Verzameld werk. Deel 2
(1950)–Menno ter Braak– Auteursrecht onbekend
[pagina 331]
| |
Eerste toneel
| |
[pagina 332]
| |
aleens. ... (telefoon. Luistert) Wil die
dame van de Vrouwen-Vredesbond mij absoluut vandaag nog spreken? ...
Dringend? ... Hm. ... Dan moet mevrouw tot mijn spijt een half uurtje
wachten. Zegt u haar dat dan. (hangt
op) Dus niet ‘het spreekt vanzelf’, maar ‘het ligt voor de
hand’ of iets dergelijks. De rest kunt u zelf formuleren, juffrouw
Leroy. Nog iets van de onafhankelijkheid van het litteraire oordeel,
iets anders dan aan het begin. En voegt u er dan nog aan toe: Wij mogen
er zeker wel staat op maken, dat u voortaan met deze overwegingen
onzerzijds rekening zult houden. Hoogachtend enzovoort. Dat is dan voor
ditmaal werkelijk alles. ... A propos, juffrouw Leroy, u leest toch de
nieuwste romans, niet waar? Hebt u dat boek van Kinkel gelezen?
Mary:
Ik heb er wel van gehoord, mijnheer Muller. Ik heb gehoord, dat het precies een jongensboek moet zijn, zoiets als Karl May.
Muller:
O, ja? Ik heb helaas geen tijd om romans te lezen. U zult wel gelijk hebben, maar dat doet er verder ook niet toe. U kunt hit wel gaan. ... Wilt u even mijnheer Kemp van Buitenland vragen dadelijk bij mij te komen?
Mary:
Ik zal er voor zorgen, mijnheer Muller. (af, deur
redits)
| |
Tweede toneel
| |
[pagina 333]
| |
binnensmonds. Legt proeven weer neer en
begint heen en weer te lopen. Mompelend): Dat kan
zo niet. ... Dat is te gek. (Er wordt
geklopt) Binnen!
| |
Derde toneel
| |
[pagina 334]
| |
meer komen. ... Wij als individuen kunnen dat betreuren, en het spreekt vanzelf, dàt wij het betreuren, maar daarmee heeft een krant geen ... geen algemene leidende politieke principes, geen werkelijk bindende gezichtspunten. Er moet tenslotte leiding van ons uitgaan; dat staat voorop. En daarom zullen wij langzamerhand meer rekening moeten gaan houden met de realiteit, die ons voorbijschiet, als wij niet ... enfin, je begrijpt me.
Kemp:
Natuurlijk, mijnheer Muller. Dat is dan een quaestie van tact, als ik het zo eens zeggen mag.
Muller:
Vooropgesteld blijft dus, dat de vrije mening van de redacteur als zodanig volkomen wordt gerespecteerd. Maar een vrije mening is nog niet hetzelfde als anarchie. De krant als zodanig moet ... hoe zal ik het zeggen ... domineren over de afzonderlijke meningen, een synthese geven. (enigszins pathetisch) En wij
willen ons onze leidende positie niet laten ontgaan, daarop komt het
tenslotte neer.
Kemp
(begrijpend, glimlachend): Dus uw
bedoeling is?
Muller:
Wij moeten ons geleidelijk meer aan de realiteit van het politieke leven aanpassen, om niet buiten dat politieke leven te geraken. Het nationale beginsel moet sterker tot uitdrukking komen. De nadruk moet veel meer vallen op het eigen volkskarakter, op datgene wat ons onderscheidt van andere volken. (haastig aanvullend) Wij
blijven daarbij de internationale gedachte in laatste instantie trouw,
dat behoef ik wel niet afzonderlijk te zeggen. Ik geloof zelfs, Kemp,
dat wij op deze manier meer doen voor de werkelijke volkerenverzoening
dan vroeger het geval kon zijn. Wij veranderen niet van doel, wij
veranderen alleen onze tactiek.
Kemp:
Ja, ja zeker. Misschien wilt u mij even de proef geven? (Muller geeft hem de papieren. Kemp leest, streept hier
en daar iets aan met potlood, mompelend) Juist ...
juist. ... (tot Muller) De passage over
de legers dus omwerken?
Muller:
Bijvoorbeeld. Er is trouwens nieuw statistisch materiaal, dat bewijst, hoe voorzichtig wij moeten zijn met al te eenzijdige propaganda voor algemene ontwapening. Dat is je waarschijnlijk ook bekend. Wij hebben wat al te veel in die | |
[pagina 335]
| |
richting overdreven, Kemp! Met de beste bedoelingen natuurlijk, maar ...
Kemp
(die over de proef gebogen is en de vorige woorden
nauwelijks gehoord schijnt te hebben): En iets meer
zeggen over de verspilling van geld te Genève?
Muller:
Goed, maar wees daarin tactisch. Wij hebben ook rekening te houden met onze lezers. Het moet hun duidelijk worden, waarom wij het nodig achten de koers te wijzigen; en het publiek is hardleers, Kemp, denk daaraan. Wij hebben het altijd opgevoed in het geloof aan Genève, wij moeten het nu verder opvoeden, zodat het geleidelijk aan gaat begrijpen, wat wij met onze meer nationale richting bedoelen. Je begrijpt me?
Kemp
(nog steeds over proef gebogen,
aanstrepend): Volkomen, mijnheer Muller. (neemt proef op) Het slot wordt totaal
anders, mijnheer Muller. Kan ik de proef meenemen?
Muller:
Natuurlijk.
Kemp:
Dan laat ik straks nog een gewijzigde proef brengen, voor het avondblad wordt opgemaakt.
Muller:
Uitstekend, Kemp. Ik ben zeer tevreden over je snelle begrip van de quaestie waarom het gaat. Ik geloof, dit was voorlopig alles wat ik met je te bespreken had. (Er wordt geklopt. Typograaf met proeven op, die hij mast
Muller op bureau legt)
Typograaf:
De proeven van tie professor, mijnheer.
Muller:
Ah! (neemt deproeven op, leest ze snel en nerveus
door. Typograaf af. Muller mompelend onder het
lezen) ‘Een partij, die tegelijk het Rijk van Christus is.
... Geen politiek Christendom, maar een Christelijk beginsel, dat de
valse leiders omverblaast. ...’ (barst uit) Maar verdomd nog aan toe, dat gaat zo
niet langer, dat wordt compromittant!
