brief
hebben geschreven aan de heer Renouard, Multatuli in zijn woede tegen Duymaer
van Twist het gloedrijkste proza van Nederland, Nietzsche Der Fall
Wagner en Stendhal zijn uitvallen tegen de vereerders van Racine: het
polemische genre is niet gedistingeerd. Het doet de mensen
terugverlangen naar de golvende phrasen, waarin de hogere wijsheid, de oplossing
van alle dingen, zoal niet vervat is, dan toch voor de ziel wordt gesuggereerd.
De liefde, maar dan de ware liefde voor het Opstel - weg met de gedachte, weg
met de inhoud, leve het Opstel, want het Opstel is alles! - deze liefde, waartoe
men niet veel meer nodig heeft dan een zekere drang naar Schoonheid en enige
vertrouwdheid met de syntaxis, precies zoals de gedistingeerde heer niet véél
meer nodig heeft dan een vermaard tailleur en enige vertrouwdheid met het
protokol van de ‘betere stand’; deze liefde kan wonderen doen: zij glijdt in de
zielen der vaag-intellectuelen met onafwendbare zekerheid. Ook de
gentleman-verleider is niet al te vaak een heros van de geest, maar zijn,
‘manieren’ zijn zo overtuigend. ... De polemist daarentegen is een minderwaardig
individu in de literatuur; zijn bewonderaars zijn de ééndags-vrienden van de
politiek. Voorzover dit essay van Ter Braak polemisch heten mag, is het dus van
dinstinctie ontbloot.
Waarom die andere mensen, de beroeps-aestheten, de beroeps-logici en filosofen,
de beroepskenners van het woord, de argeloze lezers ook van alles wat hun in druk onder de ogen komt, waarom al deze ware liefhebbers
toch ook niet hùn smaak te gunnen, hun systematisch geëtiketteerde, òf
nooitgeanalyseerde, maar tenslotte even ‘eigen’ smaak? Waarom deze afbakening
van een grensgebied, dat noodzakelijkerwijs een stropen langs de kust betekent
van minstens twee gebieden tegelijk? Het is of Ter Braak koketteert met zijn
vermogens: de begrippen op te drijven, in het nauw te brengen, te vangen zelfs,
- om zich daarna des te groter vrijheid van zondigen tegenover deze begrippen te
verzekeren.
Toch vindt men in dit essay de definitie, de enig-juiste voorwaar! van het ‘bon
genre’, het ene-en-enige, het genre waarvoor hij - op het ogenblik waarop dit
essay verschijnt, waarde lezer - sneuvelen wil. Ik heb niet voor niets een
kwatrijntje