Menno ter Braak
aan
Alexander Cohen (Toulon, Frankrijk)
Den Haag, 4 april 1937
Den Haag, 4 April 1937
Kraaienlaan 36
Zeer geachte Heer Cohen
Hartelijk dank voor Uw brief, en niet minder voor de toezending van het exemplaar ‘Uitingen van een Reactionnair’ met de complimenteuze opdracht. Ik had dit boek juist gelezen, en gedeeltelijk eveneens met gevoelens van verwantschap; al gebiedt de eerlijkheid mij te erkennen, dat ik de stukken uit den oorlogstijd niet kan apprecieeren. Ze zijn mij te jingoïstisch, en hoewel ik hevig antiduitsch ben, meen ik, dat Uw maréchal Foch en zijn generaals wel wat meer critiek verdienen dan ze bij U vinden. In het algemeen: deze oorlogspsychose (subs. vredespsychose) dateert erg. Maar andere stukken heb ik evenzeer gewaardeerd als het besproken boek.
Ik liet U inmiddels door Nijhoff zenden een ex. van mijn ‘Politicus zonder partij’; minstens even ikkerig als Uw geschriften, maar door een ander temperament geschreven. Ik hoop er te zijner tijd uw oordeel eens over te mogen hooren. - ‘In Opstand’ heb ik inmiddels gekocht.
Uw brief destijds herinner ik mij niet ooit onder oogen te hebben gehad! Natuurlijk kan ik mij vergissen, maar het gebeurt niet zoo zelden, dat een document in de journalistieke chaos verdwijnt. Uw sympathie voor de Action Française kan ik, ook na Uw commentaar, niet deelen. Ik geloof n.l., dat men de Duivel niet met Beëlzebub kan uitdrijven. Even onzinnig als een consequent toegepaste democratie, die uitloopt op de gelijkheidsdiscipline van het communisme, is de romantische coquetterie met een middeleeuwsch symbool, in casu met een koningshuis, dat alleen nog door een of ander degéneré in Ukkel of Laeken of Schaerbeek wordt gerepresenteerd. Wat ik uw naïveteit noem, is, dat u zo vitaal bent, dat u met dit symbool als positief kunt werken, zonder de belachelijke kanten ervan te zien. De heeren Daudet en Maurras lijken mij, met al hun intelligentie en afkeer van de ‘bienpensants’, toch nog een gram te veel op Hitler; juist in dèzen tijd lijkt het mij wenschelijk, dat aristocratie en ongelijkheidsthese niet verward worden met een beweging voor een stuk verschimmeld verleden. Ik heb een en ander zelf beter geformuleerd dan ik in deze paar regels doen kan in mijn boek over de gelijkheidsidee, dat, hoop ik, deze maand verschijnt (‘Van Oude en Nieuwe Christenen’); daar ik tracht de paradox der democratie en der gelijkheid, die niet denkbaar is zonder de paradox der aristocratie en ongelijkheid, onder oogen te zien zonder leliën en Camelots. Maar ik begrijp volkomen, dat uw gallicistische cultuur andere wegen bewandelt dan de mijne, die (u kunt het in Pol. z. Part. lezen) van de Duitsche wijsbegeerte tot Frankrijk is gekomen. Maar voor de ‘panache’ heb ik nog steeds geen orgaan; ik identificeer mij in dit opzicht compleet met Benda (‘Dialogue d'Eleuthère’ en laatstelijk vooral: ‘La Jeunesse d'un Clerc’). - Een ding echter voor
het juiste begrip: ik verbeeld mij werkelijk niet, dat ik minder naïef ben dan U! Anders had ik uw boek niet in één adem uitgelezen.
m. vr. gr.
Uw
Menno ter Braak
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum