Verzameld werk. Deel 2
(1950)–Menno ter Braak– Auteursrecht onbekend
[pagina 391]
| |
Eerste toneel
| |
[pagina 392]
| |
van? Wie anders dan jij heeft die Pankow, die ploert, hier nog aanbevolen voor een bijzonder baantje? En wie was het, die er op aandrong, eerst eens een onderzoek in te stellen naar zijn communistische ideeën? Dat was niet mijnheer Muller, maar dat was ik! Maar mijnheer Muller heeft mensenkennis, mijnheer Muller luistert niet naar een handelsman, die geen mooie woorden kan draaien! (slaat weer met vuist op
bureau) Wie is er dan verantwoordelijk? Dat vraag ik je,
voor den donder! (tussen de tanden) Dat
mijn eigen krant kan verschijnen als de ‘pantserkrant’! ... Waar is die
kerel, die Pankow? Zeg op, waar steekt hij?
Muller:
Ik zit hier niet op de beklaagdenbank. Als er van verantwoordelijkheid sprake is, dan zal een ander beslissen waar die ligt, niet jij, Peters! Wie heeft de nieuwe koers met geweld willen doorvoeren zonder een behoorlijke morele voorbereiding? Was ik dat soms? In plaats van hier je ongehoorde grofheden uit te schreeuwen, zou je er beter aan doen, je tot de zaak zelve te bepalen. Die zaak is waarachtig ernstig genoeg. Ik heb mijn maatregelen al genomen, texwijl jij begint met een ongemotiveerd geraas en getier, dat ... enfin, ik zal het ronduit zeggen, het peil van je beschaving verraadt. (veegt zich het voorhoofd
af) En nu is het uit, versta je, het is uit! Geen woord
meer, of ik maak er werk van! (zij staan een
ogenblik zwijgend en dreigend tegenover elkaar, krachtmeting met
de ogen, lichte ontspanning)
Peters
(gebaar): Enfin, welke maatregelen heb
je dan genomen?
Muller:
In de eerste plaats wordt binnen een uur een bulletin gedrukt, waarin aan het publiek een opheldering wordt verstrekt. De tekst is al weg. Ik heb Kemp daarmee belast, die ik onmiddellijk telefonisch hierheen heb laten roepen.
Peters:
Wat staat erin?
Muller:
Een communistisch complot enzovoorts. Opwekking om geen aandacht te schenken aan de vervalste oproep om te demonstreren. Dat in het avondblad een dementi van het hoofdartikel zal volgen. (gaat nerveus naar het raam, schuift glasgordijnen
dicht) Kijk eens even daar, Peters. Is dat niet het
begin van een samenscholing? Die mensen daar. ... (Peters kijkt) Daar ... en daar. ...
| |
[pagina 393]
| |
Peters:
Verdomd! die demonstratie! (wil telefoon grijpen.
Muller legt hand op zijn hand) De politie opbellen,
als de weerga!
Muller:
Dat is al gebeurd. Er komt dadelijk een inspecteur met manschappen. Ik heb immers mijn maatregelen al genomen, zei ik je toch? (ondanks alles triomfantelijk)
Peters:
Hm! (kijkt weer uit het raam) Kunnen ze
dadelijk hier zijn? Die mensen daar ... dat is niet gewoon. ... En
Pankow? Waar zit hij? Wat weet je van hem?
Muller:
Ik heb hem laten opbellen. Hij is de hele nacht niet thuis geweest; zijn bed was onbeslapen. Als er nog een bewijs nodig was voor zijn schuld, dan heb je dat hier in handen. Maar de stijl van het artikel ... ik heb geen moment getwijfeld.
Peters
(hatelijk): De stijl van een
onschadelijke idealist, is het niet?
Muller
(doet of hij hem niet hoort): Verder heb
ik Brown op laten bellen. Hij zal ook dadelijk hier zijn. Hij is
gisteravond bij Pankow geweest om hem het hoofdartikel voor vanmorgen te
geven. Dat artikel is inderdaad gezet, maar bij de opmaak is het blijven
liggen.
Peters:
Verdomd nog aan toe. En heb je al uitgevist, wie het stuk van Pankow heeft gezet? (men hoort licht rumoer
buiten) Wat is dat? (M. en P. naar
raam) Het wordt zowaar al rumoerig. (zij kijken uit)
Muller:
Waar blijft de politie? ... Wie het stuk van Pankow gezet heeft? Wie anders dan Jensen?
Peters:
Aha, Jensen! Pankow en Jensen, een mooie combinatie! Ik wou, dat ik die opruier er zonder termijn uitgetrapt had! Dan had hij me dit tenminste niet meer geleverd! Die communisten moesten ze stuk voor stuk een steen om de nek hangen en ze dan grondig verzuipen, het tuig! Aanzetten tot geweld, tot demonstratie, geheimen van anderen verraden en hun patroons bedriegen, dat is het werk van die ploerten. Als ze hun zin krijgen, komt er straks nog moord en doodslag van! (rumoer
buiten; M. en P. kijken uit raam) Het zou mij niet
verwonderen, als Jensen hier vanmorgen ook zijn mannetjes op af stuurt.
