Alexander Cohen
aan
Menno ter Braak
Toulon, 1 mei 1937
Toulon, 1 mei 1937
Zeer geachte Heer ter Braak,
Ik heb Uw introspectief, en, tegelyk, combatief boek: Politicus zonder party, met intense belangstelling tweemaal en zeker niet voor het lààtst gelezen. Wel, hier en daar, bij een bizonder subtiele passage, met myn minder-dan-het-Uwe-philosophische hoofd tusschen de handen. Maar dank zy Uw, in soortgelyke geschriften zeldzaam-heldere terminologie, geloof ik toch vrywel alles begrepen te hebben.
Myn ‘oordeel’ over het boek, waarnaar U benieuwd zegt te zyn?
Hoe zou ik anders dan ingenomen kunnen zyn, en, in het algemeen, nièt instemmen met een auteur wiens denkwyze, wat de richting daarvan aangaat, parallel loopt met de myne?
U hekelt, van Uw ivoren toren uit, den humbug in al zyn vormen: de litteraire, de artistieke, de journalistieke, de wetenschappelyke, de wysgeerige, de intellectueele, de religieuze, de aesthetische, de moreele, de politieke, de ‘objectivistische’ e.t.q. Ik, door de omstandigheden lange jaren in meer onmiddellyke aanraking mèt - maar zonder absorbtie dóór - de kudde, de conformistische ‘troupeau’, ik schermutsel, op den beganen grond, tegen dezelfde aanstelleryen, en ik verlustig my, bovendien, by manier van hors d'oeuvre, met het neerslaan van aanmatiging waar ik die ontmoet of ook maar ontwaar in de vèrte.
Het verschil van ligging der respectieve gevechts-terreinen daargelaten, is onze ‘stryd’ dezèlfde. Zyn niet onze antipathieën ongeveer identiek?
U bent een ‘politicus zonder party’. Ik ook, al komt U dat ànders voor. Het is juist omdat de Action Française de eenige politieke groepeering, laat mij liever zeggen de eenige politieke ‘beweging’ hier te-lande is, die géén ‘party’ vormt of wènscht te vormen, en dit nadrukkelyk zègt, dat ik, die, van mijn jeugd af, een physieken afkeer heb gehad van al wat ‘party’ en party-leven was, my tot de A.F. aangetrokken heb gevoeld. De A.F. is een ‘reactie’, een tégen-actie, zooals ik dat bedoel en definieer in de korte inleiding (‘Op den drempel’) van den bundel: Uitingen van een reactionnair.
Het geval is eenvoudig zóó: Frankryk gaat te-gronde aan de republiek, en aan de democratie waarvan het bestiale communisme - bestiaal niet alleen in zyn middelen van verovering en bestendiging van het Staatsgezag, maar ook en vooràl door zyn doel: de universeele ‘verkudding’ van het menschdom - het logische eind-resultaat is. Daarom: delenda Carthago! Wèg met republiek en democratie in Frankryk!
Mag ik even àfdwalen? U kent Proudhon's boutade: ‘Vous voulez être gouvernés? Soyez tranquilles, vous le serez!’ Voor my-zèlf - en U zult er, vermoedelyk, ook zoo over denken - voel ik geen behoefte geregeerd te worden. Maar zònder regeering, d.w.z., in laatste instantie, zonder een zoo-redelyk-mogelyke ordening der onderlinge verhoudingen tusschen de individuën, i.e. zonder beperking van het vuistrecht, zal het, vrees ik, niet gaan. En als er dan toch geregeerd moet worden, dan liever, niet als ‘ideaal’, maar als ‘moindre mal’, door beschaafde menschen onder wier gezag het leven van het individu, somme toute, dràgelyk zou zyn en die er een primordiaal belang by hebben dat het dragelyk blyft, dan onder een bewind van Jan Rap zooals wy dat hier, sedert een maand of tien, Leon Blum regnante, aan den lyve ondergaan.
