Jubileum Charlotte Kohler
‘Marathondans’ van Horace Mc Coy
Geestdriftige huldiging na afloop
HET VERHAAL van Horace McCoy, dat in het oorspronkelijke ‘They Shoot Horses, Don 't They?’ heet (een titel, die voor de Nederlandsche bewerking niet behouden kon worden, omdat de scène met het paard, waarop gezinspeeld wordt, is vervallen), sluit het best aan bij ‘Stervend Europa’ van Iwan Goll, en ‘Carrière’ van Robert Neumann; twee andere voordrachten van Charlotte Köhler, die haar wel het meest gelegenheid geven haar virtuositeit te ontplooien, maar haar minder de kans laten werkelijke levende menschenkarakters uit te beelden.
Dit Amerikaansche neo-naturalisme, met zijn tot het uiterste doorgedreven cynisme, onverschilligheid, rauwheid en daarnaast ook sentimentaliteit, is wel is waar niet direct verwant aan het na-oorlogsche expressionisme in Europa, al heeft het er veel mee gemeen; het is veeleer een scherpe (en voorloopige) reactie op de Amerikaansche kitsch, op het zoetelijke idealiseeren van menschen door een volk, dat lange jaren geen tijd heeft gehad om iets anders te doen dan werken en dus de verbeelding overliet aan Rudolf Valentino en consorten; zelfs in de Amerikaansche film, die toch volkomen door den almachtigen dollar en het ‘vraag en aanbod’ wordt beheerscht, komt tegenwoordig die voorliefde voor het scherp gestelde sociale probleem tot uiting, meer dan in welk ander land ook.
Men kan zich daarom uitstekend voorstellen, dat dit neo-naturalisme vaak pathetisch uitvalt, ons in zijn overstelpende hoeveelheid details met name bij dezen Horace McCoy soms aandoet als ‘overdone’. De auteur heeft zoowel walging uit te spuwen over de maatschappelijke verrotheid, dat hij zich den tijd niet gunt karakters te teekenen, die boven de snelle filmische impressie uitkomen; een reeks van flitsen trekt voorbij, een drama wordt ons voorgezet als een ‘show’ vol gal en droesem; het omgekeerde dus van de gebruikelijke kitschige revue-show met de lachende meisjes en den grijnzenden komiek. Dit neo-naturalisme tracht zijn doel te bereiken door een felle kleurigheid van taal, niet door soberheid en preciesheid; daarvoor schijnt bij deze maatschappelijke pessimisten de tijd nog niet gekomen.
De onbevredigde jeugd wordt hier gesymboliseerd in een mannelijk en een vrouwelijk slachtoffer aan één der record-epidemieën van Amerika: de dansmarathon. Gekkenwerk van de ergste soort, een aanfluiting van het woord ‘Marathon’, maar desalniettemin een realiteit. De ik-persoon, die veroordeeld wordt, omdat hij het meisje Gloria, dat het leven moe was ‘als een paard’, heeft neergeschoten, ziet in een stroom van beelden het gebeurde aan zich voorbijtrekken, terwijl het vonnis wordt uitgesproken; een literaire fictie dus, die even aan Teirlincks ‘Vertraagde Film’ doet denken, al is de oplossing geheel anders. Men wordt zoodoende meegesleept in den waanzin van den wedstrijd, die culmineert in een ‘derby’; de uitgeputte of onder den voet geloopene wordt in een kuip met ijskoud water weer op ‘peil’ gebracht. Deze voorstelling van zaken is zeker niet erg overdreven, en het genoemde bezwaar tegen den tekst betreft dan ook niet de keuze der feiten, maar den stijl. Die stijl verliest aan diepte, wat hij aan rauwheid en onverschilligheid tracht te winnen. Met dat al heeft dit soort werk zeker zijn documentair belang, vooral om de ongenadigdheid van de reactie, die er in belichaamd is.
De Nederlandsche bewerking, van de hand van L. Thijssen, is zeer vrij, en, naar het mij bij oppervlakkige vergelijking tusschen het boek en het gisteravond gehoorde voorkomt, handig voor Charlotte Köhler pasklaar gemaakt, al heeft daardoor het verhaal als zoodanig wel geleden. Aan het slot wordt b.v. door den ‘ik’ een ‘andere Rechter’ aangeroepen, die zal uitmaken of er schuld is ja dan neen. Dit is een heel fraai tooneeleffect, maar het lijkt mij geheel in strijd met de bedoelingen van Horace McCoy! Het geheel, zooals het in dezen Nederlandschen tekst wordt gezegd, is echter wel bij uitstek geschikt om mevr. Köhler als virtuositeitsphaenomeen te laten schitteren.... al had ik persoonlijk haar jubileum liever herdacht gezien, met een soberder, psychologisch sterker werk.
De virtuositeit nu is hier werkelijk op het miraculeuze af. Hoe Charlotte Köhler het groote klavier van deze waanzinnige wereld bespeelt: men kan het slechts met bewondering voor de tooneelprestatie noemen als iets unieks op dit gebied. Het morbide figuurtje Gloria en het geraas en getier van een absurden wedstrijd gaan hier ongedwongen in elkaar over; een galerij van typen wordt daartusschen zichtbaar, waarover men geen oogenblik in het onzekere verkeert. Charlotte Köhler domineert den tekst; zij maakt er een ‘handleiding’ van voor haar voordrachtstechniek, en dat zij dus haar stof volkomen weet uit te putten, behoeft wel nauwelijks nog betoog. Het zwarte persoontje op het roode bankje in een wijde grijze ruimte is voldoende om den chaos van het verbitterde nihilisme van McCoy volkomen over het voetlicht te brengen. En dat het publiek er door wordt meegesleept, spreekt wel evenzeer vanzelf.