Elseviers maandschrift
Herman Robbers over Vrouw Jacob
In het Februari-nummer een aantal belangwekkende bijdragen over beeldende kunst: J.G. van Gelder over ‘Van Blompot tot Blomglas’, een cultuurhistorische studie van beteekenis, Marius Daalman over Max Slevogt, J. Knoef over het grafisch werk van A. Hervier, A.M. Nummacher behandelt de drie Marissen in het Haagsch Gemeentemuseum.
Het geval ‘Vrouw Jacob’, dat nog steeds nieuwe aspecten schijnt op te leveren (want er verschijnen nog regelmatig artikelen over mevr. Boudier en haar verhouding tot Löher), heeft Herman Robbers een beschouwing in de pen gegeven, die merkwaardig is, omdat Robbers bij uitstek de mannelijke geestverwant van de schrijfster mag heeten. Mevr. Boudier nu wordt door haar collega van den familieroman zeer zachtzinnig gekapitteld; haar Jacoba-figuur is ‘allercharmantst en allerinteressantst’, maar ‘zij komt ons erg 20e-eeuwsch voor’ (vandaar zeker de bijzondere charme voor Robbers), want ‘Ina Boudier-Bakker is geen geleerde, geen historieschrijfster, zij is een romancière, met den volledigen, en zeer uitzonderlijken aard van de echte romancière’, zegt Robbers. Het boek zelf is ‘als genre iets hybridisch, iets onmogelijk geheel verdedigbaars, van welk standpunt dan ook’.
Uit deze vergissing is ook ontstaan wat Menno ter Braak - en dat zeker niet geheel ten onrechte, maar een beetje óverijverig - haar plagiaat genoemd heeft. (Hij weet natuurlijk wel dat er héél wat essentieeler plaglaten zijn gepleegd!) Ik kan niet genoeg herhalen, dat Ina Boudier een typische romanschrijfster is. Het kán niet anders: zij voelde zich bij het schrijven van dit boek over een geliefde, een bijna als zielsverwant besefte vrouw, telkens opnieuw en hinderlijk gebonden aan de niet te loochenen, de door echte historieschrijvers uit zuivere bronnen opgeteekende feiten. Die eindelooze ‘ups and downs’ van Hoekschen en Kabeljauwschen - oef! Bijna niet te gebruiken! Een belegering - wat weet Ina Boudier nu van een belegering! Ongeduldig nam zij het onmisbaar episodetje over uit Franz von Löhers werk. Goddank, dat stond er; nu kon zij weer verder gaan met de zielsgeschiedenis der aan haar hart gegroeide Jacoba? Had zij eenig besef met deze wijze van werken dien braven meneer Von Löher onrecht te doen, of, op de manier der ondeugende kinderen, iets van hem te nemen zonder dank-je te zeggen? Niet het minste! Zij beschouwde die belegering van Amersfoort, die optocht in Londen, en wie weet wat voor historische feiten nog meer, als onpersoonlijke dingen, die zij gerust mocht inlasschen in haar verhaal - gegeven de belemmerende omstandigheid dat dit verhaal nu eenmaal zoo veel mogelijk historisch juist diende te zijn. Artistiek te verdedigen is deze zienswijze natuurlijk geenszins, maar hoofdschuldige eraan is de noodlottige vergissing, die ik al constateerde, en een halsmisdaad of oorzaak van groot alarm kan ik er waarlijk niet in zien. Mevrouw Boudier heeft welbeschouwd nooit door exquise en hoogst eigene vormen, door een zeer litteraire taal of tournure uitgeblonken, zij is een vrouw en kunstenares van hoogen rang, dat staat vast, maar het laatste niet in den zin van den ‘artiste
littéraire’, zooals b.v. een Flaubert dien zag.
Een ding is mij in dit overigens respectabele betoog voor de onschuld van mevr. Boudier toch niet duidelijk: waarom was ik zoo ‘óverijverig’? Had ik moeten verzwijgen wat ik ontdekt had, omdat mevr. Boudier een soort gevestigde reputatie heeft en daaraan het recht ontleenen kan om ongestraft alle fouten te begaan, die men een debutantje hoogst kwalijk zou nemen? En bovendien: het was mevr. Boudier zelf, die mij door een insinueerend ingezonden stuk dwong tot overijverigheid, die ik niet gewild had, want tot rechtzetting van haar lukrake pogingen om zich schoon te praten.
En voorts: Ina Boudier-Bakker is niet een typische romanschrijfster tout court, zooals Robbers zegt, maar een typische schrijfster van den burgerlijken familieroman. Dat maakt eenig verschil, en men behoeft volstrekt geen historicus van het vak te zijn om toch een uitstekenden roman te schrijven over een historisch tijdvak. De tegenstelling, door Robbers ten faveure van mevr. Boudier gemaakt tusschen romancière en geleerde, is dus onjuist.
Aan de onschuld van mevr. Boudier twijfel ik overigens evenmin als Robbers. Plagiaat was hier meer een gevolg van onkunde dan van opzettelijke misleiding. Het ware echter voor mevr. Boudier beter geweest, als zij het over dien boeg gegooid had, in plaats van met onmogelijke middelen te probeeren haar nieuwe reputatie van welingelichte bronnenkenster boven water te houden.
M.t.B.