werkelijke millionnair Vanderbilt en een werkelijke filmster Gerda Maurus,
waarvan ik verder niets weet, behalve dan toch, dat zij althans werkelijk van
vlees en bloed zijn geweest; en juist dit kan men van de mechanische bedenksels
van Panhuysen, waarmee men enige honderden bladzijden gedwongen is te verkeren,
in het geheel niet zeggen. Geen mens krijgt in dit boek gestalte; niets is gezien, niets van de natuur en de cultuur afgeluisterd... en
dat is toch wel het minste, wat men van een roman, die depretentie heeft levende
wezens te beschrijven, kan vergen. Dat de zee op de achtergrond, ‘die hier de
symbolische beteekenis van levensbeginsel bezit’, louter een decorstuk is,
aangebracht om de houten klazen van Panhuysens verbeelding een schijn van
lotverbondenheid te geven, behoeft hier wel nauwelijks betoog. In iedere
badplaats, van Juan-les-Pins tot Kadzand, is meer van de zee en van het leven te
zien dan in de fictieve badplaats van mevrouw Doris en de heer Beaupré Cassou,
waar het zo warm intellectueel toegaat.
Men kan dit ongunstige oordeel over de mislukte romanpoging van Jos. Panhuysen
desgewenst nog ondersteunen door er op te wijzen, dat hij maar in zeer beperkte
mate Nederlands kan schrijven; ook zijn taal leeft niet, alle interessante
allures ten spijt. Zo merkt men al spoedig op, dat Panhuysen een eigenaardig
zwak heeft voor het woord ‘welbeschouwd’, dat hij te pas en onpas gebruikt,
wanneer hij een zin van een klein voorbehoud (het Franse ‘après tout’) wil
voorzien. ‘Er was welbeschouwd weinig meer, wat hij (Oliver Beaupré) niet
gedanst had, hij had alles gedanst, de poëzie, de liefde, de belofte der
toekomst, de ontgoocheling, het wisselend gelaat der aarde’, schrijft Panhuysen
b.v., of: ‘Ik wou, dat ik dood was, zei ze, maar ook dat wenschte ze
welbeschouwd niet.’ Andere stijlbloempjes:
‘Zij was gelukkig, opgetogen bovenmate, zoo kon het niet lang blijven, hongerig
werd zij er van, ook physiek.’
‘Hij las sinds een paar dagen in de Ethica Nicomacheia en deze paragrafen, deze
geduldige uiteenzettingen, vervoerden hem. Zijn leven werd klaarder, klaarder
met den dag, doelbewuster.’
‘Hallali, hallali, zei ze tot zichzelf.’