... Dat daar! dat zijn geen
| |
[pagina 394]
| |
mensen van onze soort, dat zijn communisten, ik zweer het je, Muller! Verdomd pettenvolk! (zij kijken; rumoer)
Muller:
Daar zijn de agenten! Veel zijn het er niet, lijkt me zo. ... En er komen steeds meer mensen! (het rumoer blijft vanaf dit
ogenblik aanhouden, nu eens sterker, dan weer
zwakker) De toegang wordt afgezet. (Er
wordt geklopt) Ja!
| |
Tweede toneel
| |
[pagina 395]
| |
Derde toneel
| |
[pagina 396]
| |
Vierde toneel
| |
[pagina 397]
| |
Vijfde toneel
| |
[pagina 398]
| |
Muller:
Dus u was gisteravond nog hier op het bureau, juffrouw Leroy! Dat is dan toch wel zeer zonderling!
Peters:
Geweldig zonderling!
Muller:
En Pankow heeft u niets verteld? Hebt u niets aan hem gemerkt? Was hij niet zenuwachtig? Had hij niet iets bij zich, kopij of iets dergelijks? Bedenkt u zich eens goed.
Mary:
Maar als ik toch niets weet, kan ik toch ook niets vertellen! Hij was gewoon ... als altijd ... hij werkte ... hij ...
Peters
(houdt haar krant voor): En van het
woord ‘pantserkrant’ en van een oproep om te demonstreren, daarvan hebt
u niets gezien? Hij was zeker bezig patiences te leggen in die tijd, dat
u er was?
Muller:
Hebt u niemand bij hem aangetroffen?
Mary:
Ja ... (verward) of neen, niemand, geen
bepaald iemand, geen. ...
Peters:
Dat lieg je, verdomd! Je liegt, ik zie het! Spreek op, en sta ons hier niet langer voor de gek te houden!
Mary
(barst in snikken uit)
Muller:
Peters, ik moet je verzoeken! ... Juffrouw Leroy, u behoeft geen pogingen te do en Pankow te redden; wij weten alles. Hebt u Jensen, de chef van de nachtzetterij, bij ... uw verloofde gezien?
Mary
(snikkend): Ik zal u alles vertellen,
wat ik weet, mijnheer Muller ... maar u moet hem terugnemen, hij was
allang overspannen, hij was al meer dan een maand zo ... zo raar, zo
afwezig ... u moet hem terugnemen, dat moet u mij beloven. ...
Peters:
Wat weet u?
Mary:
Ik heb het stuk gelezen ... ik heb hem gezegd, dat hij ziek was, dat hij koorts had, dat hij het moest verbranden. ... Ik dacht, dat alles een grap was, hij deed het zelf ook zo voorkomen. ... Toen kwam prof. Ritzel.
Muller:
Wie? prof. Ritzel?
Peters:
Wat? Ritzel?
Mary:
Ja, prof. Ritzel. Die heeft een hele tijd met hem ... met Pankow gesproken. En daarna ... ja, daarna moet hij het stuk hebben laten zetten!
Muller:
Wat? Onmogelijk! Ongelooflijk! | |
[pagina 399]
| |
Peters:
Dus die oude is ook in het complot? Heeft hij stukken, documenten meegebracht misschien? Had hij papieren bij zich, herinnert u zich dat nog?
Mary:
Ik geloof het wel ... ja zeker, hij heeft cahiers met aantekeningen meegebracht. Maar ik geloof niet ...
Peters:
Neen, u gelooft niet, en straks wist u niet. ... Maar ik weet nu wat ik weet. U hebt die papieren niet ingekeken?
Mary:
Neen. Ik heb er geen letter van gezien, dat is de volle waarheid.
Peters
(heen en weer lopend, voor zich heen):
Dat is beroerd, beroerd. Wat kan die oude weten?
Muller:
Waarover liep het gesprek tussen prof. Ritzel en Pankow? Hebben zij ... hebben zij ... bepaalde feiten genoemd?
Mary:
Feiten? Neen ... ja ... welke feiten bedoelt u?
Muller:
Dat begrijpt u toch wel ... feiten!
Mary:
O, bedoelt u dat! Neen, niets, voor zover ik weet, niets!
Peters:
Kom, kom! Dan hebben ze zeker weer een spelletje schaak gespeeld, hè?
Brown:
Neemt u mij niet kwalijk, dat ik u even onderbreek; maar ik heb, toen ik mijn artikel bracht, een gesprek met Pankow gehad over ... over de feiten.
Muller:
Zo? En?
Brown:
Wij hebben eerst gesproken over de politiek in het algemeen, over principes. ...
Peters:
Ja, ja, en toen?
Brown:
Toen vroeg Pankow mij naar ... naar een transactie in de aandelen ... en naar de Aldington Typewriter Compapany. (snel) Ik heb hem toen natuurlijk meteen duidelijk gemaakt,
dat er geen sprake was van ...
Muller:
Natuurlijk, natuurlijk. Maar!
Brown:
Ja, om u de waarheid te zeggen, ik kreeg ook de indruk, dat hij wat hij zei als een grap opvatte. Hij spreekt trouwens nooit ernstig, over welk onderwerp ook.
Muller:
Dat is merkwaardig. Dus hij behandelde toen nog de zaak volkomen en bagatelle? Asof het hem eigenlijk niet aanging? | |
[pagina 400]
| |
Brown:
Ja, volkomen.
Muller:
Merkwaardig, hoogst merkwaardig! Dus de oude Ritzel zou hem er toe gebracht hebben ... ongelooflijk. Hebt u gehoord, wat mijnheer Brown gezegd heeft, juffrouw Leroy?
Mary:
Ja. (zakdoek)
Peters:
Dan zult u ons toch ook zeker niet willen wijsmaken, dat de heren gekaart hebben, toen zij bij elkaar zaten, hè?
Muller:
Wij moeten precies weten, waar het gesprek over ging!