U constateert, in Uw boek, dat in Nederland, de parlementaire democratie U beschermt tegen het vuistrecht. Maar in Frankryk is dit nièt het geval! Het vuistrecht woedt hier ongebreideld, beschermd, gegarandeerd, aangemoedigd door de regeering van het Front Populacier. De sacramenteele, constitutionneele ‘Vryheid van het Woord’ is, met betrekking tot de tegenstanders der heerschende maffia, zoo goed als opgeheven, even als het recht op gesalarieerden arbeid, anders gezegd: het ‘eetrecht’, voor de menschen die nièt aangesloten zyn, en zich niet wìllen aansluiten by de C (onfédération) G (énérale) du T (ravail) van den satraap Léon Jouhaux, Blum's éminence grise.
Voilà où nous en sommes onder de ‘parlementaire democratie’! Ik geloof dat men in Holland zelfs geen benaderend begrip van dit alles heeft. De telegrafische agentschappen, de zwaar-gesubsidieerde en dus van de regering afhankelyke Agence Havas vóóraan, verzwygen, op bevèl, de ergerlykste feiten: zware mishandelingen, doodslag, moord, die hier aan de orde van den dag zyn en door een gedomestikeerde justitie òf in het gehéél niet òf in niet noemenswaardige verhoudingen gereprimeerd worden. De groote, in het buitenland gelezen fransche kranten, de z.g.n. ‘presse de grande information’, doen hetzelfde. Wat de hollandsche correspondenten in hun kranten vertellen, weet ik niet. Maar ik dènk dat zy wel heel voorzichtig, en gematigd, en braaf zullen zyn. En springen zy, wie weet? een enkelen keer uit den band - den muilband - dan is de redactie thuis daar met het blauwe potlood der censuur. Het hollandsche publiek wòrdt nu eenmaal niet graag schichtig gemaakt. En dan is daar aanstonds de tentoonstelling, met de winstgevende reclame. Dus: motus!
Tot nu toe, schryft U, jaagt geen roode soldaat, met de bajonet op het geweer, U naar Uw bureau. Soyez tranquille! dat kòmt wel, als de democratie haar met (roode) bloemen bestrooid pad blyft volgen. En als dàt een poosje heeft geduurd, dan komt de bruine, of de geele, of de groene, of de geruite soldaat, die een eind maakt aan de roode uitspattingen en de roode tirannie, om die te vervangen door geruite, geele, groene of bruine ditos.
In schyn afgedwaald, volgens myn gewoonte, ben ik nu weer by Uw boek terug, by Uw boek dat sprankelt van uit myn hart, myn geest, gegrepen aphorismen.
U schryft ‘omdat U het niet kunt laten en zonder het gevoel te koesteren dat een goddelyke macht U dryft en een schare op Uw woorden staat te wachten’. Tout comme moi! - ‘Ik schryf zonder de minste hoop en alleen uit behoefte aan uiting.’ (de Paradox - 1897-98).
Uw ‘eerlykheid is niet voor iedereen beschikbaar’? Myn ‘waarheid’ óók niet! - ‘Ik beschouw het waarheid spreken niet als een plicht. Ik zou liegen zonder een schaduw van scrupule etc.’ (de Paradox).
Uw zin voor onafhankelykheid (pag. 39 van Uw boek: ‘Een complimenteus mensch, etc.’) is van hetzelfde allooi als de myne. Zich-zèlf zyn en zeggen wat men te zeggen hééft, tot elken prys, is het hoogste genot.
U ‘ikt’ (pag. 42 van Uw boek) zonder te ‘wy’-en en te ‘men’-nen. Anch'io! Zyn de ‘wy’s en de ‘men’s U, naar aanleiding van Uw ikkigheid, óók te lyf gegaan zooals zy my dit deden na de publicatie van In Opstand en ook nù weer, na Van Anarchist tot Monarchist? (Een der hekelaars van myn ‘niet geringe ik-zucht’, myn ‘zelfgenoegzame ikkigheid’, myn ‘op den duur irriteerend non-conformisme juist omdat er geen “systeem” in zit’, was de sedert jaren levend-cadaverieke en tot de gruwelykste cacographie vervallen, week na week in de Groene kwylende Frans Coenen, op wien ik - hy ‘leefde’ toen nog! - doel, en van wiens critische bellettristery ik een regel of wat aanhaal op blzn. 285-286 van myn boek.)
