Vaderlandartikelen 1935
(2009)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdLouis Couperus als vervulling van tachtig
| |
De ‘artiest’.Couperus schreef dit werk lang voor de Freudiaansche ziekte in de kunst losbrak. In zijn verhouding tot zijn personages is niets van het overbluffen, waarmee de auteurs, die hun Freud kennen, zoo gaarne een gebrek aan stijl maskeeren. Als Couperus bij een groep thuishoort, dan hoort hij bij de beweging van Tachtig, waarvan hij de groote proza-vervulling is geweest; wanneer het woord van Kloos, dat kunst is de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie, een zin zal hebben, dan vindt men dien zin bij Couperus. Maar Couperus had genoeg te zeggen en was persoonlijkheid in die mate, dat hij geen misbruik behoefde te maken van zulk een gewaagde uitspraak, zooals de aestheten, die er het recht aan ontleenen, om ieder klein raffinementje gewichtiger te vinden dan een ‘vulgairen man’ als Multatuli. Met al zijn instincten echter was Couperus ‘artiest’; d.w.z. hij was b.v. per se geen denker, al staan er scherpzinnige gedachten (zooals die over het medelijden) te over in zijn werken; die gedachten zijn aesthetische opwellingen, soms van een verbluffende intuïtieve juistheid, maar soms ook niet ver van wat Dèr Mouw bij voorkeur ‘kolder’ noemde. Daarom is Couperus de eigenlijke vervulling van Tachtig, tot in zijn aanvallen van woordkunst, tot in zijn schrijven-met-puntjes toe, terwijl hij tegelijk meer dan Tachtig is, Tachtig overwint zonder het los te laten. Zijn groote werken, waaronder ik in de eerste plaats De Kleine Zielen en Van Oude Menschen reken, kan men zich geschreven denken volkomen met het credo van Tachtig als theoretische rechtvaardiging; niet als Gorter en Van Eeden (in zekeren zin ook Verwey) heeft Couperus zich van Tachtig afgewend; hij had overvloed genoeg in zichzelf, om het met Tachtig te kunnen blijven houden; hij was geen schrijver met politieken of religieuzen hartstocht, hij was (en daarin is hij te vergelijken zoowel met Tolstoi als met Dostojefski) de ware romanschrijver in dien zin, dat de roman in zijn veelvuldigheid van standpunten en zoo geheeten objectiviteit alles wat hij te zeggen had kon opvangen.
De Boeken der Kleine Zielen zijn misschien geen goede roman volgens de recepten dergenen, die op de nieuwe zakelijkheid of een ander willekeurig stijlprocédé hebben gewed; maar zij zijn door en door roman om de geïnteresseerde objectiviteit, waarmee al deze Haagsche menschen worden uitgebeeld. Couperus verdeelt zich over zijn personages, zoodat zelfs zijn hoofdpersoon geen andere voorkeur vertoont dan de officieuze sympathie, die hij haar uit zijn gevoelswarmte meegeeft; objectiviteit beteekent bij Couperus echter noch doode onpartijdigheid, noch absoluut gemis aan subjectief meevoelen met den één en subjectieven afkeer van den ander; maar hoezeer hij voor alles romanschrijver is, blijkt wel uit't feit, dat in 't meesterlijkste, 3de, boek van De Kleine Zielen (Zielenschemering) de menschen, die men voor de hoofdpersonen had gehouden, plotseling tot figuranten worden om hun plaats af te staan aan den hallucineerenden Ernst met zijn vazen en den quasi-jovialen, quasi-robuusten ritmeester Gerrit, in wien de groote, dikke worm van den dionysischen waanzin knaagt. En het is, of even plotseling de nieuwe vereenzelviging Couperus' talent tot een hoogte opzweept, die in onze litteratuur zoo zeldzaam is, dat men voor vergelijkingspunten in het buitenland moet gaan zoeken; dit geheele derde boek is bijna zonder onderbrekingen het bewijs van een ontzaglijke inspiratie, die niet aflaat voor het einde: het laatste heldere oogenblik van de oude mevrouw van Lowe. Dat het vierde boek daarna een zware inzinking is, zou men wellicht kunnen verklaren uit het feit, dat Couperus zijn ‘eigenlijke’ hoofdfiguren nog wilde hernemen, omdat de cyclus niet zonder een eindafrekening met Addy mocht sluiten. | |
Couperus en de ‘leeken’.Een inzinking: maar Couperus' inzinkingen zijn ongetwijfeld meer een gevolg van teveel schrijven (hij is er zich zelf van bewust geweest) dan van een tekort aan afstand van het onderwerp. Couperus wordt nooit bête, ook al bestaan er slechte boeken van zijn hand, vol beschrijvingsorgieën van de kwalijke soort. Men houdt van Couperus, of men houdt niet van hem; maar àls men van hem houdt, dan neemt men hem ook met zijn fouten, zijn echte Tachtigersfouten van eigenmachtig ‘artiest’; hetgeen volstrekt niet wil zeggen, dat men die fouten moet verzwijgen of zelfs maar verdonkeremanen. Een geïdealiseerde copie van den ‘grooten man’ bewijst zijn werkelijke grootheid geen dienst. Van De Boeken der Kleine Zielen kan men, zonder iets aan hun uitzonderlijke waarde af te doen, zeggen, dat zij ongelijk zijn van intensiteit (afgezien van het derde boek, dat zich van den eersten tot den laatsten letter op een magistraal peil handhaaft); maar in die ongelijkheid zijn zij dan ook Couperus op zijn zuiverst, Haagsch en toch meer dan Haagsch alleen. Hij wist zelf, dat men op de compositie aanmerkingen zou kunnen maken; ‘het is een heel werk zoo een serie van vier boeken, ik had niet gedacht, dat het zoo moeilijk was’, schrijft hij in dien tijd aan een nicht. Zijn Haagsche dames Fine en Cateau doen hem altijd weer ‘grinniken van pleizier’, maar de vaagheid van Brauws ziet hij ook. ‘Enfin, het is een moeilijk boeltje geweest en de leek die misschien zegt: Couperus maakt er zich nu eens gemakkelijk van af, gewone menschen, gewone woorden - en niet weer tooveratmosfeer en schitterende Psyche-frazen, weet er niets van!!!’ (brief geciteerd bij van Booven, p. 178).
