niveau heeft bereikt. Het levende streven van een volk is daarin op esthetisch volmaakte wijze tot uiting gebracht. De hoofdzakelijk Parijse scholen van het impressionisme en het daaropvolgende kubisme brengen individuele drama's tot uiting, en houden het daarbij. Het volk bestaat niet in die kunst, en dat blijft in de officiële kunst zo tot vandaag, met uitzondering van Guernica! Ik bezocht ook het huis waar Rivera met de kunstenares Frieda Kahlo woonde. Dat was een ateliergebouw met een mooie tuin, helemaal in het blauw geschilderd. De interieurs waren nogal kaal, zoals in Mexico gebruikelijk, maar mooi en gezellig geschilderd. Rivera maakte geen geheim van zijn linkse overtuiging. Boven zijn bed troonde het portret van Lenin!
De Mexicaanse muralisten grijpen de toeschouwers bij de keel. Ze moeten reageren. Het Teatro de los Insurgentes, waar de beelden op je afstormen in een kleurig vuurwerk, de kapel in Tlatelalco met een reliëfschildering van Siqueros, of de grote schilderingen in Chapultepec, een zaal vol revolutie, ook van Siqueros... er zijn voorbeelden genoeg.
Bierwerts, de leraar monumentale kunst van het Hoger Instituut van Antwerpen, vroeg me of ik met alle bewondering voor deze kunst voor het volk, kon vaststellen dat dit volk er iets aan heeft in zijn strijd tegen de ellende? Misschien heeft het volk inderdaad geen boterham méér door de kunst, maar we kunnen de monumentale kunst van Mexico ook beschouwen als begeleidende muziek bij de opmars naar de nieuwe tijd, het noodzakelijke commentaar bij het gebeuren. Mijns inziens kan dit commentaar een motorische invloed hebben bij het denkende deel van de massa, dichters, musici en produktieve mensen, die in die kunst een visuele steun voor hun actie vinden.
Ik heb toegezien hoe in het Brusselse metrostation Hankar het publiek haast onverschillig langs de woelige muurschildering van Somville heen liep. Notre temps is er nochtans en zal er blijven als een getuigenis. De volkskunstenaar is de meest bewuste mens. Zijn getuigenis op de muur heeft een grotere waarde an sich dan louter formele scheppingen op een doek. Ook abstracte composities kunnen een ideologische inhoud met een meer dan tijdelijke betekenis hebben. Dat de getuigenis op de muur van een gebouw staat geeft ze alleszins een grotere sociale betekenis, zelfs als ze niet onmiddellijk en diep in de volkspsyche doordringt. Een muurschildering kan zelfs de betekenis van het gebouw luider laten spreken
| |
| |
| |
| |
dan de architectuur alleen kan doen. De hele Mexicaanse architectuur en beeldhouwkunst zijn er om die stelling te staven.
Onze reizen naar Mexico hadden gedeeltelijk als doel het relatieve gewicht van de ‘vrije kunsten’, schilderkunst en beeldhouwkunst, tegenover de architectuur na te gaan in de meest representatieve voorbeelden, en dit zijn de Mexicaanse! Deze dingen, die voor mij van levensbelang zijn, hielden me bezig terwijl ik in Mexico (en de tweede keer ook in Guatemala) rondreisde. De moderne architectuur heeft zich meer en meer, tijdens haar evolutie, verzet tegen ornament, om een identiteit van vorm, functie en constructie te bereiken. De Mexicaanse pre-Spaanse architectuur vertoont echter hele gevelvlakken met maskers, slangen, en dergelijke motieven die essentieel zijn voor de betekenis van de gebouwen d.w.z. dat ze geen ornament zijn, maar inherent aan het gebouw als religieuze factor. Als wij tot deze identiteit van vorm en betekenis kunnen komen, is er van overbodig ornament geen sprake. We moeten echter met die niet eng functionele vormen iets vermogen uit te drukken, zoals de Maya's en de Azteken dit konden en moesten.