Even als de litterator in U heb ik ‘een afkeer van de ongepriviligeerde schryvery van de niet-clerken’ (de journalistieke mrs en profs, aan wie ik hun ‘schryfbewys’ wensch te zien ontnemen.)
‘Alles wat naar deemoed en ongerustheid zweemt’ ontbreekt in Uw schryfwyze. Ook in de myne! Vandaar het brevet van ‘onbetamelykheid’ en ‘zelfoverschatting’ U (en my) onder journalistiek tromgeroffel en trompetgeschal uitgereikt door de profs Ovinks, de mrs van der Hoevens en hun onderhoorigen.
‘Den journalist; daaronder versta ik (M.t.B.) de objectiviteit (i.e. de karakterloosheid), de academie (i.e. de mrs en de profs) en den chaos (i.e. de pan-bevoegde veelschryvery)!’ - Onwraakbare definitie!
‘Er is geen zeldzamer ding dan doodgewone geestelyke zindelykheid’. U zeit wat!
Ook my zyn de ‘kunstenaars die ik ontmoet heb op een enkele uitzondering na tegengevallen’ - (‘Ik heb zoo goed als nooit getracht kennis te maken met den schepper van een kunstwerk, litterair of plastisch... Want de kunstenaar staat zelden bóven en meestal benéden zyn creaties. En waarom zich dan blootstellen aan de bitterheid van een ontgoocheling?’ - In Opstand, pag. 175).
De door U gevoelde ‘onweerstaanbare behoefte tegenover een zeker soort verfynden opzettelyk grof te worden’, is my on ne peut plus begrypelyk. Ik val daar, bij het hèr-doorbladeren van Uw boek - op zoek naar myn aanschrappingen in margine - over den naam van Ilja Ehrenburg. Een van myn dégoûts, deze bolsjewistische conformist! En over den naam van Quérido (Ismael pour les dames), den ‘philosophisch-litterairen humbug(ger)’, wiens poespas ik nooit heb kunnen lezen, en over wien ik my, een paar keer, heb vroolyk gemaakt, o.a. in den Mercure de France, in de rubriek ‘Lettres Néerlandaises’. Hy was een soort struisvogel, die, elken keer dat hy den krop vol had van onverteerde, onverteerbare meditaties over litteratuur, kunst en wysbegeerte, naar een vel papier greep, daar - passez-moi l'image! - zyn trop-plein over uitgulpte en er op een draf mee naar een uitgever liep, voor dat het koud werd. Hy was natuurlyk sociaal-democraat en stond hoog in aanzien bij de Party.
Uw definitie van Lenin: ‘een bigotte proletariër’, is subliem! Zijn bigotterie was gematerialiseerd in zyn pet, het onwraakbare onderscheidingsteeken van den bewusten en georganiseerden proletariër. Als Lenin zyn pet niet op het hoofd had, dan hield hij hem in de hand! Waarom hebben zy hem, in zyn glazen relikwiekast, niet verduurzaamd en geëxhibeerd met zyn pet op? A propos van den verduurzaamden en aan de verplichte aanbidding der van den oùden God bevryde kudde overgeleverden Man-met-de-pet! ‘De Sovjets die God als den verspreider van ongedierte bestryden met chemische praeparaten’, hebben een beetje van deze scheikundige mengsels gebruikt voor de balseming van Vladimir Ilitch Oelianow, ook genaamd Lenin, den nièuwen God!
U ‘wyst Amerika af’? So did I (en ik doe het nòg), in het inleidinkje: ‘Op den Drempel’, van den bundel Uitingen van een reactionnair.
U ‘ruikt voor alles Uw eigen vyanden aan hun styl, en hun gansche bestaansmodus boezemt U weerzin in’. - My is het niet ànders gegaan.
‘Het is nu eenmaal de gewoonte - schryft U - iemands resultaten tegenover zyn styl te stellen: wat heeft de man bereikt?’ - Hoeveel maal heb ik deze, specifiek-hollandsche, impliciet-afkeurende, opmerking gehoord: ‘Alles goed en wèl, maar wat heb je berèikt?’ - Dat de styl van een schryver zyn resultaat is, begrypen de Hollanders niet. De Franschen wél!
