Elisabeth de Roos
aan
Menno ter Braak
Parijs, [8 februari 1935]
Parijs, Vrijdagavond.
Beste Menno,
Ik zond je vanmorgen even dat panopticum, als reactie op het poëzie-gevecht, maar Bep moet nu toch maar het
grootste deel van je brief beantwoorden. Ik heb ontzettend veel te doen met het eind van Ducroo, en het moèt van me af! Ook vergt Slau nogal veel tijd, zonder dat hij het zelf merkt. Ik heb zelden zóó het gevoel gehad dat de literatuur me grijze haren bezorgde, dan bij dit rapport van mijn toestand gedurende de Stawisky-dagen. Bah, bàh, bah. Als het me hier niet lukt, ga ik 4 dagen in het hotel in Bellevue zitten, waar jij indertijd was, en daar zal het dan toch zeker lukken. Ik heb haast een gevoel dat het de redding van het boek wordt als ik dàt doe.
Forum verveelde me erg, dit keer. Misschien is het door mijn eigen situatie. Alle verzen vind ik belabberd, ook die van Herreman, die soms nog weleens meevallen. Gijsen over dien schilder beneden alles. Maurice eigenlijk lang niet kwaad, zelfs goed in zijn soort, maar als zijn personages met elkaar beginnen te praten in dat potsierlijke hoogkoeterwaalsch, heb ik alleen moeite om niet te lachen. Vestdijk alleen is weer absoluut volwaardig. - Die poëzie-discussie deed me de das om. Henny heel aardig, maar vol onhandigheden; jij àl te handig. Je ontwijkt allerlei punten waar het op aankomt en daar je èn intelligenter èn beter dialecticus bent dan hij, ziet het er nog uit of je ‘gewonnen’ hebt, wat ik trouwens wel had verwacht. Maar het punt dat mij bv. het meest aan het hart gaat: ben je zoo ‘gewoon’ en hoor je niet tot de kleine minderheid, doe je af met een verwijzing naar den Politicus, inplaats van er helder en loyaal op in te gaan. Ik heb dezen kant in het panopt.-stukje niet aangeroerd, maar je weet wat ik erover denk: als je - niet binnen den kring van intellectueelen, maar zoo maar los in de maatschappij - jezelf aanziet voor iets anders dan een hopelooze, onherstelbare hyper-intellectueel, dan ben je zoo ‘versluierd’ en ‘verleugend’ - en om allesbehalve ‘goede redenen’! - dat je je verwantschap met Nietzsche verloochent. [Die èn hyper-hyper-intellectueel èn hyper-‘ongewoon’ was.] Als je denkt dat je ‘gewoon’ bent in den zin van Wim van Reyen of De Lang of Pannekoek of 1000 anderen, dan verneuk je jezelf als een kind. Je plotselinge beroep op de velen hinderde mij ook in dat Vaderland-artikel, en Henny heeft (zonder ruggespraak met mij) blijkbaar precies zoo daarop
gereageerd. En deze kwestie ontga je, - want ook in de Politicus is dit allesbehalve afdoend behandeld (al weten we natuurlijk dat je eigenlijk sprekend lijkt op Laelaps). - Ik zou hier weleens dieper op willen ingaan, maar dan niet per brief. Als iemand als jij ‘oneerlijk’ wordt tegenover zichzelf, is dat om een ‘diepere’ rechtvaardiging; de vraag is dus: te zoeken waarom je die noodig hebt. Je afkeer van een bepaald soort intellectueelen verklaart veel, maar niet alles.
Nu geef ik de pen aan Bep.
Hartelijke groeten, ook aan Ant van
je
E.
Dat stuk van Jany over die ‘toestellen’ heb ik maar in me gerefouleerd. Ik vind het uitstekend - om Jany - dat je het geplaatst hebt en ik ben het met de beste bedoelingen gaan lezen, maar het is wel de strafste lullax die ik in tijden ontmoet heb. Lang heb ik erover nagedacht wat de ‘kentrek’ eigenlijk is in dit zinnetje ‘Zijn kentrek gaat zich spannen en dan ten volle uitvieren’ - dat mij wel erg Janyaansch voorkomt, maar dat ik misschien toch te lichtvaardig vereenzelvig met den ‘geschoren gorgel’ van Persius. Hoe het zij, als je bedenkt dat dit proza misschien de sublimeering is van wat Jany's kentrek - zal ik maar zeggen - in ‘gewonere’ dagen elders placht uit te gieten, dan kan ik mij weer voorstellen dat je het dierlijke boven het intellectueele gaat verkiezen!
Wil je me je artikel over Guéhenno zenden? - Dank.