Mary:
Maar ik zeg u toch, dat zij over ... over die dingen niet gesproken hebben! Zij spraken over de wisselaars in de tempel ... over Johannes de Doper ... en Christus ... dat Christus de opvolger was van Johannes de Doper en dat Pankow Christus moest zijn!
Muller:
Pankow ... Christus?
Mary:
Ja, en over geloof en zedelijkheid ... of redelijkheid, dat weet ik niet precies meer.
Peters
(opgewonden): En dat kan ons ook niets
schelen! Waarom zegt u dan maar niet liever, dat zij gegokt hebben om
pepernoten, dat klinkt altijd nog beter dan deze kletspraat! Christus en
Johannes de Doper! Hebben de heren soms ook nog over sigarenmerken
gepraat?
Mary:
Niet over sigarenmerken, maar wel over het roken van sigaren en sigaretten. Dat was het laatste, waarover zij gesprokenhebben. ... (zakdoek, herveus) Maar waarom
gelooft u mij niet? Hij was erg overspannen, al een maand lang... hij
was niet normaal meer ... hij deed vreemd tegenover mij. (huilbui)
Muller:
Ja juffrouw Leroy, dat willen wij graag aannemen. (ironisch) Pankow zal ook wel enige redenen hebben gehad om zo te zijn als hij was, denk ik.
(hevig rumoer. Muller, Peters en Brown naar
het raam; Mary blijft staan huilen in zakdoek. Kreten. Er
rinkelen scherven van een ruit, die beneden wordt
ingeworpen)
Peters:
Daar begint de kermis! En met die paar agenten moet al dat gepeupel teruggehouden worden? Dat is gekkenwerk! Gekkenwerk! ... Waarom trekken ze de gummistok niet, | |
[pagina 401]
| |
verdomd nog aan toe! Als er niet op ingeslagen wordt, krijgen de raddraaiers nog tweemaal zoveel lef! (heftig rumoer. Men onderscheidt de kreten:
‘Vrede’, ‘Weg met de kanonner’. Weer gerinkel) Sla
er dan toch op, boerenkaffers! Moet ik mijn zaak soms nog in brand laten
steken door die ploerten? (balt de vuisten,
woedend)
Muller:
Mijnheer Brown, weest u zo goed onmiddellijk hiernaast het hoofdbureau van politie op te bellen. Gaat u maar in de kamer van juffrouw Leroy, en neemt u juffrouw Leroy meteen mee om op haar verhaal te komen; ik heb met mijnheer Peters nog iets te bespreken.
Brown:
Goed mijnheer Muller. (met Mary, die nog overstuur
is, af deur rechts)
| |
Zesde toneel
| |
[pagina 402]
| |
kow in andere bladen met onthullingen komt. ... ‘De Koerier’ neemt alles op, wat tegen ons in gaat.
Muller
(nerveus): Maar dat zou een ramp zijn!
Wat Jensen in ‘De Rode Strijd’ heeft gepubliceerd wordt dan natuurlijk
ook door de heren collega's geloofd en uitgebuit. Lieve God, dat kan erg
worden. Als hij werkelijk documenten heeft. ... (rumoer neemt toe)
| |
Zevende toneel
| |
Achtste toneel
| |
[pagina 403]
| |
Brown
(angstig, zenuwachtig): Sla dan toch,
sla dan toch! (men hoort plotseling lawaai links, in
gebouw. Kreten; er valt iets. Muller, Peters en Brown kijken
naar deur links)
Muller:
Wat is dat? Ik geloof, dat ze door de zij-ingang binnendringen! (geluid van voetstappen op trappen; geroep
van ‘hierheen!’ - ‘We moeten de directeur hebben!’ - ‘Waar zit
de hoofdploert?’ Gekrijs van vrouwenstemmen)
Peters:
Donders, ze zijn binnen! (zoekt naar iets om zich te
verdedigen)
Muller:
De zij-ingang is geforceerd! (Brown doodsbleek, wil
verdwijnen door deur rechts)
Peters:
Hierblijven, alsjeblieft! (neemt stoel)
Hierblijven! Gooi ze het hele meubilair naar de kop! (Brown neemt bevend en onhandig lamp bureau, Muller
onbeweeglijk achter bureau. Oorverdovend rumoer vlak voor deur
links, die dan plotseling wordt opengeworpen)
| |
Negende toneel
| |
[pagina 404]
| |
(Menigte neemt de vlucht. Jensen, na hulp door een tweede agent,
wordt overmand en geboeid)
Peters
(dicht bij Jensen): Zo mannetje, dat
valt je niet mee, hè?
Jensen
(machteloze woede): Beulsknecht!
Bloedhond!
Peters:
Wacht eens even, schoft! (wil hem te lijf. Agent
houdt hen uit elkaar, duwt Jensen voor zich uit naar deur
links)
Peters
(roept Jensen na): Wij zien elkaar
ergens anders nog wel terug! (Jensen met agenten
af)
| |
Tiende toneel
| |
Elfde toneel
| |
[pagina 405]
| |
Peters:
Dat is beter werk! Kijk die kerels nu eens haast hebben! Zo gaat het altijd met de relletjesmakers: zolang de politie in de minderheid is veel lawaai en als er paarden komen benen maken! (wil sigaar uit koker halen en die opsteken, draait zich daarbij
om en ziet Pankow): Wel verdomd! (Muller en Brown draaien zich eveneens
om)
Muller:
Pankow!