Mexico is onvergetelijk, er is een hele reeks onuitwisbare beelden aan verbonden. De Olmeken, de Maya's, de Azteken, Diego Rivera, Siqueros, Orozco, de Sierra Madre, Teotihuacan, het vormt alles samen een bijna surrealistische, maar ook monumentale filmstrook. Utopia! Het land waar de architectuur de kristallisatie zal zijn van een vrije levensbeschouwing, een vooruitstrevende techniek, avant-gardewetenchap en poëzie. Het echte leven houdt zich vast aan de utopie!
| |
Oud maar niet dood
Een aantal goedwillende autoriteiten en collega's vonden in 1980 dat de zeventig jaar van Braem moesten worden gevierd met een grote tentoonstelling van zijn werk in de Academie. Dat gebeurde dan ook. Het werk van vijftig jaar exposeren is een hele karwei.
Er was al een deel van mijn ‘oeuvre’ aan de archieven van Architecture Moderne in Brussel overgemaakt. Er moesten tekeningen uit mijn beginperiode, van vóór 1930, worden opgediept. De tentoonstelling zou immers een periodisch overzicht geven van al wat ik getekend en later geschilderd had. Er waren projecten uit mijn studietijd, toen ik schoolse opdrachten moest uitvoeren en mij troostte met vrije ontwerpen. Vervol- | |
| |
gens tekeningen uit de tijd van het Hoger Instituut, toen ik een eerste lijnstad ontwierp tussen Antwerpen en Luik, getekend en geïllustreerd op drie grote borden. Vervolgens een reeks constructivistische composities. En foto's van uitgevoerd werk van alle aard, kleine bungalows, arbeiderswoningen, tot en met het Administratief Centrum, sociale woningbouw van 1 tot 20 verdiepingen, projecten voor de VUB, Glaverbel, enzovoort, enzovoort. Bovendien hing er nog een reeks schilderwerken van 1,22m op 1,22. Het resultaat van de voortdurende inspanning en strijd van een halve eeuw mensenleven.
De tentoonstelling werd geopend in tegenwoordigheid van 600 bezoekers, met een vriendelijke redevoering van de minister van onderwijs, Willy Calewaert, een documentaire redevoering van de architect Strauven en een officiële begroeting vanwege directeur Jan de Mol. Ik was door dit alles zeer ontroerd, ook mijn vrouw die door een jonge student in de bloemen werd gezet. Wat ik toonde was onmiskenbaar ook haar werk.
Tijdens de volgende dagen kwamen heel wat volgens mij gewichtige personen de tentoonstelling bezoeken, groepen studenten en architecten. Alleszins was de expositie zo omvangrijk dat ik zelf niet begreep hoe ik dat alles bijeengetekend had, en het ging dan nog maar om een deel van mijn produktie.
Wel had ik de hulp van drie, vier tot vijf tekenaars moeten inroepen, die meestal enkele jaren op mijn atelier doorbrachten om dan met hun eigen vleugels te gaan vliegen. Zo heb ik als medewerker gekend: Suske Peeters, Lode Wouters, vandaag zelf professor aan het hair, Edouard Vandevelde, vandaag Algemeen Directeur van de Nationale Maatschappij van Huisvesting, Hans Verhavert, thans architect-stedebouwkundige in Nederland, Rud Vael, thans architect bij de telefoonregie, Werner De Bondt, architect, Karel Beuten, leraar aan het hair, Hugo Lejon, architect, lid van de Koninklijke Commissie van Monumenten, Piet Vanreusel, leraar aan de architectenschool van Hasselt, Wim Mortelmans, Rina Kimzeke, Gusta van de Voorde, Juan Frazao, een Portugese stagiair, Dany Staut, lerares aan het hair, Jean-Pierre Frisson, architect in privé-dienst, Dirk Jacobs, in dienst bij de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting, Jan Willems, met wie ik voor sommige dingen geassocieerd ben en niet te vergeten Josephine Vanhumbeeck-Moyson, die tien jaar lang mijn trouwe en toegewijde secretaresse geweest is.
