| |
| |
| |
De Duitse romantiek
Die Schönsten Erzählungen Deutscher Romantiker
In de herfst van het vorige jaar heb ik al eens gewezen op de aardige,
goedgedrukte en goedkope reeks Forum-Bücher, die tot stand
komt door de samenwerking van drie Duitse uitgevers buiten de rijksgrenzen, n.l.
Bermann-Fischer te Stockholm, Allert de Lange te Amsterdam en Querido te
Amsterdam; zij zijn naar vorm en opzet familie van de Nederlandse
Salamander-reeks en de Engelse Albatross-edities; adviseurs voor deze uitgave
zijn Thomas Mann, René Schickele, Franz Werfel en Stefan Zweig.
Het belang van voor iedere beurs practisch bereikbare boeken is dezer dagen nog
in onze courant besproken; vermoedelijk is zelfs de ergste aristocraat,
reactionnair en bibliophiel van een dergelijk product der democratic geen
tegenstander, want ook als men het een nadeel acht, dat de kennis ongelimiteerd
verspreid wordt, kan men toch de grootste waardering hebben voor de mogelijkheid ener nieuwe ‘kennisverdeling’, die het ook vrij
willekeurige verband tussen geld en boekenbezit helpt ontwrichten. Ik zie juist
daarom in deskundig geleide uitgavenreeksen als deze Forum-Bücher een groot
belang; de democratisering der kennis, hoe problematisch en in bepaalde gevallen
verwarringbrengend zij ook moge zijn, is niet te keren door een
quasi-aristocratisch, reactionnair vasthouden aan oude privileges, krachtens
welke het ongeschreven eigendomsrecht van het boek met het fortuin is verbonden.
Voorbeeld: het juist verschenen deel van deze serie Die Schönsten
Erzählungen Deutscher Romantiker. De titel van dit boek is niet
gelukkig, want het belang er van ligt zeker niet in het feit, dat hier nu juist
‘die schönsten Erzählungen’ bijeen zijn gebracht; zelfs lijkt
mij die titel weer de onjuiste pretentie mee te dragen, dat de lezer, die van
deze stukken kennis genomen heeft, nu verder ook nooit meer een blik in | |
| |
de werken der Duitse romantici behoeft te slaan, aangezien de
Forum-reeks het al voor hem in orde heeft gemaakt. Of er niet een andere keuze
mogelijk ware geweest, laat ik dus geheel in het midden. Het komt voor mijn
gevoel meer aan op de mogelijkheid ener oriëntering op een gebied der
litteratuur, dat voor de meeste mensen bedenkelijk naar het museum riekt,
terwijl toch deze Duitse romantiek uit het einde der achttiende en het begin der
vorige eeuw in allerlei opzichten een merkwaardige overeenkomst vertoont met de
romantische reacties, die tegenwoordig overal te constateren zijn.
Wat zeggen echter de namen Tieck, Wackenroder, Schlegel, Brentano, Jean Paul,
Arnim, Eichendorff, Morike de gemiddelde, zelfs met een behoorlijke
intelligentie toegeruste lezer van 1939? Weinig of niets. Ik maak een
uitzondering voor Novalis en E.T.A. Hoffmann, die ook in deze bundel
vertegenwoordigd zijn, en voor Hölderlin en Kleist, die de samensteller er
buiten heeft gelaten; om verschillende redenen hebben zij iets van hun
actualiteit bewaard of herkregen, en aldus het historische tijdvak der romantiek
overleefd. De Duitse romantiek als verschijnsel, als historische totaliteit, is
echter dood en begraven voor de meesten. Terecht of ten onrechte? Men kan niet
beter doen dan de bundel uit de reeks Forum-Bücher ter hand nemen. Ieder voor
zich zal zulk een experiment op zijn manier tot een goed of een slecht einde
brengen.
Iets van de kerkhoflucht blijft ongetwijfeld om vrijwel al deze schrijvers
hangen. Iets er van hing trouwens al om de Duitse romantiek uit het eerste kwart
der negentiende eeuw, toen Heine in 1833 in Die Romantische
Schule het verschijnsel voorstelde aan Franse lezers; men ontzegt zichzelf
een bijzonder genoegen, wanneer men verzuimt naast het proza der romantici zelf
ook de scherpe commentaren van Heine te lezen, die dank zij hun
‘feuilletonistische’ stijl nog even fris aandoen als honderd jaar geleden.
