van de omgangstaal, die een apparaat met
sterke logische (gemeenplaatsige) elementen is, gevormd in dienst van het
verkeer tussen mensen onderling. De taal van Zebedeus betekent
een moedwillig afwenden van deze eigenschappen der omgangstaal; Van Looy waagt
het ditmaal vrijwel uitsluitend met de associaties, die
inderdaad óók een belangrijk element van de taal uitmaken... maar tevens het
minst constante, het meest aan bepaalde taalkringen en bepaalde tijdelijke
momenten gebondene!
Het blijkt duidelijk genoeg uit verschillende voorbeelden, die mevr. Van Looy in
haar boekje geeft, hoe moedwillig en kinderlijk-speels de
fantasie van de schrijver van Zebedeus te werk ging. Zo worden
b.v. bekende figuren uit de toenmalige litteratuur in de visioenen van Zebedeus
verwerkt (p. 196 v.v.) zonder dat de gewone lezer het ooit zou ontdekken, als
mevr. Van Looy het niet aanduidde. Zo klimmen daar Henri Borel, P. Tideman,
André Jolles, Querido en Adama van Scheltema tegen het been van de held op, en
Van Looy schijnt deze klimpartij te hebben willen gebruiken als een aanleiding
tot gemoedelijke spot. Maar hoe zal een generatie na ons, zullen twee, drie
generaties na ons die spot nog identificeren? De personen, waarom het gaat, zijn
deels volkomen vergeten, en zeker is vergeten, om welke geschilpunten Van Looy
zoveel pleizier heeft! Wat van zulk een episode overblijft is dus: het ‘l'art
pour l'art’ van de fantasie, zoals die in het beeldrijke hoofd van Van Looy is
vlotgeworden en zich emancipeerde tot taalverschijning.
Men zou zo meer voorbeelden uit het boekje van mevr. Van Looy aan kunnen halen om
te bewijzen, dat een commentaar op Zebedeus tevens een inbreuk
is op het fantastische karakter van het boek. Men kan zulk een commentaar daarom
toch wel schrijven; mits men daarbij bedenkt, dat de mogelijkheid om Zebedeus te lezen, daardoor niet vergroot
wordt! Alleen iemand, die de zinloze en zinrijke associaties met Van Looy vermag
te delen, zal in staat zijn Zebedeus te lezen, zoals de
schrijver dat ongetwijfeld gewild heeft.
Het boekje van mevr. Van Looy is overigens niet de commentaar, waarop ik doelde.
Het is daarvoor te weinig metho-