Als je maar een baantje hebt...
Een blijspel van ambtenaren
Cor Ruys als Karl Kahle
Het mag menigeen een raadsel schijnen, hoe Cor Ruys altijd de stukken opvischt, waarin hij een rol weet te boetseeren voor zichzelf.... maar hij vindt ze toch altijd weer. En men kan volstrekt niet zeggen, dat het goede of zelfs maar belangwekkende stukken zijn; het zijn hoogstens scenario's voor Ruys als ‘solist’, zij hebben al het dwaze van de gewone blijspelfabricatie, zoodat men zich wel eens angstig afvraagt, hoe lang een zaal het zou uithouden naar zulk een product te kijken, als Cor Ruys er niet in optrad. Het is met dit soort stukken dus ongeveer gesteld als met de oude Chaplinfilms; zij behooren tot het onwaarschijnlijkste genre klucht, en worden vaak door de onwaarschijnlijkste acteurs gespeeld (de betere niet te na gesproken), maar zij dienen slechts als omlijsting voor een personage, dat niet meer dan een lijst noodig heeft om volledig tot zijn recht te komen.
Zoo is dit stuk van Wilhelm Lichtenberg (een Weensch schrijver, naar het programma vermeldt) een aaneenschakeling van niet onvermakelijke, maar verder volkomen zotte tafereelen, die zich afspelen onder ambtenaren van een natuurlijk luierend ministerie, onder nullen van ministers en lijntrekkende ondergeschikten; in dit milieu is de klerk Karl Kahle, die een conscientieuze werker is, natuurlijk een paskwil. Wanneer hij in een onbewaakt oogenblik protesteert tegen een departementschef, die hem allang heeft dwarsgezeten, is hij genoodzaakt krankzinnigheid te simuleeren om zijn pensioen niet te verliezen. Gevolg: door zijn gesimuleerden waanzin wordt hij secretaris-generaal. Gevolg: als secretaris-generaal wil hij zich niet laten omkoopen, is verstandig.... en dus nu werkelijk krankzinnig. Karl Kahle wordt ‘afgeschoven’, en gelukkig is er een typiste, die met hem meegaat.
Cor Ruys speelt den nauwgezetten ambtenaar weer voortreffelijk en met de virtuositeit hem eigen. In de eerste acte is hij de bescheiden, onderdrukte klerk, in de tweede paradeert hij in rok als pseudo-waanzinnige en beschonkene, de laatste acte vindt hem als den volijverigen en incorruptibelen secretaris-generaal, vertwijfeld vechtend tegen den waanzin, dien men hem nu langzaam maar zeker opdringt. Een rijkgeschakeerde rol, met veel fantastische momenten en een zeer sterk slot vooral.
Het gezelschap is zoo, dat Ruys het er op aan kan laten komen; vergelijk de Chaplin-films. Anton Ruys en Louis Poolman zijn aardige ministers. Wim Kan is een verdienstelijke bode, Pierre Myin een blijspel-departementschef. De dames (Lily Bouwmeester en Frances May) zijn geen sterke krachten. Jan Mulder als secretaris van den minister en Gerard Hartkamp als Chileen en redacteur doen hun best. Maar het geheel is er nu eenmaal voor Cor Ruys.
Diligentia was eivol en het publiek geestdriftig.
M.t.B.