Heeft Constance gelijk?
‘The Constant Wife’ van W. Somerset Maugham
Hofstadtooneel
De wederopvoering van het geestige, op het eerste gezicht paradoxale, bij nader inzien zeer verstandige en in laatste instantie toch weer paradoxale stuk van Somerset Maugham is voor de Meimaand geen slecht initiatief, hoewel gisteren dat initiatief klaarblijkelijk nog niet voldoende werd gewaardeerd, want de zaal was zomersch leeg; moge het de volgende avonden beter zijn, want stuk en opvoering verdienen beter.
De qualiteiten van Somerset Maugham als tooneelschrijver zijn bekend genoeg, en in ‘The Constant Wife’ toont hij zich op zijn allerslagvaardigst. Hij geeft een alleraardigste variatie op het door de vrouwenemancipatie eens zoo actueel geworden probleem van de sexueele ‘gelijkgerechtigdheid’ van man en vrouw; en dat wel met zooveel vuurwerk en zooveel onverantwoordelijke speelschheid, dat men op het eind aan de vraag van den echtgenoot: ‘Heeft Constance (door zoo principieel op de gelijkgerechtigdheid te staan) gelijk?’ spontaan adhaesie betuigt, omdat men het óók niet weet. Maar dat doet er in dit geval minder toe; de oplossing van een probleem is immers de wijze waarop het gesteld wordt, en dat doet Somerset Maugham met alle vaardigheid die in hem is. Moet men zijn stuk tenslotte toch maakwerk noemen, dan is dat geenszins als beleediging bedoeld, alleen maar als amendement, dat ongeveer zoo luidt: ‘In het werkelijke leven zijn de situaties niet zoo symmetrisch uitgebalanceerd!’
Zeer verdienstelijk is de centrale vrouwefiguur, Constance Middleton, die op de wetenschap van haar mans ontrouw niet reageert met de middelen van haar moeder (‘de man is polygaam, de vrouw monogaam’), noch met de middelen van haar zuster (die opkomt voor de ‘waarheid’ in het huwelijk, d.w.z. voor haar eigen ongehuwdheid, maar eenvoudig constateert wat er aan de hand is, er geen drama van maakt, zich aan de economische ‘slavernij’ van den man onttrekt en hem dan, zonder de minste rancune overigens, met gelijke munt betaalt door zes weken op reis te gaan met den haar aanbiddenden Bernard Kersal.
Of zij gelijk heeft door zoo te doen wordt in het midden gelaten, en men behoeft er zich ook niet het hoofd over te breken, want daarvoor zijn de verhoudingen allemaal te theoretisch; waarmee niet gezegd is, dat de schrijver geen rake opmerkingen bij de vleet om zich heen zaait. Hij is echter niet geneigd om zich den blijspeltoon te laten afnemen, en dat past geheel bij de situatie.
* * *
Een uitstekende rol voor Vera Bondam, deze Constance; met temperament gespeeld, zakelijk en tevens een beetje imperialistisch aangezet.. zoo regeert de verstandige, haast al te verstandige vrouw over dit milieu, waarin Dirk Verbeek haar toch ook lang niet onwaardige echtgenoot is. Bijzonder goed is ook Paul Steenbergen als Bernard Kersal, die in het leven van Constance vertegenwoordigt wat Marie-Louise Durham (Emmy Meunier) in het leven van haar man vertegenwoordigde: de verliefdheid, de tot niets verplichtende illusie van de voorbijgaande sexueele begeerte. Bets Ranucci-Beckman, die ook de regie voert, geeft als moeder een van haar beminnelijke oudere dames en Adrienne Canivez de wat snibbig-zelfstandige zuster. Aan Piet Rienks is het rolletje van den bedrogen echtgenoot van Marie-Louise zeer wel toevertrouwd, en alleen Tine Opscholten, die zich als Barbara Fawcett belast met de taak Constance economisch ‘gelijkwaardig’ te maken, blijft in deze opvoering door haar uitdrukkingloos spel beneden het peil van haar collega's.
De niet talrijke aanwezigen hebben van hun instemming geen geheim gemaakt en in het tweede bedrijf zelfs voor een open doekje gezorgd, dat even verdiend was als de opgedragen bloemen.
M.t.B.