Brown:
Jij hier? (een stilte; men neemt elkaar
op)
Pankow:
Om u te dienen, heren, hier ben ik. Ik ken de ingang, die Jensen gebruikt heeft, ook, zoals u weet.
Peters
(dreigend, op Pankow toegaand): En jij
waagt het ...
Muller
(houdt Peters tegen): Een ogenblik,
Peters, één ogenblik. (tot Pankow,
stijf) Mijnheer Pankow, ik moet zeggen, dat uw komst op dit
moment voor mij ... enigszins verrassend is, na wat er hedenmorgen in
het ochtendblad heeft gestaan.
Pankow:
Dat begrijp ik, mijnheer Muller. En daarom juist heb ik mij hier vervoegd. Ik ben u een explicatie schuldig, en ik zou u vriendelijk willen verzoeken mij een paar minuten aan te horen.
Peters
(rood van drift, naar voren komend): Ik
heb jou wat anders te vertellen, mannetje, waar jij naar zult moeten
luisteren. Jij komt deze kamer niet uit zonder een paar van die ijzeren
dingetjes om je polsen. Dat komt hier om zoete broodjes te bakken na
eerst de communisten op ons lijf te hebben gehitst! Je komt nu zeker om
excuus te vragen en ons te laten weten, dat je geen schuld hebt aan die
... die vergissing, hè?
Pankow:
Pardon, u begrijpt mij verkeerd. Dat artikel, getiteld ‘De Pantserkrant’, was van mij afkomstig en geenszins bij vergissing geplaatst. Ik kom niet om verontschuldigingen aan te bieden, maar om een explicatie te geven, die waarschijnlijk niet overbodig is. Zoudt u zo goed willen zijn van dat kleine verschil nota te nemen?
Peters
(a.v.): Als jij meent, opruier, dat je
... (stap naar voren, vlak voor
Pankow)
Muller
(houdt Peters weer tegen): Peters, wind
je niet op! ...
| |
[pagina 406]
| |
Ja, mijnheer Pankow, nogmaals, uw verschijnen hier vind ik hoogst zonderling. Of heeft u ... ons dingen te zeggen, die wellicht ... een ander licht werpen op ...
Pankow:
Ik ben hier uitsluitend gekomen om u een explicatie te geven van mijn handelwijze, en voor niets anders.
Muller:
Dan kan ik u alleen zeggen, dat onze tijd kostbaar is. Het lijkt mij duidelijk, dat u hier niets meer te zoeken hebt. Van de strafvervolging die wij tegen u zullen laten instellen zult u spoedig genoeg horen.
Pankow:
Dus mijn explicatie interesseert u niet?
Muller:
Niet in het minst!
Peters:
Geen bliksem!
Pankow:
Dat spijt mij bijzonder. (haalt enveloppe uit
jaszak) Want deze enveloppe zon u
zeker interesseren. Ik zal dan genoodzaakt zijn, tot mijn leedwezen. ...
(maakt aanstalten om te
gaan)
Muller
(plotseling zeer nerveus): Pardon, nog
een ogenblikje, mijnheer Pankow. Ik geloof, dat u mij verkeerd begrijpt.
Heeft uw explicatie iets te maken met ... met de inhoud van die
enveloppe?
Pankow:
Neen ... en ja. Deze enveloppe bevat documenten, op grond waarvan ik gisteravond tot mijn eerste publicatie over het verband tussen wapenindustrie en journalistiek ben overgegaan.
Peters:
Welke? Gegapt zeker! Zo, chantage dus!
Muller
(a.v.): Mijnheer Pankow, u moet even
naar mij luisteren. (vlak bij Pankow)
Welke voorwaarden verbindt u aan het afstaan van deze documenten en alle
eventuele copieën, die er van zouden kunnen bestaan?
Pankow:
Slechts één enkele voorwaarde.
Peters:
En die is? | |
Twaalfde toneel
| |
[pagina 407]
| |
komt, verzoek ik u dadelijk het bureau op te bellen. Is er verder nog iets van uw dienst?
Peters
(rood, wil iets zeggen, beheerst zich)
Muller:
Neen, dank u. Ik ben u zeer erkentelijk voor uw werkzaamheid in het belang van orde en veiligheid.
Insp.:
Dat sprak vanzelf, mijnheer, dat sprak vanzelf. Goedendag, heren! (salueert, af deur links)
| |
Dertiende toneel
| |
[pagina 408]
| |
moogt u trouwens gerust horen. U kunt blijven, ik reken op uw discretie.
Brown:
Natuurlijk, mijnheer Muller, natuurlijk.
Pankow:
Weest u dan zo vriendelijk om plaats te nemen, heren. (aarzeling bij Muller, Peters en Brown)
Gaat u gerust zitten, mijnheer Peters, ik verplicht u daardoor niet,
later tegen mij geen strafvordering te laten
instellen. (Muller, Peters en Brown gaan zitten,
Pankow blijft gedurende deze scène staan; analogie met leraar
voor klasse) Mijne heren, ik ben bij volle
bewustzijn en zelfs geheel nuchter hierheen gekomen, om u uit te leggen,
waarom ik door middel van list in uw krant een hoofdartikel heb doen
verschijnen, dat de strekking heeft ons volk duidelijk te maken, dat uw
campagne voor het nationale bewustzijn, voor het
volkskarakter, voor de dictatuur ...
Brown
(ondanks alles academisch): ... voor de
sterke man!
