| |
| |
[pagina t.o. 3]
[p. t.o. 3] | |
| |
| |
| |
Kronieken
| |
| |
| |
Morgensterns betoverde wereld
Christian Morgenstern: Alle
Galgenlieder
De wereld, waarin wij leven, is opgebouwd uit conventies, die ons van de
prille jeugd af gemeenzaam zijn geworden; en het gewichtig bestaan van alle
dag laat ons geen tijd om aan die conventies, waarmee wij omgaan als met
versleten munten, ernstig te twijfelen. Het sprookje, waarin doggen met ogen
zo groot als de ronde toren van Kopenhagen voorkomen zonder ons in het minst
te gêneren, vertelt men aan zijn kinderen, terwijl men zich inwendig
bijzonder volwassen acht, omdat men aan dergelijke zonderlinge disproporties
niet meer gelooft. Maar het kind? Ook als het bijzonder nuchter van aard is
en niet geneigd zich iets door een oudere te laten wijsmaken, legt het zich
gemakkelijk neer bij die onwetenschappelijke grote ogen: het protesteert
misschien met zijn verstand, maar het verstand is op die leeftijd nog niet
alles, nog maar weinig, vergeleken bij de verbeeldingskracht. Die
verbeeldingskracht zegt het, dat alles in de wereld mogelijk is.
De goochelaar en de dichter roepen in ons het kind weer wakker; niemand is in
staat het kind in zich te doden, ook al weet hij het in het algemeen zeer
handig te maskeren door een officiële houding; het kind blijft wachten, en
dient zich zo nu en dan vrijmoedig aan. Als men de mensen ziet lachen om de
trucs van de man, die hen beetneemt door duiven uit een lege hoge hoed te
toveren, of als men hen waarneemt onder de indruk van de poëzie, die zij
juist gelezen hebben, dan herkent men plotseling het eeuwige kind, dat - nog
steeds - alles mogelijk acht, ook het onmogelijke, ook het voor het verstand
absurde. Het kind in ons accepteert wat ons conventionele
omhulsel afwijst. Het kind in ons is zelfs dankbaar, dat het weer eens
vrijelijk goochelen mag met de vervelende dingen van het bestaan.
| |
| |
Wat is eigenlijk natuurlijker, dan dat goochelaar en dichter bij gelegenheid
eens in één mens gecombineerd voorkomen? Deze twee toch
speculeren op eenzelfde onberekenbare, jeugdige factor in ons allen; waarom
zou dan de fantasie van het goochelen en het dichten altijd gescheiden zijn?
De biljartbal, die als duif uit de hoge hoed komt, is tenslotte niet zo heel
ongelijk aan het proza van de omgangstaal, dat als poëzie de dichterlijke
vulpen verlaat; zij zijn beide in hun nieuwe en onverwachte vorm een
volkomen verrassing, zij betekenen voor de toeschouwer
subs. de lezer een soort omverwerping van de geldende logica, waar hij
gewoonlijk naar leeft. Goochelaars- en dichtersinstincten liggen naast
elkaar. Bovendien: wie eerlijk is tegenover zichzelf prefereert een goede
goochelaar boven een slechte dichter; en als hij bij toeval eens een goede
dichter ontdekt, die ook nog een goed goochelaar is, zal hij hem niet bij
voorbaat verwerpen, omdat hij óók goochelt. Goochelen is evenmin
minderwaardig als welke techniek ook; en het gevoel voor de verrassing van
het onberekenbare behoeft volstrekt niet altijd op ‘truc’ te berusten.
Daarvoor staat de oprechte en naïeve vreugde van het kind in ons alleen al
borg. Wij ondergaan de verrassing, niet de truc, bij het goochelen zowel als
bij de poëzie. Dat bewijst al bijzonder duidelijk het werk van Christian
Morgenstern, die met de natuur goochelde, alsof zij niet aan ‘wetten’
gehoorzaamde... in zijn poëzie, die hij opdroeg aan ‘het kind in de man’.
De ‘Galgenlieder’ van Morgenstern, die onlangs voor het eerst in een complete
uitgave van één deel zijn verschenen (men vindt er nl. ook 14 onbekende
gedichten uit de nalatenschap), zijn in Nederland te weinig bekend; het zou
althans moeilijk zijn, een Nederlandse dichter aan te wijzen, die onder
Morgensterns invloed heeft gestaan. Morgenstern stierf in 1914, vlak voor de
oorlog; hij, die ‘de zinneloos geworden wereld op de kop wilde zetten’ in
zijn poëzie, heeft niet meer meegemaakt, hoe die wereld in werkelijkheid op
haar kop werd gezet; maar men voorvoelt in hem de mogelijkheid van een
omkeer van alles, wat totnogtoe als waardevol werd vereerd. Aan Nederland
ging de oorlog voorbij... en misschien | |
| |
daarom ook het werk van
Morgenstern. Als men zou gaan vergelijken, zou men wellicht terecht komen
bij de gedichten van... de Schoolmeester; maar onze goede Gerrit van der
Linde met zijn vermaarde ‘Schipbreuk’ had een uitermate beperkte horizon en
goochelde met heel wat onschuldiger dingen dan Morgenstern. De Schoolmeester
bleef in laatste instantie een grappenmaker, terwijl
Morgenstern met zijn ‘grappen’ een aanval deed op een volgens hem
uitgedroogd wereldbeeld. Wat zij, behalve hun neiging tot goochelen met de
logica, gemeen hebben; is een zekere nuchterheid, die bijzonder verrassend
op de lezer werkt; alle zware romantiek, die men achter zulke nuchterheid
mag vermoeden, blijft opzettelijk verborgen. De grootvader van Christian
Morgenstern, die eveneens Christian heette, kan men, als men wil, bewonderen
als schilder van romantische landschappen in de Neue Pinakothek te München;
bij de kleinzoon, (die overigens naast zijn galgenliederen ook ‘gewone’
lyriek heeft gegeven) vindt men dat romantische element in een wonderlijk
nuchter costuum terug. Men wandelt tussen schepsels, die nooit geschapen
zijn, behalve dan door het goocheltalent van Morgenstern; mensen, die pas
uit klei schijnen geboetseerd, dieren, wier familielijst in geen enkel
zoölogieboek wordt aangetroffen. Morgensterns fantasie heeft niet genoeg aan
de bestaande, logische wezens; naast de dromedaris en de duif eist hij, om
met Ko Donker te spreken, bestaansrecht op voor de ‘dromeduif’. Wat doet het
er toe, of de zoölogen verontwaardigd van neen schudden! Het eeuwige kind
lacht wat om deftige zoölogen; als een lammergier bestaat, kan er ook een
gierlam bestaan; en waarom zou men niet een dier uitvinden, dat op neuzen
loopt?