Kemp
(is opgestaan, glimlachend in afwachting)
Muller
(opgewonden): Ik kan dat zo niet langer
plaatsen! Hij wordt volkomen seniel! Het was al lang op het kantje af,
maar dit wordt waarachtig gevaarlijk! (tot
Kemp) Wat zeg je van deze passage in het Zondagsartikel
van de professor? (leest) ‘Het lijdt
geen twijfel, of thans is het ogenblik gekomen, waarop alle gezindten de
handen ineen moeten slaan
| |
[pagina 336]
| |
en vergeten, dat zij Duitsers en Engelsen zijn. Het rijk van Christus zal niet komen, eer de Rede over de grenzen en nationale bekrompenheden, overblijfselen van een onverlicht tijdvak, heeft getriomfeerd. Wij zoeken leiding, ja; maar het is de leiding van de Ene, die van ons verlangt, dat wij onze volksaard geringer achten dan de stralende eretitel Mens.’ (tot Kemp) Dat is onze professor, Kemp, die wij
aangehouden hebben om onschadelijke Zondagspreken te schrijven voor onze
dames! Na zijn twee-en-tachtigste verjaardag gaat hij in de politiek,
godbetert!
Kemp
(a.v.): Het komt mij voor, mijnheer
Muller, dat professor Ritzel op zijn oude dag zijn versleten ideeën over
de Franse Revolutie nog eens extra gaat verwarren met het geloof uit
zijn kindertijd.
Muller:
Op geloof heb ik niets tegen; ik respecteer dat in iedereen, of hij nu jong of oud is, Kemp! Maar dat dilettantisme van idealisten, die aan politiek gaan doen, is voor een krant een onmogelijk iets; het idealisme op zijn plaats, èn de politiek op zijn plaats! Wij kunnen dit niet langer tolereren. Ik verzeker je, dat ik de professor allang zijn congé had gegeven ... op de beleefdste manier natuurlijk, met een huldiging of iets dergelijks ... als hij niet zo populair was bij de dames!
Kemp:
Er zal toch wel een remplaçant voor hem te vinden zijn, mijnheer Muller?
Muller:
Natuurlijk! ... dat wil zeggen: de toon van de professor, zoals hij in zijn goede tijd was, treft niemand. Het is of de duivel er mee speelt, dat hij, juist op dit moment, aan die vervloekte godsdienstige politiek gaat doen. Zoals hij was: vrij-religieus, verdraagzaam, voor vrede door recht, maar zonder enige dwaze overdrijving, was hij precies goed en had hij ook bij onze nieuwe koers prachtig mee kunnen gaan. Maar dit is al te gek. ... (kijkt naar de klok) Ik
behoef je verder niet op te houden, Kemp! Deze dingen over Ritzel
natuurlijk in strikt vertrouwen! Je bezorgt me dus nog even de proef. En
wil je even aanlopen op Binnenland bij Brown en hem vragen bij mij te
komen?
Kemp:
Uitstekend, mijnheer Muller. (naar deur links, draait
| |
[pagina 337]
| |
zich daar om) Ik zou u, in
verband met liet zoëven besprokene nog willen voorstellen om het artikel
over de relletjes tussen Duitsers en Russen op het internationaal
landbouwkundig congres wat meer op de voorgrond te brengen. Het ligt op
Financiën, maar ik kan er even over spreken.
Muller:
Dat laat ik gaarne aan je over, Kemp! Tot ziens. (Kemp af deur links)
| |
Vierde toneel
| |
Vijfde toneel
| |
[pagina 338]
| |
kel voor morgenavond over de stand van het parlementarisme in ons land. Mijn compliment over de stijl en over de samenvatting van de zaak. U is hier nu (zoekt in
zijn geheugen) ... eh ...
Brown:
Acht maanden.
Muller:
Acht maanden pas; ik zou het niet zeggen, want u formuleert als een geboren journalist.
Brown:
Bedoelt u dat als een compliment?
Muller
(lachend) Daar hoor ik nog de oude
referendaris van het ministerie. Vindt u zichzelf eigenlijk nog te goed
voor ons vak?
Brown:
Neen, pardon, dat wilde ik allerminst zeggen, maar... ik bedoel... (verlegen)
Muller:
Ja ja, ik begrijp u volkomen, mijnheer Brown. U wilt uzelf niet gelijkstellen met de eerste de beste verslaggever van brandjes; daar hebt u groot gelijk in. Het is noch uw noch mijn taak uitsluitend na te vertellen wat er gebeurt in de wereld. Wij zijn er in de eerste plaats om leiding te geven, niet waar? Leiding: daardoor moet een krant zich voor alles kenmerken; daarover zijn wij het zeker wel eens.
Brown:
Natuurlijk.
Muller:
Om dan op uw artikel terug te komen. Ik bewonder uw formulering, maar ik heb enige bezwaren, dat zult u mij ten goede houden. Het gaat hier om een paar principiële dingen. U spreekt hier (zoekt
in de proef) over de noodzakelijkheid van het
parlementarisme en (zoekt weer) ...
iets verder spreekt u over - het staat hier letterlijk zo - de
volstrekte verwerpelijkheid van alle dictatuur. In de laatste alinea
hebt u het, over de dictatuur handelend, over ‘domheidsmacht’. ... Ja,
kijk eens, mijnheer Brown. Hoewel het wat sterk klinkt, hebt u in
abstracto volkomen gelijk. In abstracto, wat betreft de idee, de
levensbeschouwing. En onze krant heeft dan ook, zolang zij bestaat, het
parlementarisme en de individuele vrijheid verdedigd. Volkomen terecht.
Een dictator in de zin van een Robespierre of een Porfirio Diaz hebben
wij hier niet nodig. Zelfs lijkt mij, ook nu nog, het parlementarisme
een uitnemende uitlaatklep voor de politieke hartstochten. Maar daarvan
vind ik nu juist niets in uw artikel.
| |
[pagina 339]
| |
Brown:
Neemt u mij niet kwalijk, mijnheer Muller! Maar als wij het parlementarisme uitsluitend als veiligheidsklep zouden verdedigen, zouden wij ons practisch op een gematigd dictatoriaal standpunt plaatsen! Daarin ligt eigenlijk een diepe verachting voor het parlement opgesloten!
Muller
(royaal): U is nog Jong, mijnheer Brown,
en u hebt nog niet veel meegemaakt. Mag een oude rot u een advies geven?
U moet eens wat meer letten op de realiteit, die verandert,
onophoudelijk verandert, en wat minder op de abstracte principes! Daar komt het op aan! Wie in de huidige omstandigheden
de democratie en de individuele vrijheid wil verdedigen, die moet
begrijpen, dat alleen een sterke macht en een vaste hand deze
onvervreemdbare rechten van de mens kunnen beschermen. Als wij geen
rekening houden met de tijd, houdt de tijd geen rekening met ons. Daarom
moeten wij, veel meer dan vroeger, de nadruk leggen op de
noodzakelijkheid van een sterke man, die boven het gepraat in de
volksvertegenwoordiging staat.
Brown
(verbaasd): Dus als ik u goed begrijp
...
Muller:
Wij moeten onze tactiek veranderen om aan onze doelstelling te kunnen vasthouden, mijnheer Brown!
Brown:
Dat wil zeggen: wij moeten van richting veranderen en voortaan de dictatuur aanbevelen!