Pankow:
... voor de dictatuur van de sterke man, voor de volksdansen, voor de landelijke letterkunde, en tegen het internationalisme, tegen de europese geest, tegen de democratie, tegen de jazz en tegen de litteratuur op europees peil uitsluitend en alleen een gevolg is van een chemische omzetting van pantserplaten en machinegeweren in journalistiek idealisme.
Muller
(opspringend): U liegt, mijnheer! U weet
evengoed als ik ook, dat ik noch een van mijn collega's ooit een cent
hebben aangenomen van ...
Pankow:
... van de Aldington Typewriter Company. Dat weet ik. Als u geld had aangenomen, nu al, zou niet ik de man geweest zijn, die u aan de kaak had gesteld; de eerste de beste kantooremployé met verstand van boekhouden had dat dan beter gekund. Uw goede trouw en die van collega Brown heb ik geen ogenblik in twijfel getrokken. Ik heb zoëven gesproken van een chemische omzetting van pantserplaten in idealisme; als u geld had aangenomen was de chemie niet nodig geweest!
Muller:
En toch durft u ...
Pankow:
Gaat u gerust weer zitten, want toch durf ik. (Muller
gaat onwillig weer zitten) De gehele redactie van
‘De Pantserkrant’ ...
| |
[pagina 409]
| |
Muller:
Ik verbied u dat woord te gebruiken!
Pankow:
De gehele redactie van deze krant, die door de Aldington Typewriter Company wordt gecontroleerd - heet dat niet zo, mijnheer Peters? - is eerlijk als goud, wordt geheel vrijgelaten zijn individuele mening te zeggen, mits, mijnheer Muller, die individuele vrijheid niet ontaardt in anarchie. Nietwaar, dat is toch uw mening?
Muller
(nors): U zegt het.
Pankow:
Dus: waar het vaststaat, dat de krant, die gecontroleerd wordt door de Aldington Typewriter Company verkocht is aan de internationale wapenhandel, staat het ook vast, dat de corruptie elders schuilt.
Peters
(rood, opspringend): Ploert! Nog één
woord en ik ransel je de deur uit! Jij durft te beweren, dat ik geld
aangenomen heb om wapentuig en moord aan te bevelen?
Pankow
(ironisch): Heb ik iets dergelijks tegen
mijnheer Peters gezegd, mijnheer Muller? Ik meen, dat ik alleen zei, dat
de corruptie elders schuilt.
Peters:
Zoiets is een ploertige insinuatie!
Pankow:
Het is niet mijn schuld, dat ù zich die insinuatie meent te moeten aantrekken. ... Maar ik wil ronduit verklaren, dat ik bij het woord ‘corruptie’ noch aan geld, noch aan de heer Peters heb gedacht.
Peters:
Dat is je geraden ook. Als hier van moord gesproken moet worden, dan doe je beter naar jezelf te kijken. (wijst naar
raam) Als daar moord en doodslag van was gekomen, dan
had jij de schuld en niemand anders. Heb je dat begrepen?
Pankow:
Ik heb liever, dat u blijft zitten, mijnheer Peters. Op deze manier en met die voortdurende protest-manifestaties onderbreekt u mij op hinderlijke wijze in mijn explicatie.
Peters:
Jij kunt verder praten tegen wie je wilt, ik heb er genoeg van! (maakt aanstalten om te
gaan)
Pankow:
Pardon, u vergeet de documenten blijkbaar! (wijst op
de enveloppe in zijn zak. Peters gaat onwillig weer
zitten) Ik stel er prijs op, ook al heeft het met de zaak
zelf weinig te maken, mijnheer Peters dadelijk te antwoorden op zijn
argumentatie. (nadrukkelijk) De oproep
om te demonstre-
| |
[pagina 410]
| |
ren voor het gebouw van de krant is niet van mij afkomstig, maar van Jensen. Op het allerlaatste ogenblik, nadat ik de opgemaakte pagina al had gezien, heeft hij een verslag van de receptie bij de minister van Justitie vervangen door zijn oproep. Ik zeg dat niet om de verantwoordelijkheid van mij af te schuiven, maar om de quaestie zuiver te stellen. Het pleit overigens niet voor uw stijlgevoel, mijnheer Muller, dat u het verschil tussen die twee teksten niet hebt opgemerkt.
Muller:
Het interesseert mij nu niet van u te horen, hoe de rollen in het complot waren verdeeld.
Peters
(smalend): Communist bij communist, dief
en diefjesmaat.
Pankow:
Inderdaad, door de quaestie zuiver te stellen wil ik ook allerminst ontkennen, dat ik mij in goed gezelschap bevond. Ik herhaal alleen, dat ik het auteursrecht van de demonstratie-gedachte niet voor mij mag opeisen; en op de naam communist mag ik geen aanspraak maken, behalve in de terminologie van de heer Peters. Ik ben niets anders dan een wilde.
Peters
(a.v.): Dat is een waar woord.
Pankow:
Ter zake, mijne heren. De demonstratie is voor mij zozeer bijzaak dat ik niet eens wil trachten u duidelijk te maken, dat er zelfs geen complot bestond.
Brown:
Dat zou ook wel niemand geloven, denk ik.
Pankow:
Niet waar, Brown, je zegt het. Ik ga dus voort op het punt waar ik gebleven was, eer de interruptie van de heer Peters mijn gedachtengang zo onkies kwam onderbreken. Ik zei dus, dat de corruptie elders gezocht moest worden; d.w.z. niet in geld of in oneerlijkheid. Ik houd zelfs u, mijnheer Peters, voor een eerlijk zakenman.
Peters:
Och kom!