Merkwaardig, dit toch nog even omzien naar den leek met bewondering voor ongewone menschen, ongewone woorden en zelfs schitterende phrasen! ‘Als de serie af is, om te verstrooien van die Haagschheid der kleine zielen, ga ik iets geheel anders schrijven, me baden in symboliek’, schrijft hij in hetzelfde jaar 1902;, ‘het boek zal heeten De Zonen der Zon’. Gelukkig, dat dit bad in symboliek niet verhinderd heeft, dat in 1906 dat andere meesterlijke boek verscheen: Van Oude Menschen, De Dingen, die Voorbijgaan. Wanneer van dit werk een nieuwe uitgave zal zijn verschenen naast De Boeken der Kleine Zielen (het is te hopen, dat een uitgever daarvoor eens het initiatief neemt), zal Nederland de hoogtepunten van Couperus' oeuvre weer binnen zijn bereik hebben, nu De Stille Kracht, Metamorfoze en Langs Lijnen van Geleidelijkheid reeds aan de vergetelheid zijn onttrokken.
Menno ter Braak. | |
Korte inhoud van het besproken boek‘De Boeken der Kleine Zielen’ hebben geen hoofdpersoon in den gewonen zin van het woord; de gemeenschap der kleine zielen, die bij nadere analyse uit een chaos van gevoelens en belangen blijkt te bestaan, slechts vereenigd door een traditioneelen familieband en de Haagsche conventies, is het eigenlijke thema van den vierdeeligen cyclus. Toch heeft Couperus een aantal menschen en feiten in het centrum geplaatst; als uitgangspunt kiest hij het huis van de oude mevrouw van Lowe, wier gehechtheid aan het familiebegrip haar kinderen op een vasten avond samenbrengt, hoewel zij in het dagelijksch leven langs elkaar heen gaan Het eerste boek (‘De Kleine Zielen’) zet in met den terugkeer van een der dochters, Constance, na een scheiding die voor jaren schandaal heeft gemaakt getrouwd met Henri van der Welcke, wiens diplomatieke carrière door dit huwelijk is gebroken. Zij verlangen beiden naar Den Haag terug; overigens om verschillende redenen, want hun huwelijksleven is sedert lang een fictie geworden. Maar hun komst in Den Haag doet het vergeten schandaal opleven; en het is in deze sfeer van gevoelsverwarring en intrige, dat men de kleine zielen langzamerhand in hun individualiteit gaat zien. In het tweede boek, ‘Het Late Leven’, treedt de gedesillusioneerde wereldhervormer Brauws op, die een late genegenheid bij Constance doet ontstaan, terwijl Van der Welcke in dienzelfden tijd zijn nichtje Marianne als vrouw ontdekt; maar de aanwezigheid van den zoon van Constance en Van der Welcke dempt deze geheele episode; het eigenlijke ‘late leven’ beweegt zich om den jongen Addy. In ‘Zielenschemering’, het derde boek, zijn de vazenverzamelaar Ernst van Lowe en zijn broer, de ritmeester Gerrit van Lowe, de hoofdpersonen geworden; hun verval tot waanzin en zelfmoord is het hoogtepunt van den cyclus. In het vierde deel, ‘Het Heilige Weten’, keert Couperus nog eens tot Addy terug, die volwassen geworden is en nu in zijn eigen leven door de breuk met zijn gezond-zinnelijke vrouw Mathilde, het noodlot der familie van Lowe ziet ingrijpen. |
|