Muller:
Weer een fout van uw leeftijd, mijnheer Brown: u gebruikt veel te grote woorden! Het gaat niet om woorden, maar om de politieke realiteit! De vrije mening wordt in geen enkel opzicht geweld aangedaan, maar u moet begrijpen, dat een krant meer is dan een verzameling losse personen. En de dictatuur aanbevelen: wat een nonsens! In een geciviliseerd land als het onze is een dictator met guillotine en concentratiekampen een ondenkbaar iets; maar een sterke man, een leider is iets anders dan een dictator. Wat op dit ogenblik overal nodig is, is de sterke man, die de democratische rechten door zijn persoonlijkheid beschermt, die het nationale volkskarakter tegenover de algemene verslapping weet in stand te houden, die ook zijn aandacht weer schenkt aan de landsverdediging. ...
Brown
(zeer verbaasd): Landsverdediging? En
onze cam-
| |
[pagina 340]
| |
pagne tegen de fortenplannen van generaal Latour dan?
Muller
(ietwat nerveus): Ik erken, mijnheer
Brown ... of liever, er bestaat ook nog zoiets als een verandering van
politiek inzicht. Ik wil royaal toegeven, dat wij in die campagne te ver
zijn gegaan, toen wij het belang van een gezond legersysteem voor het
land vrijwel voorbijzagen. (patlietisch) Wij hebben verzuimd te erkennen, mijnheer
Brown, dat de landsverdediging inhaerent is aan het volksbestaan, zeker
in een tijdvak van nationale onrust, Het leger - natuurlijk een leger
dat nooit voor aanvalsdoeleinden mag worden gebruikt - is eigenlijk de
vertaling van het woord grens in volkskracht. (nonchalant verdergaand) Maar het leger is slechts
een uitvloeisel van het geheel, mijnheer Brown; op de voorgrond staat de
nationale eenheid, die zich op ieder gebied moet realiseren ... juist om
des te beter te kunnen dienen tot het bevorderen van de belangen der
volken onderling!
Brown
(verbijsterd): En hoe rijmt zich dat met
Kemps artikelenreeks over de internationale gedachte, mijnheer
Muller?
Muller
(bits): Ik geloof, dat mijnheer Kemp
heel wat minder doctrinair is aangelegd dan u, en gemakkelijker
aanvoelt, wat de wisselende stromingen in de realiteit van een dagblad
eisen.
Brown
(a.v.): En de artikelen van prof. Ritzel
dan? Hoe in vredesnaam ...
Muller
(koel): Prof. Ritzel is een geval op
zichzelf, mijnheer Brown. Maar bovendien ligt het niet
op mijn weg om belangen, die alleen de hoofdredactie raken, met u die
redacteur Binnenland zijt te bespreken.
Brown:
Dus, als ik goed begrijp ...
Muller:
Ja, begrijpt u vooral goed, mijnheer Brown! U zult er verstandig aan doen voortaan rekening te houden met de algemene leidende gezichtspunten, die door het verloop der dingen worden bepaald!
Brown
(zijn zelfbeheersing verliezend, springt
op): Dat noem ik beïnvloeding van de vrije mening en niets
anders!
Muller:
Noemt u het zoals u het wilt! Ik hecht niet aan doc- | |
[pagina 341]
| |
trinaire woorden dat is één, en ik duld geen anarchie onder mijn redacteuren, dat is twee. Ik bepaal de houding van de krant, niet u!
Brown:
Bij mijn aanstelling is mij verzekerd, dat uw krant zich stelde op democratische en parlementaire basis. Ik heb op die verzekering vertrouwd, ik heb mijn positie als ambtenaar opgegeven, hoewel ik een gezin had, en nu ... (gedecideerd) Ik
kan niet anders schrijven dan zoals ik nu schrijf, mijnheer Muller.
Muller:
Op diezelfde democratische en zelfs parlementaire basis staan wij nog, alleen met andere tactische middelen; en als u de werkelijkheid onder ogen zoudt willen zien, zoudt u onze nieuwe koers met geestdrift steunen. (koel) Overigens: ik heb er
geen behoefte aan met u over het begrip ‘vrije mening’ te discussiëren.
U weet: er staat u niets in de weg om heen te gaan. (stilte)
Brown
(is gaan zitten. Er komt na zijn spontane uitbarsting
plotseling weer iets schuws en verlegens over hem. Staart voor zich
uit)
Muller
(weer royaal): Mijnheer Brown, ik stel
er prijs op, dat u mij niet verkeerd begrijpt. Ik dreig u niet met
ontslag, ik leg er alleen de nadruk op, dat een goede samenwerking
slechts mogelijk is bij enig begrip uwerzijds van de politieke
werkelijkheid, waarin u en ik, of wij willen of niet, nu eenmaal hebben
te leven. Wij leven niet meer in de tijd van het gelukzalige laisser
faire en het geloof in de wonderkracht van een parlement, dat moet u
toch inzien. Ik heb oprechte en bijzondere waardering voor uw heldere
stijl en ik zou u zeer ongaarne missen. Alleen: met minder principes nit
de stratosfeer en meer gevoel voor wat er op aarde gebeurt, zult u het
verder brengen, ook in het belang van uw medemensen. Of wilt u soms een
Don Quichote zijn?
Brown:
Neen, zeker niet.
Muller:
Nu dan!
Brown
(plotseling oplevend): Maar kunt u mij
garanderen, op uw erewoord, dat de democratic en het parlementarisme de
grondslag blijven van onze politiek? Dat de nieuwe tactiek geen
verloochening betekent van het beginsel? Als ik die
| |
[pagina 342]
| |
overtuiging heb, als ik weet dat het hier slechts een noodzakelijk kwaad betreft, dan ...
Muller
(opstaand): Maar dat spreekt toch
vanzelf, mijn beste mijnheer Brown! Ik kan er u mijn woord op geven, dat
er aan ons doel: het welzijn en de vrijheid van het volk als zodanig,
niets is veranderd. U zult dat in uw artikelen zelfs met de meeste klem
kunnen betogen, u zult in het licht moeten stellen, dat onze roep om de
sterke man en een weerbaar volk de logische voortzetting is van wat wij
vroeger nastreefden, dat wij, zodra de omstandigheden het toelaten, de
democratie in haar volle omvang en het recht van medezeggingschap van
het ganse volk weer in al zijn consequenties zullen propageren. Het
beginsel blijft ons heilig; wij redden het beginsel juist, door de
middelen aan te passen aan de tijdsomstandigheden. Het zal mij zeer
aangenaam zijn, als u vooral déze dingen in uw beschouwingen steeds en
steeds weer naar voren brengt.
Brown:
Alles bij elkaar genomen geldt het hier dus meer een vormquaestie. ...