Pankow:
U hebt in de volkomen oprechtheid van uw zakenmanschap uw krant verkocht aan de wapenfabrikanten. Als u persoonlijk douceurtjes genoten hebt of andere voordelen opgestreken, zal ik u dat ook geenszins kwalijk nemen, want dat zoudt u ook gedaan hebben als een internationale kaascompagnie of een odeurfirma zaken met u had gedaan. U | |
[pagina 411]
| |
bent zo eerlijk, dat u er zonder veel moeite in geslaagd bent u granaten als kazen en gifgassen als parfums voor te stellen. Of neen: zoveel fantasie hebt u niet. U hebt over niets gedacht dan over uw zaakje met de Aldington Company. Kortom, mijnheer Peters, u bent onder ons alien de grootste idealist.
Peters
(oprecht verbaasd): Idealist?
Pankow:
U hebt met de levens van duizenden gespeeld, zonder iets anders voor uw ogen te zien dan aandelen en transacties in aandelen. U bent er dus in geslaagd alles uit uw denken te verbannen wat samenhangt met de realiteit van het leven; in dat opzicht hebt u mijnheer Muller, die over de realiteit van het leven zo voortreffelijk kan spreken en schrijven, en mijnheer Brown, die leeft in een wereld van toegepaste sociologie, nog verre overtroffen. Om van mijzelf maar niet te spreken; maar ik ben toch practisch genoeg om met documenten chantage te plegen op zulke romantische dromers als u, die in een denkbeeldig heelal leeft, waarin granaten en kazen niet meer van elkaar zijn te onderscheiden. Begrijpt u wat ik bedoel?
Peters
(uit de grond van zijn hart): Neen!
Pankow:
Dan is het goed. Als u het begrepen had, had u mijn theorie in de war gebracht. Uw schrijfbedienden Muller en Brown ...
Muller:
Mijnheer Pankow, ik verzoek u!
Pankow:
Denkt u aan de documenten! ... Ik druk mij wetenschappelijk uit. Uw schrijfbedienden Muller en Brown begrijpen nog te veel. Dat maakt hen tot halfslachtige comedianten en grappige marionetten. Daarom richt ik mij, langs en over de hoofden van deze beide heren heen, tot u, mijnheer Peters. Niet omdat ik u iets aan het verstand wil brengen, want daarvoor is u te veel zakenman, maar alleen, omdat u hier in deze localiteit mijn aannemelijkste tegenspeler bent. Daarom zal ik moeite doen mij in termen uit te drukken, die ook uw zakenverstand bij benadering kan begrijpen. Ik zal ù zeggen, mijnheer Peters - en de beide andere heren mogen leergierig toehoren - waarom ik gisteren het artikel ‘De Pantserkrant’ heb laten drukken. (stilte) Ik wilde u
laten zien, dat uw zaak failliet gaat ...
| |
[pagina 412]
| |
Peters:
Zo, dacht je dat, jonge man! Dan zul je toch zien, dat wij wel een stootje kunnen velen. Dat trucje van jou zijn wij in een week te boven; daar zijn de heren voor! (wijst op Muller en Brown,
die pijnlijk glimlachen)
Pankow:
U laat mij in uw ijver om te winnen weer niet uitspreken. Ik herhaal dus: ik wilde u laten zien, dat uw zaak failliet gaat, zodra er één grote zakenman van mijn soort zal opstaan, die zijn methoden tegenover de uwe stelt; een zakenman, die geen zakenidealist is, zoals u, maar u, mèt de idealisten van het soort van de heren Muller en Brown en de pacifisten incluis, in zijn zak steekt; een zakenman, die de gordiaanse knoop doorhakt zonder zich te storen aan de academische argumenten van mijnheer Brown, die zelf de verpersoonlijkte academische dwanggedachte is.
Muller:
En u wilt ons wijsmaken, dat u uit dergelijke ... dergelijke theoretische overwegingen deze grap hebt uitgehaald? Kom, mijnheer Pankow, u is toch niet kinds geworden? en wij zitten hier niet om u sprookjes te horen vertellen!
Pankow:
U vergist zich, mijnheer Muller; u zit hier om naar mijn sprookjes te luisteren, ook al vergaapt u zich van verveling, eenvoudig omdat ik een paar nuchtere documenten achter de hand heb om u op uw stoel te houden. Wat u een grap noemt, was voor mij de behoefte aan eigen morele afbetaling. Of u het gelooft of niet, ik had uitsluitend de behoefte u te laten zien, dat ik mijn grote zakenman niet zit af te wachten, zoals de bleke jongeling Brown op zijn democratische sterke man wacht en een oude juffrouw op een vrijer, die nooit komen zal.
Brown
(minachtend): U kunt even goed geloven,
dat Napoleon uit zijn graf zal opstaan.
Pankow:
Niet zo dichterlijk, Brown! Weet u, mijnheer Muller, waarom u zich vergiste toen u een dichter uitzocht om idealistische Zondagsartikelen te schrijven? Omdat een dichter zó onnozel en zó onpolitiek is, dat hij nog beschikbaar is om plotseling in het tegendeel om te slaan en op zijn manier zakenman te worden.
Peters:
Op zijn manier, zegt u dat wel.