Auf seinen Nasen schreitet
von seinem Kind begleitet.
Es steht noch nicht im Brehm.
Men zou zich echter zeer vergissen, als men deze voorliefde voor het groteske
bij Morgenstern voor een vorm van goedkope grapjasserij zou houden. Een
buitenkant van fantastische | |
| |
goocheltrucs is hier tevens de
uitdrukking van een humoristisch, maar daarom niet minder raak protest tegen
het conventionele, dat de mens van zijn ware levensbronnen dreigt af te
snijden. ‘De galgenpoëzie’, zegt Morgenstern zelf, ‘is een stuk
wereldbeschouwing.... Men ziet aan de galg de wereld anders aan en men ziet
andere dingen dan anderen zien.’
Magst es Kinder-Rache nennen
an des Daseins tiefem Ernst;
wirst das Leben besser kennen,
wenn du uns verstehen lernst.
Dat is het standpunt van de galgenbroeders, die een andere ernst hebben dan
de conventionele mensen; en de genialiteit van Morgenstern blijkt in de
eerste plaats hieruit, dat men, al voortlezende in zijn poëzie, ook
werkelijk in zijn betoverde wereld gaat meeleven.
Misschien erfde hij het schildersinstinct van zijn grootvader; in ieder
geval, men ziet zijn landschap, zijn gedroomde fauna en
flora, men ziet de dwaze wijzen Palmström en Korf
(spiegelbeelden van het kind in Morgenstern zelf) vangbal spelen met de
‘ernst des levens’. Morgensterns sfeer is die van Alfred Kubin en Odilon
Redon, maar meer nog van die wonderlijke schilder aan het einde der
middeleeuwen, Hiëronymus Bosch. Kent men de hellefantasieën van Bosch? Zij
zijn nuchter, precies, staaltjes van dwaze ingenieurskunst; de hel van Bosch
is vol nutteloze, maar zakelijk geconstrueerde machines en vol verdoemden,
die eerder laconiek nieuwsgierig dan dodelijk benauwd schijnen; het is een
hel van ‘dromeduiven’ en ‘nasobemen’, een wereld, die men nergens aantreft
en die men niettemin zo duidelijk ziet, dat men de sfeer ervan als een
beklemming ondergaat. Diezelfde combinatie van nuchterheid en beklemming bij
Christian Morgenstern; diezelfde humor tegen een achtergrond van bittere
ernst; doodernstig goochelen zou men het kunnen noemen. Zowel Bosch als
Morgenstern hebben iets van fantastische uitvinders; op
hun uitvindingen zou niemand patent willen nemen, omdat zij voor de
practische logica niet deugen, maar de uitvindingen zijn er niet minder
ingenieus om.
| |
| |
Korf erfindet eine Art von Witzen,
die erst viele Stunden später wirken.
Jeder hört sie an mit Langerweile.
Doch als hätt' ein Zunder still geglommen,
wird man Nachts im Bette plötzlich munter,
selig lächelnd wie ein satter Säugling.
Het uitvinden van nutteloze en onmogelijke dingen: daarin steekt wel het
heftigste protest tegen de zakelijkheid, die alleen maar uitvindt om er
profijt van te trekken! Maar is het ook niet een even groot protest tegen
dat soort romantici, dat op uitvinders scheldt, omdat het te weinig zakelijk
is voor zulk nauwkeurig werk als uitvinden nu eenmaal moet zijn? Bij
Morgenstern, hoewel door en door romantisch, zal men vergeefs iets zoeken
van de sentimentaliteit, de vaagheid en het gebrek aan humor, dat men bij
romantische mensen zo dikwijls aantreft; men zou, bij wijze van spreken,
zijn betoverde wereld dadelijk in bedrijf kunnen stellen, zo nuchter en
exact zijn de gegevens!
De ‘Galgenlieder’ van Christian Morgenstern zijn de typische uiting van de
romanticus, die zichzelf steeds controleert met een scherp intellect, zonder
dat de romantiek daardoor verdwijnt. Daaruit blijkt wel, hoe sterk het kind
in deze dichter gesproken heeft; want een minder kinderlijk mens zou bij een
zo melancholieke natuur en een zo ironische critiek verdord zijn, of
minstens zuur geworden. Maar waar het kind sterk genoeg is, daar sterft de
vreugde niet uit en heeft de oude aarde steeds weer nieuwe geheimen, die ons
aan de logica van de goochelaar herinneren.
|
|