Muller:
Zeker, mijnheer Brown, zeker! Beseft u dat vooral goed. Juist om de dictatuur tegen de democratie te vermijden, willen wij een sterk gezag in één hand voor de democratie, bevorderen! Juist om de usurpatie van de hoge militairen te voorkomen, streven wij naar een leger, dat op de volkswil zal berusten. Is u die formule duidelijk?
Brown:
Ja, maar hoe moet ik ...
Muller:
Wat u doet is eenvoudig dit. U laat het beginsel van uw artikel voor morgenavond geheel onaangetast; u verandert echter de ... de bovenbouw van tactische argumenten, maar zó, dat volkomen helder blijft, dat aan het beginsel daardoor niet wordt tekort gedaan. Onze lezers moeten dit in de eerste plaats goed beseffen; zij moeten begrijpen, datwij niet te vergelijken zijn met het eerste het beste boulevardblad, maar doelbewust de strijd voor het beginsel in andere banen leiden. De toespelingen op het fortenplan behoeft u b.v. volstrekt niet op te geven; u laat alleen duidelijker uitkomen, dat onze strijd niet de forten zelf geldt, maar verouderde opvattingen óver die forten. U zult zien: het verzachten van een enkele term, het anders verdelen van licht | |
[pagina 343]
| |
en schaduw doet hier al wonderen, omdat aan de geest van uw beschouwingen niets behoeft te worden gewijzigd.
Brown:
Ik zal doen wat ik kan. Het is u dus werkelijk ernst, dat ik de sterke man niet behoef te verheerlijken als einddoel, of als religieus ideaal, of ...
Muller:
Ja, ja en nogmaals ja, mijnheer Brown, dat is mij volkomen ernst. (zakelijk) En laat u mij morgen
nog even een proef bezorgen van uw gewijzigd artikel. ... Wat ik u nog
zeggen wilde: u zult mij een bijzonder genoegen doen door even te
blijven, terwijl ik mevrouw Magnus van de Vrouwen-Vredesbond te woord
sta. Ik kan mij wel zo ongeveer voorstellen, waar deze idealistische
dame nu weer mee voor den dag zal komen; het betreft ongetwijfeld ook uw
terrein. Juist dit soort vrouwen moeten wij, meer dan tot nog toe is
gebeurd, op een afstand houden; in een vorig stadium waren zij ons vaak
van enig nut, in dit stadium compromitteren zij ons beginsel meer dan
dat zij het ondersteunen. U hebt toch nog een paar seconden? (belt)
Brown:
O, zeker. (even stilte)
| |
Zesde toneel
| |
[pagina 344]
| |
Muller:
Mijnheer Brown. Mevrouw Magnus. Gaat u zitten, mevrouw Magnus. (allen gaan zitten) Waarmee kan
ik u van dienst zijn, mevrouw Magnus? Ik hoop, dat uzelf en ook uw
vereniging welvarend is?
Mevr. M.:
Dank u, mijnheer Muller. Wij nemen toe in getal en in kracht eveneens, geloof ik.
Muller:
Dat is verheugend nieuws, mevrouw, bijzonder verheugend.
Mevr. M.:
Ik mag wel zeggen, mede dank zij uw blad, mijnheer Muller. Het is voor ons zo heel erg prettig, dat wij in onze strijd voor vrede en gerechtigheid op aarde zulk een steun vinden in uw redactie. Uw artikelen vind ik altijd zeer belangrijk, mijnheer Brown; zo gedocumenteerd en op de hoogte, en nooit laag bij de grond.
Brown
(verlegen): Dank u, mevrouw. Ik doe mijn
best steeds de kern van een quaestie te zien en de bijzaken terzijde te
laten. Als mij dat gelukt is ...
Muller:
En wat is uw wens, mevrouw?
Mevr. M.:
Onze Vrouwenbond organiseert over enige weken in de stad een grote betoging, met ontplooide vaandels, voor de verzoening der volkeren en tegen de schande van de oorlog. Aan deze betoging is verbonden ...
Muller:
Neemt u mij niet kwalijk, dat ik u één ogenblik onderbreek. Is er een speciale aanleiding voor het houden van die betoging?
Mevr. M.:
Neen, geen bijzondere aanleiding. Wij demonstreren voor de vrouw-en-moeder, die in de oorlog ...
Muller:
Ja juist, ik begrijp u. Gaat u voort.
Mevr. M.:
Wij wilden aan deze betoging een grote naam verbinden. En nu hadden wij gedacht om uw medewerker prof. Ritzel uit te nodigen een korte toespraak te houden.
Muller:
Prof. Ritzel? Maar hij is over de 80 jaar, mevrouw!
Mevr. M.:
Het behoeft geen grote rede te zijn, mijnheer Muller. U weet, welke reputatie hij geniet in onze kringen, hoe druk zijn Zondagsartikelen door onze vrouwen gelezen worden. En vooral in de laatste tijd komt er zulk een innig idealistische, door en door overtuigde toon in zijn beschouwin- | |
[pagina 345]
| |
gen. (zoekt in haar
actentas, haalt er een krant uit) In dit artikel
van verleden Zondag zegt hij het zo mooi en duidelijk: ‘Het ware
Christendom is niet bij de machthebbers, die de haat tussen de volkeren
aanwakkeren; moederlijke liefde moet zich aan verheven redelijkheid
paren om een betere toekomst voor de wereld te scheppen waarin het
Evangelie in de daad wordt omgezet.’ U begrijpt, zulke uitlatingen slaan
bij onze vrouwen in; prof. Ritzel is voor ons meer dan een naam, hij is
een symbool geworden.
Muller:
Juist, mevrouw. En daarom zoudt u prof. Ritzel willen uitnodigen ...
Mevr. M.:
... om onze betoging met zijn tegenwoordigheid te vereren en een enkel woord tot onze vrouwen te spreken. En wij hadden gedacht dat hij dan misschien vooraf iets ... een klein artikeltje maar ... in uw blad zou kunnen schrijven óver deze betoging en haar bedoelingen.
Muller:
Mevrouw Magnus, laat ik mogen beginnen met u te verklaren, dat ik uw intenties zeer op prijs stel, evenals het vertrouwen in ons blad gesteld. Maar ik betwijfel, of ik aan uw verlangens kan voldoen. Natuurlijk is het aannemen of afslaan van uw invitatie een zaak, die prof. Ritzel als particulier betreft. Wij zullen natuurlijk ook zeer gaarne objectief nota nemen van uw betoging, dat spreekt vanzelf, niet waar, mijnheer Brown?
Brown:
Natuurlijk mevrouw, het ligt geheel in de lijn van onze politiek.
Muller:
Maar u zult zelf ook wel inzien, mevrouw, dat het voor ons niet mogelijk is openbaar propaganda te maken voor één bepaalde stroming in de vredesbeweging, die zeer bepaalde bedoelingen heeft. Wij, als de krant, hebben een zekere objectiviteit te bewaren, juist in een zo precaire aangelegenheid als de vrede er een is.