Pankow:
Op zijn manier, ja; dat zegt u minachtend, omdat | |
[pagina 413]
| |
u de fantasie mist u zulk een zakenman in het groot voor te stellen, omdat u daarbij toch weer onwillekeurig denkt aan uw bespottelijke dictatoren of aan de leider van het kanonnenconcern, waarvan u op uw beurt de marionet is; en daarom stelt u zich mijn ‘grap’ voor als de onhandigheid van een pacifist. U vergist zich nogmaals; want als dat zo was, zat ik hier niet om die grap bewust nog wat voort te zetten. Met deze grap is mijn werkelijke leven pas begonnen, zoals alle werkelijke leven begint als grap. Voor de grap ... mag ik u vragen, of uw dagelijks spelletje met onzichtbare kanonnen en mitrailleurs minder grappig is? Morgen aan den dag wordt, dank zij uw kinderlijke grappenmakerij, Europa uitgerookt en platgebrand en in puin geschoten. Dat moet dan toch wel het summum van grappigheid zijn!
Muller:
Nogmaals, mijnheer Pankow, ik verzoek u. ...
Pankow:
O zeker, mijnheer Muller, ik weet, dat u déze grap ook heel erg choqueert; en ik weet ook, dat uw redacteur Kemp, die een ijverig man is, werkt aan een zeer aannemelijke theorie, volgens welke de wederzijdse sterke bewapening de beste waarborg is voor de vrede. Misschien heeft hij daarin zelfs wel gelijk. Ik zit hier niet om u sentimenteel te maken over de oorlog; ik ben hier gekomen om over uw hoofd heen tegen de zakenman Peters te zeggen, dat mijn grappenmakersinstinct mij er toe gedreven heeft hem een wenk te geven, een teken te laten zien. Een teken, meer niet.
Peters:
Ik ben niet bang voor zulke tekens, wees daar maar gerust op! U kletst weer, trouwens.
Pankow:
Dat doe ik en toch ben ik daarvoor speciaal hierheen gekomen. U kent mij nu; u zult nu minder verbaasd zijn over de dingen, die ik later nog zal doen en die u niet raden kunt. Adieu, (maakt zich
gereed om te gaan) .
Muller
(haastig): En de documenten? Uw
erewoord?
Pankow:
Wat voor ... Aha, neemt u mij niet kwalijk. (haalt
enveloppe te voorschijn) Ik heb deze eigenhandige
aantekeningen van prof. Ritzel (scheurt enveloppe
open en haalt cahiers er uit) bevattende de
Grondslagen der Leer van Christus en de Rede als Grondslag van
Wereldbeschouwing, meegenomen voor het geval, dat u niet naar mij zoudt
willen
| |
[pagina 414]
| |
luisteren. (geeft cahiers aan
Muller, die er met Peters hongerig op aanvalt) Zij
hebben uitstekend gewerkt.
(Muller en Peters bladeren en lezen, lezen en bladeren.
Enige ogenblikken spanning)
Muller
(strak): Dat is ... pure nonsens ...
pure nonsens.
Peters:
Je hebt ons verlakt, verdomd! (gooit Pankow de
cahiers voor de voeten, die ze opraapt)
Pankow:
Zaken zijn zaken, mijnheer Peters. In afwachting van uw gerechtelijke actie, nogmaals adieu, heren! (deur links
af)
| |
Veertiende toneel
| |
Vijftiende toneel
| |
[pagina 415]
| |
Muller:
Ik zal de zaak zonder omwegen behandelen, d.w.z. duidelijk maken dat een groepje asociale individuen, hoogstwaarschijnlijk door duistere machten ondersteund, deze coup d'état voor zijn rekening heeft. En verder. ... (telefoon. Neemt hoorn) Muller
hier. ... Wie? ... Ik heb u toch gezegd, dat ik op dit ogenblik niemand
wens te ontvangen! ... Wat? Welke naam zegt u? Dr Carter?
Peters
(springt op, wespensteek): Carter?
Binnenlaten, onmiddellijk! Onmiddellijk! (fluistert
Muller iets in het oor; Muller verschiet)
Muller
(in hoorn): Mijnheer Carter wordt
verwacht. (hangt op)
(Muller en Peters wachten bewegingloos. Stilte.
Voetstappen)
| |
Zestiende toneel
| |
[pagina 416]
| |
van de vereiste unificatie. Ik verwacht, mijne heren, dat u mij daarbij de behulpzame hand zult willen bieden.
Peters:
Wij zijn geheel tot uw dispositie, mijnheer Carter.
Carter:
Dank u. Ik wil u niet verhelen, dat ook de wijze, waarop ùw blad geleid wordt, ons reden heeft gegeven tot ernstige bezorgdheid. In uw midden heerst nog steeds een geest, die getuigt van de sleur der vroegere traditie; ik hoop, dat u het met mij eens zult zijn, dat daaraan een eind moet komen, en wel zo spoedig mogelijk. De gebeurtenissen van de laatste vier en twintig uur bewijzen, dat er geen tijd te verliezen is.
Peters:
Wij zijn bereid u alle ophelderingen te verschaffen over deze gebeurtenissen. Het zal u dan blijken, dat wij het slachtoffer zijn geweest van een listig complot, mijnheer Carter.
Carter:
Ik begrijp u niet. Over welke gebeurtenissen spreekt u?
Peters:
Over de communistenrelletjes van deze morgen voor ons gebouw. U zei toch. ...
Carter:
Daarvan is mij niets bekend. Ik sprak over de grote troepenverschepingen naar Afrika, die gisteren begonnen zijn. ... Zo, dus relletjes voor uw gebouw! Is er schade aangericht?
Peters:
Niet noemenswaardig.
