Vaderlandartikelen 1938
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdDagboek van een Fransch essayist in Duitschland
| |
Totaliteit van het totalitaire.Wie het nationaalsocialisme onderzoekt, onderzoekt de democratie: die twee factoren zijn onscheidbaar verbonden, omdat het nationaalsocialisme in zekeren zin het slechte geweten der phrasendemocratie is; men moet dus, wil men met de nationaalsocialistische phraseologie in het reine komen, ook de democratische phraseologie de noodige harde waarheden zeggen. ‘A force de vouloir “expliquer” le régime Hitlérien je m'aperçois que je suis contraint bien malgré moi, de le défendre ou de m'en donner les airs’, zegt Rougemont ergens, en men begrijpt, wat hij met dit ‘défendre’ bedoelt; men krijgt de ‘airs’ van verdedigen als men niet op een goedkoope manier aanvalt. En een feit is, dat Rougemont het nationaalsocialisme niet onderschat; al behoort hij geenszins tot de menschen, die altijd op het kritieke moment van het debat verklaren, ‘dattertogwèwa-goezizinduisland’. Dezen halven bewonderaars, die meenen het ‘goede’ in het regiem van het ‘slechte’ te kunnen scheiden, antwoordt hij: ‘Il faut une sainte simplicité pour croire encore qu'on puisse détacher telle ou telle mesure prise par le régime pour l'admirer isolément, ou pour essayer de l'imiter. C'est une belle ironié sur le libéralisme impénitent que cette manière libérale de “rendre justice” au totalitarisme. Comme si le mot totalitarisme ne signifiait pas, justement, que tout se tient dans ce régime, et que rien ne peut en être détachê sous peine de perdre toute espèce de sens’. Dat Rougemont het nationaalsocialisme de eer bewijst het niet te onderschatten, beteekent dus niet, dat hij cultureele concessiepolitiek begeert. Hij onderschat het nationaalsocialisme daarom niet, omdat hij het, minder dan als een politiek, beschouwt als een godsdienst. Van dit godsdienstige karakter der nationaalsocialistische beweging geeft Rougemont een zeer scherpzinnige analyse; alle andere verklaringen, die men hoort, zijn slechts onsamenhangende beschrijvingen, zoolang men het element godsdienst er buiten houdt. Om dezen vorm van godsdienst te qualificeeren, trekt Rougemont een parallel met de Fransche Jacobijnen; hij noemt het nationaalsocialisme ‘un jacobinisme allemand’, en inderdaad, de vergelijking opent verrassende perspectieven.Ga naar voetnoot1) De Jacobijnen wilden ‘une religion des hommes sans Dieu’, ‘une foi concrète et patriotique’: het ‘positieve Christendom’ van Hitler, de ‘vroomheid’ der Duitsche Christenen, het ‘Duitsche geloof’ van Rosenberg. Het jacobijnsche fanatisme vertoont ook in dit opzicht een frappante overeenkomst met het nationaalsocialistische: op zichzelf al een bewijs, hoe grillig de grenzen tusschen nationaalsocialisme en democratie zijn, want op het Fransche jacobinisme, ontdaan van zijn terreur en zijn ‘overdrijvingen’, is goeddeels weer de democratische trots der Franschen gebaseerd! Wel spraken de Jacobijnen van ‘rechten’, waar de nationaalsocialisten van ‘plichten’ spreken, maar dat is vooral een verschil van woorden, aangezien het religieuse fanatisme over den zin der woorden beslist. Woorden zijn kameleons, zij nemen de kleur aan van de omgeving, waarin zij leven. Zoo beteekent ‘vrijheid’ in het tegenwoordige Duitschland: ‘herbewapening’. ‘Vrede’ beteekent: ‘Anschluss zonder tegenstand van Frankrijk’. ‘Eer’: ‘verachting voor verdragen’. Men zou deze voorbeelden van beteekeniswijziging, die Rougemont geeft, gemakkelijk kunnen completeeren. Het beslissende moment is hier een her-ijking van bestaande termen onder invloed van een impuls, dien men om zijn heftigheid slechts met religieuze bewegingen kan vergelijken, misschien ook met het flagellantisme der middeleeuwen. En dus: ‘Si le régime totalitaire est le châtiment qu' a mérité l'Europe, si plus rien ne peut s'opposer à son triomphe tôt ou tard, il nous faut l'étudier de très près, sur place, avec une passion froide’. Met die uitspraak van Rougemont kan ik mij geheel vereenigen: ‘une passion froide’ is datgene, wat hier vereischt is, en men kan evenzeer den nadruk leggen op ‘passion’ als ook (vooral!) op ‘froide’. Helaas immers ontbreekt het den meesten ‘koelen’ waarnemers aan passie, en den meesten gepassioneerden aan ‘froideur’.... Een vraag, die bij Rougemont open blijft, is, of deze ‘godsdienst’ er ook in zal slagen behalve haar fanatici een priestercorps voort te brengen, waardoor de continuïteit van haar voortbestaan zou kunnen worden verzekerd. Anders immers zou zij een oplaaiend stroovuur blijken te zijn, een ‘apocalyptische’ golf, zooals er vele zijn geweest in de Europeesche geschiedenis. Ik voor mij hel tot het laatste vermoeden over, maar men zal dat moeten afwachten. | |
Onverschilligheid; demonie.Met het godsdienstige karakter van de nationaalsocialistische beweging kan men ook een ander verschijnsel in verband brengen, dat Rougemont overigens in een ander verband noemt: de onverschilligheid van de meerderheid der bevolking ten opzichte van het régime. Deze dagelijksche onverschilligheid immers is de tegenhanger van den ritueelen eeredienst, den ‘zondagschen kerkgang’ bij Hitler; zij is er niet, zooals oppervlakkige critici meenen, mee in strijd, want onverschilligheid beteekent in dit geval, dat men van het régime, zooals het reilt en zeilt, geen probleem meer maakt. Daarom kan er ook enorm veel geprutteld worden, zegt Rougemont, zonder dat men van een oppositie kan spreken. Deze onverschilligheid is dus minstens van evenveel belang voor den samenhang van een dergelijke beweging als het fanatisme, ja, het élan van die beweging bestaat grootendeels krachtens die ‘actieve passiviteit’!