Mevr. M.:
Hoe bedoelt u? U weet, dat wij politiek geheel neutraal zijn en niets te maken hebben met socialistische of communistische actie. De vrede is toch een aangelegenheid van alle mensen, die zich verzetten tegen zo iets afschuwelijks als een oorlog?
Muller:
In abstracto gesproken is dat volkomen juist. Maar | |
[pagina 346]
| |
de middelen om de vrede te bevorderen zijn niet dezelfde bij alle mensen en onze objectiviteit eist, dat ...
Mevr. M.:
En de artikelen van prof. Ritzel dan, mijnheer Muller?
Muller:
Ik schat prof. Ritzel hoog als medewerker en ik respecteer zijn mening, zoals ik ieders mening volkomen respecteer: maar u moet niet vergeten, dat de krant zich, bij alle sympathie, niet met prof. Ritzel kan vereenzelvigen. En als u zegt geheel onpolitiek te zijn, dan twijfel ik geenszins aan uw oprechtheid; alleen ... wij willen zelfs toespelingen vermijden op verzonnen relaties tussen anti-nationale elementen en ons blad.
Mevr. M.:
Maar prof. Ritzel zegt toch in dit artikel. ... (telefoon)
Muller:
Excuseert u mij even! (aan de hoorn) Ja?
... Peters. ... Ik ben binnen een paar minuten tot je dispositie, deze
conferentie is onmiddellijk afgelopen. (hangt
op) Mevrouw Magnus, het spijt mij, dat ik u moet
teleurstellen, maar ik kan onder geen beding openlijk meewerken aan de
propaganda voor uw betoging. U moet begrijpen, dat wij voor de vrede op
een geheel andere wijze moeten werken dan u.
Mevr. M.:
Dan zal ik u niet langer ophouden. (staat op, Muller
en Brown id.)
Muller:
Nogmaals, het spreekt vanzelf, dat er in onze kolommen een gedetailleerd verslag verschijnt van uw meeting. Ook in de toekomst kunt u op onze belangstelling rekenen. (belt) Dat ik
niets meer voor u kan doen, doet mij oprecht leed. (Mary op deur rechts) Wilt u mevrouw even
uitlaten?
Mevr. M.:
Het spijt mij, dat ik mij vergist heb. (na
afscheidnemen met Mary deur links af)
| |
Zevende toneel
| |
[pagina 347]
| |
en vrede meent te kunnen oplossen. Een bespottelijke comedie, als het niet zo zielig was! Betogingen, lezingen, vaandels en nog eens betogingen, lezingen, vaandels. En dat soort huisvrouwen-idealisme zouden wij de hand boven het hoofd houden? Onzinnig. Als deze dame niet een persoon van invloed was onder een grote groep van onze abonné's, dan had ik haar nog duidelijker gezegd waar het op stond.
Brown:
Maar u kunt zich toch voorstellen, dat de artikelen van prof. Ritzel ...
Muller
(opgewonden): Zwijgt u alstublieft over
die prof. Ritzel! Die man is een nagel aan mijn doodkist. U ziet nu in
ieder geval duidelijker dan ooit waar uw taak ligt: deze mensen moet aan
het verstand worden gebracht, dat men trouw kan zijn aan een beginsel en
toch rekening houden met de realiteit van het leven!
Brown
(staart zwijgend voor zich uit)
| |
Achtste toneel
| |
Negende toneel
| |
[pagina 348]
| |
Peters:
Hm, zijn gezicht bevalt me niet erg. Een beetje teringachtig. Maar wat ik zeggen wilde, Muller: heb je dat stuk gelezen? (wijst op meegebrachte proef)
Muller
(gefroisseerd): Welk stuk?
Peters:
Het artikel voor a.s. Zondag van prof. Ritzel. Ik vond het in proef op de zetterij. Wat zeg je me daarvan!
Muller:
Wat ik er van zeg? Over de stijl? Of de probleemstelling? Of ...
Peters:
Dat kan me allemaal weinig verdommen. Wat ik weten wil, is, of je dat stuk zo denkt te plaatsen!
Muller:
Dat lijkt me een aangelegenheid van de redactie, Peters.
Peters:
Zo, noem jij dat een aangelegenheid van de redactie! Ik noem het een aangelegenheid van de krant, en de krant gaat bij mij voor de redactie. Als het er op aankomt, is er geen redactie, dan is er alleen maar een krant, die op de been moet blijven. Dat weet je precies even goed als ik. Bij de nieuwe koers is dit artikel onbruikbaar, absoluut onbruikbaar.
Muller
(bedwongen nerveus): Ik zou je willen
verzoeken de verhouding tussen redactie en directie, waar wij nu al wel
honderdmaal over gedisputeerd hebben, te laten rusten. Het leidt tot
niets en ik blijf erbij, dat het mijn zaak is, of ik het stuk plaats of
niet. Wat natuurlijk niet wil zeggen, dat ik niet bereid ben dit
incidentele geval met je te bespreken. Ik zou je alleen nog eens
dringend willen vragen om daarbij in het oog te houden, dat het hier
gaat om een zuiver redactionele quaestie.
Peters:
Met genoegen, Muller, met genoegen, als je dat per se wilt. De principes komen er voor mij minder op aan dan voor jou; het gaat bij mij om de realiteit van de dingen, en de krant is voor mij de realiteit. Mag ik, als directeur, je dan vragen, wat de mening van de redactie is over het Zondagsartikel van prof. Ritzel?
Muller:
Dat het in deze vorm niet kan worden opgenomen.
Peters:
Heel goed, daarover zijn redactie en directie het dus volmaakt eens. En wat verder?
Muller:
Ik zal prof. Ritzel verzoeken het artikel zodanig om te werken, dat de aanstotelijke passages komen te vervallen. | |
[pagina 349]
| |
Peters:
Zo? Mag ik dan aan de hoofdredactie nog eens een advies geven? Van dat omwerken komt geen bliksem terecht. En dan: er is maar één middel om dat gezemel te laten ophouden: de oude heer er definitief uit te zetten! Dat gaat nu al maanden zo, en door de nieuwe koers is er niets veranderd, integendeel; de professor wordt iedere week hemelser, d.w.z. volgens mijn bescheiden mening: communistischer.
Muller:
Het lijkt me, dat wat prof. Ritzel schrijft, met communisme niets gemeen heeft.
Peters:
Ik val niet over een woord. Onder communisme versta ik alles wat tegen onze nieuwe koers ingaat.
Muller:
Dat is dan niet volgens het beschaafde spraakgebruik.
Peters:
Zo; wel, dat doet me machtig veel pleizier. Maar de hoofdzaak is, dat wij elkaar goed begrijpen. Van lapmiddelen houd ik niet. Als de heren redacteuren en medewerkers niet goedschiks willen inzien, wat de nieuwe koers te betekenen heeft, dan moeten ze het maar aan hun huid ondervinden. En nu we het er toch over hebben: het is niet alleen die oude Ritzel, waar ik over spreek. Er zijn hier op de redactie meer mensen, die saboteren.
Muller
(opspringend): Ik verzoek je die
uitdrukking over de redactie terug te nemen, en wel onmiddellijk!
Peters:
Voor mijn part. Ik wil niemand beledigen. Maar het lijkt me, dat er wel middelen zijn om het proces wat te verhaasten. Wat duivel, die kerels hebben toch geen tien jaar nodig om te weten wat ze moeten schrijven!
Muller
(opgewonden): En ìk verzeker je, dat,
zolang ik hier de leiding heb, de nieuwe koers niet zal worden
opgedrongen met plebejersmiddelen!
Peters
(spottend): Goed, goed, dat is dan weer
een aangelegenheid van de redactie. Ik zeg je alleen nog eens duidelijk,
dat zowel jij als ik rekening hebben te houden met die transactie in de
aandelen.
Muller:
Die transactie gaat de redactie niet aan ... althans niet direct. Direct verband tussen een transactie in aandelen en de inhoud van de krant heeft er nooit bestaan en zal er nooit bestaan! | |
[pagina 350]
| |
Peters:
Ook goed: dan is het verband dus indirect. Als zakenman kan ik me met dat gevezel niet ophouden. Jij weet precies evengoed als ik, dat de krant, die jij volschrijft en die ik verkoop, na de transactie zich niet meer kan permitteren om communistische en hemelse stukken als die van prof. Ritzel op te nemen. Ik wil je graag klare wijn schenken, Muller: er is van zekere zijde mijn aandacht op gevestigd, dat de nieuwe koers niet snel genoeg werd doorgevoerd en dat, als de heren redacteuren geen eieren voor hun geld kiezen, er wel eens een grote schoonmaak zou kunnen volgen. Dat zeg ìk niet, dat zegt ... de transactie.
Muller
(tussen de tanden): Zo!
Peters
(royaal): Wij zitten in hetzelfde
schuitje, Muller. Zaken zijn zaken.
Muller
(a.v.): En met die transactie zitten wij
dus vast aan wat ... de transactie belieft te dicteren. ... (tot Peters) En de lezers dan? Dacht je,
dat die de nieuwe koers zouden slikken, als hun zonder overgang en
zonder tact wordt opgedrongen, dat alles wat hun tot nog toe is
aangeprezen: de democratic, het internationalisme, het parlementarisme,
goed zijn voor de voddenkoopman?
Peters:
De lezers slikken alles, wat hun door handige redacteuren wordt voorgezet. Op handigheid komt het aan. De quaestie is, Muller, ik zeg het je in gemoede: jij ziet het krantenbedrijf nog veel te idealistisch. Een krant is een winkel, die kopij verkoopt; en mi wij met ander kapitaal werken dan vroeger ...
Muller:
... nu moeten de heren redacteuren in plaats van democratie dictatuur verkopen. Een schitterende theorie! ... Ik zal je één ding zeggen, Peters. Ik heb je enige tijd geleden al meegedeeld, dat ik de nieuwe koers zou aanvaarden, voorzover ik die met mijn gewijzigde politieke beginselen kan verantwoorden. Ik wil heel ver gaan, omdat ik mij ervan bewust ben, dat de politieke realiteit evolueert in de richting van het sterk geconcentreerde nationale, van het sterke gezag, van de grote weerbaarheid van ieder volk afzonderlijk. Dat is idealisme, goed, maar dat is realisme tegelijk; ik zweef niet ergens boven de aarde, daarom noem ik mij een realist; | |
[pagina 351]
| |
maar ik ben niet de slaaf van een transactie. Ik zal die nieuwe koers doorvoeren met de middelen, die ik oirbaar acht. (pathetisch) En als dat niet mogelijk zou zijn, zou
ik moeten heengaan.
Peters:
Als het dan maar niet te lang duurt, dat doorvoeren, heb ik daar geen bezwaar tegen. Maar wij zouden er goed aan doen voor alles de oude Ritzel aan de dijk te zetten. Piëteit is heel mooi, maar als iemand twee en tachtig geworden is, wordt het toch tijd er mee op te houden.
Muller:
Je spreekt van piëteit, maar je vergeet de populariteit! Ik garandeer je, dat het heengaan van Ritzel je abonné's zal kosten. Wat hij tegenwoordig over verbroedering en vrede schrijft, wordt in sommige kringen gevreten.
Peters:
Maar mijn goede man, volgens die redenering zouden wij met Ritzel opgescheept zitten tot hij honderd is! Hij is toch niet onvervangbaar! Ik heb daarover mijn gedachten trouwens al eens laten gaan. Permitteert de redactie, dat de directie haar mening zegt ?
Muller:
Ga je gang.
Peters:
In de eerste plaats krijgt Ritzel zijn congé met een huldiging in intieme kring. In de tweede plaats moet het idealistische geleuter worden voortgezet, omdat een deel van ons publiek dat nu eenmaal wil. Als Ritzel heengaat wegens zijn hoge leeftijd en er komt een nieuwe man van dat soort, maar iemand die het niet in zijn hoofd kan halen om aan practische politiek te gaan doen, dan denkt geen abonné eraan om weg te lopen. Ook bij de nieuwe koers moeten de vrede en de gerechtigheid en dergelijke dingen van tijd tot tijd worden opgehemeld; er is geen krant die buiten een behoorlijk woordje over de vrede kan; maar mijn opinie is, dat die stukken geschreven moeten worden door een artist, een dichter of een ander kunstenaar. Zo iemand beschouwt de wereld van een hoog standpunt; hij staat boven de belangen en bemoeit er zich dus ook vanzelf niet mee. Wat zeg je daarvan?
Muller:
Om je de waarheid te zeggen, Peters: dat idee lijkt mij niet slecht. Want dat het Ritzel absoluut aan de nodige objectiviteit is gaan ontbreken, daarover zijn we het vol- | |
[pagina 352]
| |
maakt eens. (peinzend) Maar wie ... maar wie ... (plotseling levendig) Wacht eens, een
trouvaille. Juffrouw Leroy!
Peters:
Wat juffrouw Leroy? Moet je secretaresse ...
Muller:
Je weet toch, wie de vriend is van juffrouw Leroy?
Peters:
Neen. Dat zijn blijkbaar redactionele aangelegenheden.
Muller:
Inderdaad. De vriend van juffrouw Leroy is Pankow, onze nachtredacteur.
Peters:
Zo, Pankow en Leroy! Dat wist ik niet. Maar wat moet Pankow. ...
Muller:
Als je beter op de hoogte was van wat jij de ‘winkel’ belieft te noemen, Peters, dan had jij zelf me deze tip kunnen geven. Laat ik je dan van redactiewege mogen zeggen, dat die Pankow twee bundels en een roman heeft uitgegeven; hij is wat je noemt een opkomende beroemdheid. Wist je dat ook niet?