Carter:
Ik wil daaromtrent straks gaarne nog een en ander van u horen; maar u houdt mij ten goede, dat ik eerst over de grote lijn en daarna over de kleine strubbelingen van uw eigen onderneming spreek; want u zult wel begrijpen, dat ik niet hierheen ben gekomen om over een communistisch opstootje te handelen. Ik vermoed zelfs, dat dergelijke onaangenaamheden in de toekomst gemakkelijk vermeden zullen kunnen worden, wanneer er eindelijk definitief gebroken is met de sleur. Mijne heren, er staan dingen te gebeuren, waarvoor wij paraat moeten zijn. De grensgeschillen in Afrika nemen steeds scherper vorm aan; ieder ogenblik kan daardoor ook in Europa een conflict worden uitgelokt, waarbij mijn opdrachtgevers in hoge mate zijn geïnteresseerd. Het ligt voor de hand, dat de verschillende bladen, die binnen | |
[pagina 417]
| |
onze invloedssfeer liggen, eensluidende instructies moeten ontvangen, die zij, in de verschillende nationale versies natuurlijk, kunnen uitvoeren, zodra er ergens gevaarlijke wrijving ontstaat. Daarbij zullen de factoren van het kleine eigenbelang voortaan moeten achterstaan bij de belangen van mijn opdrachtgevers. Het schijnt, dat men van dit cardinale feit nog lang niet overal doordrongen is, dat men zich aan uw blad nog altijd meer zorgen maakt over het weglopen van een ontevreden abonné dan over de doeltreffendheid van het onderdeel in het grote geheel.
Muller
(bleekjes): Met uw verlof, mijnheer
Carter: een krant, die het vertrouwen van zijn lezers mist, lean toch
bezwaarlijk leiding geven aan de publieke opinie?
Carter:
Het zijn juist deze opvattingen, die bewijzen, dat u zich nog zeer onvoldoende hebt losgemaakt van de oude tradities, mijnheer Muller. U schijnt nog steeds niet te beseften, dat er een macht achter u staat, die u vergunt desnoods tijdelijke verliezen aan abonné's te lijden, zonder dat uw bestaan daardoor wordt bedreigd. Het had, dunkt mij, op de weg van mijnheer Peters gelegen, u dienaangaande volledig voor te lichten na de besprekingen, die ik met hem heb gevoerd. (tot Peters, scherp) Met name hebben mijn
opdrachtgevers de indruk, mijnheer Peters, dat u zich tot nog toe te
weinig rekenschap hebt gegeven van de wijze, waarop uw blad een functie
behoort te vervullen in onze gemeenschap. Het schijnt, dat u nog niet
hebt willen inzien, dat u niet meer, zoals dat vroeger het geval was,
kleinhandel drijft met als enig doel een fatsoenlijk batig saldo! Wij
zijn van mening, dat dit funeste gemis aan inzicht de voornaamste
oorzaak is van die eeuwige angst voor de lezer. Alsof men van die lezer
niet zou kunnen maken wat men zelf wil! Maar in de eerste plaats is
daarvoor nodig, dat u, mijnheer Peters, uw gedragslijn niet langer laat
bepalen door berekeningen uit de tijd, toen u nog geen verplichtingen
had jegens ons. Ik hoop, dat u deze wenk begrijpt?
Peters
(bijt zich op de lippen, zwijgt)
Carter:
Wanneer wij ons publiciteitsorganen verschaffen, dan doen wij dat niet om liefdadigheid te bedrijven; wij ne- | |
[pagina 418]
| |
men geen kranten onder contrôole, die anders hun natuurlijke dood wel zouden zijn gestorven, om de directeuren gelegenheid te geven hun eigen nerinkje voort te zetten. U kunt, wat ons betreft, in één dag duizend abonné's verliezen; wij zullen u de middelen geven om er tienduizend voor terug te krijgen, als u zich aanpast aan wat de tijd eist; u kunt automobielen, gouden bekers, en reizen naar Indië uitloven, u kunt schoonheidswedstrijden organiseren en het initiatief nemen voor Poolvluchten en voor mijn part vredesconferenties; maar wij eisen van u dan ook als tegenprestatie, dat u zich zonder chicanes in dienst stelt van onze belangen, zodat u op het beslissende moment ons niet kornt verrassen met geweeklaag over een onbetekenend hoopje pruttelaars, uw lezers. Als ik een beeld mag gebruiken: u zult er goed aan doen, mijnheer Peters, uw winkeliersidealen zo spoedig mogelijk te verwisselen tegen die van een rayonchef! Preekt u voor uw winkeliers-abonné's gerust tegen de warenhuizen, als dat zo te pas komt, maar wordt u er zelf alstublieft geen dupe van! (stilte; Carter klopt as van zijn
sigaar, staat op) Mijne heren, het ligt niet in
mijn bedoeling u met ontslag te dreigen. Ik leg er alleen bijzonder de
nadruk op, dat de zaak, waarom het gaat, geen uitstel lean lijden. Het
aantal punten, waarop wij onze volle aandacht moeten concentreren, wordt
steeds groter; het versnelde tempo der herbewapening schept steeds meer
kansen op incidenten; de nationale tegenstellingen, die veel scherper
zijn dan vijf jaar geleden, doen binnen afzienbare tijd botsingen
verwachten; de massa's komen met de dag meer onder de suggestie van hun
leiders. Meer behoef ik u toch niet te zeggen? ... Ik zal er prijs op
stellen, hedenmiddag met u deinstructies in onderdelen tebespreken. Maar
mag ik eerst het genoegen hebben u in mijn wagen naar een restaurant te
brengen voor de lunch?
(Muller en Peters buigen zwijgend)
DOEK |
|