Rougemont aarzelt voorts niet den leider van dezen ‘stamgodsdienst’, juist om zijn volstrekte onpersoonlijkheid en even volstrekte energie, een demonisch genie te noemen en het dikwijls besproken feit, dat er geen aanslagen op hem gepleegd worden, te verklaren uit zijn positie als ‘godsdienststichter’. ‘On ne tire pas sur un homme qui n'est rien et qui est tout. On ne tire pas sur un petit bourgeois qui est le rêve de 60 millions d'hommes. On tire sur un tyran, ou sur un roi, mais les fondateurs de religion sont réserves à d'autres catastrophes’. Ook als men deze verklaring een weinig geforceerd acht (het bestaan van een soliede lijfgarde is in dezen toch zeker ook een sterk argument), zal men moeten erkennen, dat de ‘demonie’ van Hitler veel meer te maken heeft met de qualiteiten van een Mohammed dan met die van een Bismarck. De religieuse fanaticus heeft succes juist door het toepassen van middelen en het veroveren van posities, die de ‘gewone’ politici voor hersenschimmig houden; en de moraal, die men uit die observatie kan trekken, is dat ‘allleen 'n prefeet 'n profeet kan antwoorden.’ Anders gezegd: de democratie is verloren, wanneer zij niet 't ‘antwoord’ vindt op de parolen van over de Oostgrens; van dit antwoord, niet van uiterlijke factoren (al kunnen die als symptomen van belang zijn) hangt alles af.... voor ons. ‘Que sert de critiquer la “religion” des autres? Il vaut mieux croire d'une foi plus vraie, et le prouver.’ Wat deze laatste zin voor den denker Denis de Rougemont beteekent, vindt men uiteengezet in zijn hier al vroeger besproken boeken. Dit Journal d'Allemagne, ontstaan uit de ervaring opgedaan met menschen van allerlei slag, is er een bijzonder waardevolle aanvulling van. | |
Het voorspel in een bloemlezing.Geeft Rougemont een ‘horizontale’ doorsnede van het Duitsche leven nù, in Edgar Alexanders Deutsches Brevier vindt men een niet minder waardevolle ‘verticale’ bepaling van het nationaal-socialisme, door middel van een bloemlezing uit Duitsche (en andere) schrijvers uit het verleden tot op heden. Deze anthologie bevat een schat van materiaal, waaruit men kan leeren, dat de Duitsche tragedie niet van gisteren of eergisteren dateert. Het is typeerend voor juist de belangrijkste Duitsche cultuurdragers, Goethe vooraan, dat zij het ‘Unausgeglichene’ in hun volksbestaan altijd sterk hebben gevoeld en door critiek of satire invloed hebben trachten te oefenen op den gang van zaken. Georg Herwegh, Godfried Keller, Heinrich Heine, Ludwig Börne, Ludwig Uhland, Friedrich Nietzsche, Nikolaus Lenau, Friedrich Hölderlin, Jakob Grimm, Georg Wilhelm Leibniz, Josef von Goerres, Franz Grillparzer, Jean Paul.... men kan de lijst dergenen, die (in overigens zeer verschillende richting en zeer verschillende mate van bewustheid) het conflict hebben ervaren of zelfs de catastrophe der Duitsche cultuur hebben voorzien, nog uitbreiden; daarbij blijft het veel geciteerde profetische fragment uit Heines Geschichte der Religion und Philosophie in Deutschland (1834) nog altijd exemplarisch. ‘Es wird ein Stück aufgeführt werden in Deutschland, wogegen die franzözische Revolution nur wie eine harmlose Idylle erscheinen möchte....’ Weer de Jacobijnen-parallel! ‘Wie auf den Stufen eines Amphitheaters werden die Völker sich um Deutschland herumgruppieren, um die grossen Kampfspiele zu betrachten....’ Een voortreffelijke bloemlezing, resultaat van een geduldigen verzamelaarsarbeid, waarvan men de tendentie kan weergeven door het gedicht van den humanist Ulrich von Hutten, waarmee dit boek besluit:
Ich hab euch's gesagt, ihr habt's gehört:
Wir sind gewesen lang betört,
Bis dass uns doch hat Gott bedacht
Und wiederum zu Sinnen bracht!
Dem Vaterland zunutz und gut
Die Wahrheit mich bewegen tut.
Die Wahrheit muss herfür, zugut
Dem Vaterland, das ist mein Mut.
Kein ander Ursach ist noch Grund,
Drum hab ich aufgetan den Mund.
Ich hab's gewagt!
Menno ter Braak. |
|