Peters:
Neen, daar heb ik nog niet van gehoord. Maar waarom zou dr Laury niet in aanmerking komen?
Muller:
Laury deugt daar niet voor. Hij is niet meer opkomend, hij is al beroemd, hij laat zich niet meer leiden. Bovendien: hij is onze litteraire criticus en te veel macht in één hand van ondergeschikten is verkeerd.
Peters:
En hoe weet je, dat Pankow zich wèl zal laten leiden?
Muller:
Juffrouw Leroy!
Peters:
Ah zo!
Muller:
Ik ken juffrouw Leroy. Zij is een bruikbaar meisje, intelligent en dan nog zoiets als een liefhebbende vrouw. Zij wil met hem trouwen.
Peters:
Je bent toch niet zó idealistisch als ik dacht, Muller! Mijn compliment.
Muller:
Ik zie niet in wat dat met idealisme te maken heeft. Pankow krijgt, zoals iedere redacteur aan ons blad - daarvoor zal ik zorgen - het recht zijn mening te zeggen. Het gaat er alleen om hem ... op de hoogte te brengen van de nieuwe koers, hem duidelijk te laten beseffen, dat individuele vrijheid niet hetzelfde is als anarchie.
Peters:
Hm ... Heeft Pankow in zijn boeken geen communistische ideeën verkondigd? | |
[pagina 353]
| |
Muller:
Welneen. Liefdesverzen, geloof ik, en een roman over liefde in het Romeinse rijk.
Peters:
Uitstekend. Dan zouden we hem eens moeten polsen. Hij zou zo spoedig mogelijk moeten beginnen met zijn artikelen, desnoods Zondag al, want dat stuk van Ritzel plaats ik niet.
Muller
(weer gefroisseerd): Ik verzoek je die
zaak verder aan mijn competentie over te laten, Peters.
Peters:
Zoals je wilt, zoals je wilt. Kunnen we die jonge man vandaag nog te pakken krijgen? Dat zou het allerbeste zijn. (kijkt
op zijn horloge) Hij zal nu wel langzamerhand uit
zijn nest zijn gekropen, denk ik.
Muller:
Ik zal hem onmiddellijk laten telefoneren. (belt) Maar het staat dus vast, Peters: deze zaak wordt
door mij behandeld en door niemand anders.
Peters
(maakt een gebaar van ‘ga je gang’)
| |
Tiende toneel
| |
[pagina 354]
| |
Elfde toneel
| |
[pagina 355]
| |
Peters
(met enige nadruk): En luistert hij naar
uw adviezen?
Mary
(weer verlegen): Hoe bedoelt u dat? ...
ik bedoel ... hoe ...
Muller:
Mijnheer Peters bedoelt niets bijzonders, juffrouw Leroy. Het is toch heel natuurlijk, dat u zich voor mijnheer Pankow interesseert.
Mary
(verward): Ik? Hoe ... maar er is
...
Muller:
Kom, u interesseert zich toch voor schrijvers en boeken! En mijnheer Pankow is werkelijk niet de eerste de beste!
Peters:
En een knappe kerel is hij ook, zou ik zo zeggen!
Mary
(a.v.): Maar ik begrijp heus niet
...
Muller:
Kijk eens juffrouw Leroy, wij willen niet onbescheiden zijn; maar op zichzelf zou het toch volstrekt niet zó dwaas zijn als u zich voor mijnheer Pankow interesseerde, is het niet?
Mary
(a.v.): O neen, dat niet ... dat ...
Muller:
En misschien zou het u dan ook kunnen interesseren, dat de redactie van plan is mijnheer Pankow aan onze krant een zeer eervolle plaats te geven.
Mary
(laat zich ontvallen): Wat zegt u ? Is
dat waar? (zwijgt plotseling verward, weet zich
verraden te hebben)
Muller:
Ja, dat is waar; en omdat u het straks schriftelijk zult moeten bevestigen, kunnen wij het u nu wel vast zeggen. Het litteraire talent van mijnheer Pankow geeft hem recht op die eervolle plaats. Mijnheer Pankow wordt de opvolger van prof. Ritzel.
Mary
(perplex, geeft comedie op): Van
professor Ritzel? Dat is ... dat is iets geweldigs! (kan haar vreugde nauwelijks onderdrukken)
Peters:
En of dat iets geweldigs is! Maar hij moet prof. Ritzel dan ook de loef afsteken!
Muller:
Mijnheer Peters drukt zich wat sterk uit. In ieder geval, dit staat wel vast: deze positie is een positie van vertrouwen, waarin mijnheer Pankow kan bewijzen wat hij waard is. Als hij inziet, dat hij, binnen de grenzen van het litteraire gebied, dat hij zo volkomen beheerst, kan meewerken aan het behoud van de leidende plaats die ons blad | |
[pagina 356]
| |
inneemt, dan voorspel ik hem ook financieel een grote toekomst. (ondeugend) En niet waar, zelfs
een dichter als mijnheer Pankow zal toch ook eens ... enfin, juffrouw
Leroy, het huwelijk is de bestemming van de man, dat zult u wel met mij
eens zijn!
Peters:
Juist voor dichters is het huwelijk een prachtige uitvinding!
Mary:
Dus u denkt ... dat zijn salaris ...
Muller:
Natuurlijk heeft zoiets invloed op het salaris! Wat dacht u wel! Maar u begrijpt: alles hangt af van de wijze waarop mijnheer Pankow zijn taak zal opvatten; van zijn tact, van zijn vermogen om de lijn van ons blad aan te voelen.
Mary:
Ja ja, dat begrijp ik. ... O, maar het is iets geweldigs! Als u wist hoeveel moeite hij ... mijnheer Pankow heeft om rond te komen. Hij heeft een moeder tot zijn last, hij moet iedere cent tweemaal omdraaien eer hij hem uitgeeft.
Muller:
Zo dat wist ik niet eens. Maar apropos, juffrouw Leroy, ik behoef u niet te zeggen, dat dit alles voorlopig onder ons blijft. Ik heb u maar vast op de hoogte gebracht, omdat u onze vertrouwde is en omdat de zaak ... ook voor u persoonlijk belang heeft, niet waar; straks zal ik u waarschijnlijk nog even moeten roepen om de afspraak schriftelijk te fixeren. (Mary naar deur rechts) U wilt
wel zo vriendelijk zijn om mijnheer Pankow direct binnen te laten en hem
nog niets te zeggen?
Mary:
U kunt er van op aan, mijnheer Muller. (af deur
rechts)
| |
Dertiende toneel
| |
[pagina 357]
| |
me beter, Peters, en trouwens ook formeel juister, dat ik deze bespreking met Pankow onder vier ogen voer. Ik bel je, zodra wij over het principe accoord zijn.