Heine, die zelf genoeg van het door hem zo onbarmhartig geanalyseerde
romantische levensgevoel in zich had om precies te weten waarover hij schreef,
bezorgt in zekere zin reeds de begrafenis der gebroeders Schlegel en hun
aanhang, door achter hun bezige figuren | |
| |
de gestalte van de grote
Goethe op te roepen; door een nu eens satirische, dan weer
opzettelijk-vulgariserende of verklarende behandeling der stof weet hij te
bereiken, dat men mensen voor zich ziet in plaats van de gewone historische
abstracties der litteraire handboeken. ‘Die neuesten Literaturhistoriker geben
uns wirklich eine Literaturgeschichte wie eine wohlgeordnete Menagerie’ schrijft
Heine ergens, en het is juist deze menagerie-methode, die in staat is een
tijdvak van de litteratuurgeschiedenis volstrekt oninteressant te maken; door de
methode van Heine daarentegen (de z.g. ‘feuilletonistische’; maar welke
feuilletonist schrijft ons zulke feuilletons?) wordt het op zichzelf misschien
stoffige en voor het museum reeds half geconserveerde opnieuw levend. Ik wil
Heine's opvattingen over de Duitse romantiek (met name b.v. Novalis) niet
integraal voor mijn rekening nemen, noch zijn felle, persoonlijke en uiterst
amusante aanvallen op de gebroeders Schlegel voor de laatste waarheid over deze
theoretici der romantiek verslijten; maar wel ben ik overtuigd van de enorme
voordelen zijner ‘feuilletonistische’ methode boven de deftige
litterair-historische, omdat zij, onder de schijn van dodelijk te zijn voor de
beschreven romantische school, precies de enige is, die deze romantische school
als probleem, als ideeëncomplex, voor het nageslacht in leven houdt.
Heine schreef zijn noticies over de Duitse romantiek in de eerste plaats voor
Fransen, als een vervolg op (en gedeeltelijk als polemiek tegen) De
l'Allemagne van Mme de Staël. Eén van zijn grote verdiensten is, dat
hij deze Duitse romantiek zonder sentimentaliteit (half geamuseerd, half
medeplichtig en dus gevoelig) gezien heeft als een specifiek Duitse
aangelegenheid, waarvan de Fransman eigenlijk het ware niet begrijpt, omdat hij
zich deze soort anti-rationele ‘dynamiek’ niet kan indenken, omdat hij niet
beseft, welke gevaarlijke leegte aan de overzijde van de Rijn door de behoefte
aan romantiek moet worden bezworen: ‘Ihr Franzosen solltet doch endlich
einsehen, dass das Grauenhafte nicht euer Fach, und dass Frankreich kein
geeigneter Boden für Gespenster jeder Art. ... Denn eure Gespenster sind doch
immer Franzosen; und fran- | |
| |
zösische Gespenster! Welch ein
Widerspruch in den Worten! In dem Wort “Gespenst” liegt so viel Einsames,
Mürrisches, Deutsches, Schweigendes, und in dem Wort “Französisch” liegt
hingegen so viel Geselliges, Artiges, Französisches, Schwatzendes!’ Deze
opvatting van het wezen der Duitse romantiek vindt men bevestigd door, het
oordeel van een essayist van onze tijd, Denis de Rougemont, die er in zijn
laatste boek L'Amour et l'Occident op wijst, dat
‘l'enthdusiasme et la tristesse métaphysique’, kenmerkend voor het innerlijk
rhythme der Duitse romantiek, de Franse dito vreemd is, dat ‘cette surabondance
de l'esprit exalté par son propre drame’ in het Frankrijk van de grote Revolutie
en het Keizerrijk een onbekende grootheid is gebleven, want dat de Franse
romantiek nooit de grenzen der individuele psychologie heeft
doorbroken.
Het is van belang deze twee constateringen (1833 en 1938) naast elkaar te leggen,
omdat zij eigenlijk op hetzelfde neerkomen. Vergeleken bij Chénieren
Chateaubriand maken Jean Paul en Novalis de indruk van aankomende jongelingen,
zegt Denis de Rougemont en men begrijpt de juistheid van die vergelijking, als
men in Die Schönsten Erzählungen van Novalis Klingsohrs Märchen en van Jean Paul de idylle Das Glück
eines Schwedischen Pfarrers leest of herleest. Met een misschien
gewaagd beeld zou men kunnen zeggen, dat Frankrijk voor de romantiek, hoezeer
het er ook aan geofferd moge hebben, al te pud en te rijp was; voor de blauwe
bloem van Novalis, voor de Sehnsucht om de Sehnsucht, voor het echte romantische
spook en de ‘pure’ romantische vervoering was in het land met een verleden van
grote psychologen geen ruimte meer. Heine, die de Duitse romantiek met het
geoefende oog van de psycholoog waarnam, moest dan ook veel ridiculiseren in de
‘gebarentaal’ dezer romantische school, maar het is duidelijk genoeg, dat
ridiculiseren bij hem niet hetzelfde is als bagatelliseren. Niemand zag scherper
dan Heine, welke katastrophen van deze kant dreigden: ‘Das deutsche Mittelalter
liegt nicht vermodert im Grabe (wie bei euch, Franzosen), es wird viel mehr
manchmal von einem bösen Gespenste belebt, und tritt am hellen, lichten Tage, in
| |
| |
unsere Mitte, und saugt uns das rote Leben aus der Brust...’
Onder deze gezichtshoek bezien, is de veelvoudigheid der Duitse romantiek, die
men werkelijk niet gemakkelijk tot één formule kan herleiden, toch weer
betrekkelijk enkelvoudig; zij is n.l. altijd onpsychologisch, en meestal
duidelijk anti-psychologisch. Zelfs waar de Duitse romanticus
aan psychologie doet, speurt men de afwezigheid van de diepste psychologische
belangstelling, van de psychologische ervarenheid, die een volk nu eenmaal niet
komt aanwaaien, die een volk slechts door een langdurige en intensieve scholing
eigen wordt, wellicht tot zijn eigen verderf, als aankondiging van een
beginnende decadentie. In de Duitse romantiek is het pathologische overvloedig,
maar het doet zelden aan als geraffineerd; men ontdekt spoedig de coulissen van het gruwelijke en mysterieuze, men vindt telkens weer
een schrijver, die zich afwendt van de concrete mens en de intimiteit der
psychologie om de wereld van het phantoom op te zoeken. Men leze in Die Schönsten Erzählungen b.v. van E.T.A. Hoffmann het bizarre verhaal
Rat Krespel, waarin de nodige griezelelementen zijn
verwerkt (een zonderling, een geheimzinnige juffrouw, een even geheimzinnige
muziekhartstocht); nochtans blijft het griezelen aan de buitenkant, en vooral de
ontknoping van de historie doet ons gezocht en weinig subtiel aan. Of men leze
de quasi-geraffineerde erotische bladzijden uit Friedrich von
Schlegels Lucinde, die, in dialoog-vorm gearrangeerd,
blijkbaar op hun publiek de indruk moesten maken van iets zeer intelligents en
tegelijk pikants: hoe duidelijk zien wij de coulissen! Men proeve de beroemde
romantische ironie van Jean Paul op de tong (in Die
Doppelgänger); ‘in allen Richtungen hüpfen seine Witze, die Flöhe seines
erhitzten Geistes’ zei Heine van hem; of men geve zich over aan de lyrische
verteltrant van Ludwig Tieck, wiens novelle Der Blonde Eckbert
het prototype is van de poëtische romantische novelle op haar best;
psychologisch is zij te enenmale niet, en Clemens Brentano's Geschichte vom braven Kasperl und dem schönen Annerl, waarin de eer en
het afgehouwen hoofd een grote rol spelen, is het nog veel minder. Dat men de
coulissen ziet, en de psychologic mist, of door een uitgesproken anti-psycho-
| |
| |
logie ziet vervangen worden, betekent echter geenszins, dat
deze prozastukken niet boeien. Zij zijn boeiend, omdat zij een wereld oproepen,
waarin het intellect zich onderwerpt aan een irrationeel bevel; een wereld, die
ook wij hebben leren kennen, maar nu onder minder voorwendsels, naakter,
brutaler, plebejischer. De Duitse romantiek uit het begin der vorige eeuw maakt
niet voor niets op ons de indruk van een coulissenromantiek en een
onpsychologische richting; want achter die coulissen en onder dat gebrek aan
psychologie ontdekt men ‘cette surabondance de l'esprit exalté par son propre
drame’, ontdekt men een onopgelost conflict van de vormeloze diepte met de
beschavingsoppervlakte.
Aan exaltatie is n.l. in dit proza geen gebrek, en door hun
exaltatie zijn de Duitse romantici boeiend; zij voeren het voorspel op van het
drama, dat thans gespeeld wordt in Duitsland, het drama van de dynamiek en niets dan de dynamiek, waarvan een profetische geest als
Heinrich Heine enscènering en rolverdeling reeds aankondigde: in zijn Romantische Schule maar scherper nog in zijn Geschichte der Religion und Philosophie: ‘Es sind nur die kleinen
Hunde, die in der leeren Arena herumlaufen und einander anbellen und beissen,
ehe die Stunde erscheint, wo dort die Schar der Gladiatoren anlangt, die auf Tod
und Leben kämpfen sollen.’
Wie de sfeer van het voorspel wil leren kennen, om het drama beter te begrijpen,
neme Die Schönsten Erzählungen Deutscher Romantiker ter hand,
en legge Heine er naast. Misschien wordt hem zelfs de vriendelijke zwerflust van
een Eichendorff (Aus dem Leben eines Taugenichts) tot symbool
van het ‘dynamische’, dat het op drift raken der oude, geheiligde waarden, het
grote drama der Europese cultuur, reeds aankondigt.
|
|