En veel van de tentoongestelde projecten waren natuurlijk het produkt
| |
| |
van de samenwerking met collega's. Aan al deze medewerkers en collega's ben ik veel dank verschuldigd. In het algemeen namen zij de administratieve en technische zijde van de ontwerpen op hun rug, terwijl ik mij kon bezighouden met het compositorische werk, dat mij gewoonlijk geen grote inspanning kostte. Ik tekende, tekende en tekende ontwerpen, tegenontwerpen, varianten, tot uiteindelijk een resultaat behaald werd dat zo weinig mogelijk compromissen inhield.
Voor mij was de expositie de gelegenheid een algemeen overzicht op het gepresteerde te verkrijgen dank zij de daadwerkelijke hulp van mijn collega's van de Academie. Zeventig jaar is niet niks!
Het was een pijnlijke ervaring dat na herhaalde hartinfarcten onze goede vriend en reisgenoot Piet Cantens in het Stuivenberggasthuis vrij plots overleed. Het was een zware slag voor zijn vrouw die er niet meer bovenop geraakte en aan een kwaadaardige ziekte begon te lijden, die haar ook na twee jaar neervelde in hetzelfde Stuivenberg. Toen zij erbuiten gedragen werd, kwam ook mijn vrouw erbinnen, op dezelfde verdieping, en dit voor twee pijnlijke maanden. Ik liet haar tot ze weer thuis en aan de beterhand was in onwetendheid over de dood van Paula, want dit nieuws zou haar zeker geen goed gedaan hebben. Wij zagen aldus de rangen stilaan uitdunnen. Mijn vader, de idealist, mijn schoonvader, de etser-schilder Severin, Paul de Vree, verscheidene collega's waarmee ik samengewerkt had, mensen naar wie wij jarenlang opgezien hadden, zoals burgemeester Craeybeckx, academie-collega Emile Langui, ettelijke klanten waarvoor ik gebouwd had... Wij blijven nog met enkelen over, gelukkig mijn zuster Paula en schoonbroer, Rik de Roover, mijn schoonzuster Frieda en schoonbroer Jul de Roover, Pol en Hilda Hendrickx, en mijn vrouw zelf die zeer moedig alle pijnen draagt en mij toch voortdurend terzijde staat.
Door de wankele gezondheid van mijn vrouw kunnen we geen vermoeiende reizen meer ondernemen en gaan we bijvoorbeeld uitrusten op Tenerife. Het zijn gelegenheden tot bezinning, terwijl ik ook nog werk aan projecten: het eindelijk tot uitvoering gekomen administratief centrum en vredegerecht in Boom, de muurschilderingen aan de VUB, en een metrostation in Antwerpen. Volgens de wet moet ik daarmee stoppen. Oude mensen worden uitgeschakeld. Ik moet er dus eigenlijk een kruis over maken. Ja, we zijn oud, maar helemaal niet dood!
Met het ontwerp voor een metrostation bij het Antwerpse Sportpaleis kwam er inderdaad wat nieuws op tafel: nadat ik mijn hele leven lang ge- | |
| |
Ontwerpschetsen voor metrostation Sport in Antwerpen
Werkschets Rijksadministratief Centrum Boom
| |
| |
vochten heb voor een architectuur met zon, licht en ruimte sluit ik mijn carrière af met een ondergronds ontwerp. Het gaat om een reeks tunnels en hallen die door ingenieurs werden ontworpen volgens hun zakelijke normen en waaraan architecten een menselijk uitzicht moeten geven. In metrostations heerst meestal een donkere, drukkende sfeer, met wanden in zwarte of bruine mozaïek, slecht verlicht en slecht onderhouden. Ons doel - want ik werk samen met Jan Willems, omdat de ontwerpers volgens het contract met twee moeten zijn - is een optimistische noot te doen klinken. Als het mag, zal alles wit zijn, met kleurige zonnen en sportieve figuren op de wanden. Het is al erg genoeg dat de reizigers onder de grond moeten kruipen. Volgens de laatste berichten zal het Sportpaleis echter volledig omgebouwd worden met wellicht ingrijpende wijzigingen in de conceptie van het tunnelcomplex. Het is dus te verwachten dat mijn laatste werk weer een moeilijke en langdurige bevalling zal worden. Enfin, daar zijn we aan gewend. Moeilijk gaat ook! |
|