Peters:
Mijnerzijds geen bezwaar. Maar informeer naar zijn opvattingen over het communisme.
Muller
(in hoorn): Ik verwacht mijnheer Pankow.
(hangt op. Peters af deur
links)
| |
Veertiende toneel
| |
[pagina 358]
| |
Muller:
Dan staat u toch zeker het nachtwerk op Binnenland ook niet al te best aan?
Pankow:
O ja, toch wel. Ik geef door wat anderen over die fraaie zaken schrijven en dat amuseert mij wel.
Muller:
U wilt zeggen, dat u met uw gedachten eigenlijk permanent in hoger sferen verkeert. Jaja, als men dichter is. ... Wat vindt u eigenlijk van de litteraire critieken van dr Laury?
Pankow:
Werk voor de geestelijke middenstand. Wat werkelijk litteratuur en vooral wat poëzie is ontgaat hem te enenmale, omdat hij altijd coquetteert met maatschappelijke problemen, waar hij geen flauw benul van heeft, in plaats van zich zuiver in te stellen op het kunstwerk waarover hij schrijft.
Muller:
Onder ons gezegd en gezwegen, mijnheer Pankow: dat lijkt mij niet onjuist opgemerkt. Dat euvel komt trouwens meet voor, zelfs aan onze courant. U leest misschien de Zondagsartikelen van prof. Ritzel?
Pankow:
Lezen is niet het juiste woord. Dat soort idealisme leest men niet, men ruikt het op een afstand al.
Muller:
Hahaha, niet kwaad, niet kwaad! En hoe zoudt ù zoiets doen?
Pankow:
Ik zou er ten eerste van afzien humbug voor het volk te schrijven. Ik zou - gesteld dat ik zoiets ambieerde - trachten zo eenvoudig over diepzinnige onderwerpen te schrijven, dat iedereen, die denkmogelijkheden heeft, zou ontdekken, dat er problemen bestaan als die van Kant en Hegel, diepe problemen, die gewoonlijk zo duister worden behandeld dat geen sterveling er iets van begrijpt - de philosophen, die doen alsòf, incluis.
Muller:
Dat zou zeer interessant kunnen zijn, mijnheer Pankow, zeer interessant! Dus uw aandacht zou gericht zijn op ...
Pankow:
... op de dingen, die werkelijk, essentieel van belang zijn, de zogenaamde abstracte problemen: wijsheid, denken, voelen, leven. Die problemen zijn niet abstract, ze zijn door de tandtechnici van de geest abstract gemaakt.
Muller:
Dus als ik u goed begrijp, zoudt u de mensen de ma- | |
[pagina 359]
| |
nier aan de hand willen doen om zelfstandig, persoonlijk te denken over ... over onpolitieke dingen.
Pankow:
Als u het zo noemen wilt. Politiek staat hier inderdaad volkomen buiten ... maar welke bedoeling heeft deze discussie eigenlijk?
Muller:
Deze discussie betekent, dat wij u aanbieden de opvolger te worden van prof. Ritzel.
Pankow
(verbijsterd): De ... opvolger van
...
Muller:
Kijk eens, mijnheer Pankow, ik wil u klare wijn schenken. Precies datgene, wat u op de artikelen van prof. Ritzel hebt aan te merken bezwaart ook ons. Ik respecteer iedere vrije mening; maar prof. Ritzel is twee en tachtig jaar. Vandaar waarschijnlijk zijn steeds toenemend dilettantisme op een gebied, waarop hij niet thuis is. Wij hebben iets anders, iets jongers en frissers nodig.
Pankow
(koel): Dus u wilt mij gebruiken om
prof. Ritzel te kunnen elimineren? Het spijt mij, maar prof. Ritzel is
tenslotte mijn collega.
Muller
(breed): Maar mijn waarde heer Pankow,
waar denkt u aan? Het spreekt toch vanzelf, dat prof. Ritzel geheel uit
vrije wil zijn ontslag neemt... zàl nemen! Een man van 82 jaar! Dacht u
dat wij zo iemand zouden ontslaan als een jongste bediende? Maar dat
gelooft u zelf niet!
Pankow:
Dat is iets anders. Neemt u mij niet kwalijk, dat ik wat voorbarig was.
Muller:
Het spreekt vanzelf, dat wij prof. Ritzel een wenk geven ... hebben gegeven om heen te gaan; maar dat alles geschiedt in volle vrede en vriendschap.
Pankow:
O juist. ... Maar dan nog. ... Voelt u werkelijk iets voor het standpunt dat ik inneem? De z.g. hoge, diepe, abstracte problemen op de eenvoudigste wijzezeggen? Bij wijze van spreken: de Kritik der Reinen Vernunft in de taal van een zakenman?
Muller:
Natuurlijk, natuurlijk! U kunt de abstractste problemen behandelen op deze wijze, en u zult daarin volkomen vrij zijn. Wij willen juist loskomen van het sociale geliefhebber, het gedilettanteer over vrede en gerechtigheid enzovoorts. | |
[pagina 360]
| |
Pankow:
Dat begrijp ik. De vrede en de gerechtigheid zijn de stokpaardjes van religieuze dames zonder religie.
Muller:
Zeer juist, mijnheer Pankow, zeer juist! (zakelijk) Ik zou u dus willen voorstellen:
onmiddellijk na het afscheid van prof. Ritzel, waaraan natuurlijk een
kleine huldiging zal worden verbonden, schrijft u iedere Zondag een
artikel over een abstract onderwerp volgens uw methode ... ook over de
vrede desnoods, maar dan op een geheel ander, een voornamer peil dan dat
van ... van uw voorganger.
Pankow
(lachend): Dat behoef ik u niet te
zeggen!
Muller:
En ik behoef u niet te zeggen, dat uw salaris onder deze extra-functie aan ons blad niet bepaald zal lijden. Ziet u kans deze artikelen te schrijven naast uw gewone werk?
Pankow:
Ik geloof, ja.
Muller:
Dus u accepteert in principe?
Pankow:
Ik accepteer.
Muller:
Prachtig. Over uw salarisverhoging zullen wij het dan ook wel eens worden, denk ik.
Pankow:
O, het salaris is bijzaak.
Muller:
Kom, niet àl te abstract, mijnheer Pankow!
Pankow:
Ik meen het! Er is iets, dat mij plotseling in dit werk sterk aantrekt. (voor zich heen) Het
diepzinnige zo voordragen, dat het eenvoudig, doorzichtig wordt. ...
Doordringen tot op de kern van een probleem, zonder omhaal, zonder
vaktermen, zonder alles wat ‘quasi’ is. ...
Muller:
Dat is dus in orde. Ik zal nu mijnheer Peters bellen om de condities te regelen. (wil telefoon nemen. Er wordt
geklopt)
| |
Vijftiende toneel
| |
[pagina 361]
| |
Zestiende toneel
|
|