lijk
liefhebben’. Deze inwendige contradictie van theoretische dogmabestrijding en
aangeboren hang naar dogmatiek noem ik Havelaars vaagheid; hij danst over
dogma's heen, om in zijn dogma van de Nieuwe Mens een vreselijke, monsterlijke
vaagheid te creëren, die mij als een onwerkelijk postulaat van een vrijzinnig
predikant benauwt. Havelaar is niet van het ras van André Gide, die slechts een
mens formuleert, zonder zich te kunnen en mogen afvragen, of deze mens oud dan
wel nieuw in de wereld staat. Hij bezit evenmin de klaarheid van zijn landgenote
Carry van Bruggen, die de Prometheus-sage tot een persoonlijke belijdenis
maakte. Ik zie in Havelaar de dogmaticus, die niet in de eerste plaats
dogmatisch is, omdat hij dogma's heeft, maar omdat hij dogma's
behoeft.
Bloem heeft één zware fout gemaakt, toen hij Havelaar bestreed. Havelaars these,
dat er moed voor nodig is, om in deze tijd een ‘religieus, democratisch
humanisme te blijven handhaven’, heeft hij bespot als een phrase. ‘Alles wat
officieel is, de heele groote pers, zij staan onmiddellijk klaar om de
democratie, den Volkenbond, de bestrijding van den oorlog, enz., enz., alles wat
den heeren humanitaristen dierbaar moet zijn, te bewierooken. ...’ Deze
argumentatie is onwaardig. Want thans nader ik tot mijn bewondering voor Just
Havelaar: er js waarachtig moed voor nodig, om ‘humanist’ te zijn! Wat Havelaar
heeft gekweld, is immers niet gebrek aan belangstelling bij de ‘groote pers.’
Wat hem echter ongetwijfeld aangegrepen heeft, is, dat men in kringen, waaraan
hij zich, door het gemeenschappelijk feit der geestelijke mobiliteit, verwant
voelde, zijn ideaal als dilettantisch verwierp, als bloedeloos versmaadde.
Tegenover de hoogmoedige spot van Bloem en de militante logica van Van
Duinkerken heeft de nieuwe mens geen andere verdediging dan gevoelsgronden. Ik
noem het moedig, om desondanks te blijven geloven, zelfs met medewerking van de
ganse grote pers. Wij allen weten, wat deze medewerking waard is. ...
Ik geloof niet in de nieuwe mens. In de oude heb ik evenmin geloofd. Maar ik
bewonder Havelaar, omdat hij voor die