Wat U van den humor zegt, en van het gebrèk aan humor, en van de ‘bescheidenheid’, en van de ‘ydelheid’, en van de vereering der ‘waarheid’, is alles even kostelyk!
‘Prys stellen op intelligentie tegenover de principieel dommen, lachen om de subtiliteit der intelligentie tegenover de principieel intelligenten.’ O! zeker. En lachen - ‘Ich habe verlacht bei Tag und bei Nacht’ - en vooràl ùitlachen!
U was ‘altyd meer polemist dan scepticus.’ De ware wysheid! De scepticus kàn dood zyn zonder het zelf te weten. De polemist - étymologie oblige! - vècht en hy lééft dus. Ik vècht, dùs ik bèn!
‘De beste remedie tegen het geloof is de geloovige’. - Evidemment! De gewone homeopathie! Maar daar zyn uitzonderingen, schààrsche uitzonderingen, en geloovigen wier geloof my benydenswaard voorkomt. Ik-zèlf ‘geloof’ niet! Ik ben agnosticist. ‘Que sais-je?’ zeg ik Montaigne na. Myn sympathie gaat uit naar het ‘heidense catholicisme’ waarvoor ook U - naar ik onlangs las in de Nieuwe eeuw, in het verslag van een openbaar debat, waarin U het woord voerde - iets ‘voelt’, vergelykenderwyze gesproken, s' entend.
De door U geformuleerde vraag (pag. 202 van Uw boek): ‘of het geloof aan het weten niet op weg is onze ergste vorm van inquisitie te worden’, is geen vrààg meer. Geen onbeantwoorde ten-minste! Zy omkronkelt ons al met haar doodelyke vangarmen, deze inquisitie. Zy is de Twee-Eenige moloch: ‘Wetenschap-Vooruitgang’! Haar Torquemada's, en onder-Torquemada's, haar rakkers en folteraars, zyn legio en zy hebben de toekomst vóór zich, terwyl de Oude God de zyne al achter den rug heeft. De nieuwe tirannen zijn altyd de ergsten, de onmeedoogendsten. En de onverbiddelyksten zyn zy die zich op de ‘onverbiddelyke Wetenschap’ en den niet-te-stelpen ‘Vooruitgang’ beroepen.
‘Ydelheid en eerzucht zyn de gebruikelijke motieven die tot schryven leiden’. (pag. 160 van Uw boek). En tot àlle uitingen van ‘artisticiteit’ (Zie pag. 307 en vlg. van den bundel Uitingen v/e reactionnair).
Een amusante kerel, die dr. Hussenot, door U op blzn. 252-253 aangehaald, en die, in zyn autobiographie, urbi et orbi uitbazuinde, afin que nul n'en ignorât, dat hy dit niet was, en dat niet, noch wàt anders honorifieks of ontzagwekkends ook, en alléén maar ‘un simple citoyen comme tout le monde, hors qu'il n'est pas décoré’. (Het ‘Point docteur en Droit’, op myn professioneel schryfpapier, was een geloofbelydenis van dezelfde soort.)
Om te eindigen:
Evenmin als U heb ik ooit ‘diep nagedacht’, en ook my is alles wat ik als goede vondst beschouwde ‘aangewaaid’.
Uw boek is voor my een ‘perzik die naar méér smaakt’. Mag ik Uw binnenkort te verschynen Van Oude en Nieuwe Christenen, waarnaar ik uiterst benieuwd ben, ontvangen?
Met myn beste groeten en vriendelyke gevoelens
t.à.v.
Alexander Cohen
In cauda venenum!
Hoe kunt U smaak vinden in het geschryf van den pedanten, cabotineerenden intellectueel-oneerlyken Julien Benda? En U met hem ‘identificeeren’ wat zyn afkeer van de ‘panache’ aangaat? Il y a panache et panache! De vederbos die hy op zyn hoed heeft gestoken, is die van het Front Populaire! De panache van Léon Blum!!!
Mag ik, bij gelegenheid, uw meening over In Opstand vernemen?
(U zult de doorhalingen wel willen excuseeren.)
Origineel: particuliere collectie
Afschrift: Den Haag, Letterkundig Museum