Wat is volkstooneel?
Op mijn vraag: ‘Wat verstaat u onder volks-tooneel’ antwoordt Staf Bruggen:
‘Volkstooneel, zooals wij het bedoelen, is tooneel voor het Vlaamsche volk. De scheiding, die bij u gemaakt wordt tusschen Tooneel tout court en volkstooneel (van Herman Bouber c.s.) bestaat bij ons niet in dier mate. Wij bedoelen volstrekt niet populariteit, als wij volkstooneel zeggen. Wij trachten, door voor het volk te spelen, den publieken smaak tot het peil van onze stukken op te heffen, niet ons te richten naar het gemiddelde van dien publieken smaak, zooals die nu eenmaal bestaat.
Zoo hebben wij voor het Vlaamsche volk, behalve “Tijl”, “Lucifer” gespeeld, en “De Leeuwendalers”. Wij gaan dit seizoen uitsluitend Nederlandsch werk brengen: drie Noord-Nederlandsche en drie Zuid-Nederlandsche auteurs, te weten Antoon Coolen, Ben van Eijsselsteijn, Frans de Prez en Willem Putman, Paul de Mont, Willem Esders (pseudoniem van een vooraanstaande Vlaamsche persoonlijkheid, wiens stuk een satyre op den Volkenbond geeft). Van Ben van Eijsselsteijn brengen wij een nieuw stuk, “De Gendarm van Europa”.
Omdat wij voor het volk spelen, spelen wij overal, niet alleen in schouwburgen. Wij volgen dus de middeleeuwsche traditie, volgens welke het tooneel innig verbonden is met de kermis, het publieke leven. Wij spelen in Vlaanderen op jaarmarkten, op kasteelen, voor geschikte gevels van huizen. Dezen zomer hadden wij in dorpen van 1000 inwoners over de 1000 toeschouwers, die met autobussen van alle kanten bijeen kwamen. De priester zit er naast den professor, de professor naast den boer en den werkman. Wij bereiken aldus het volk als totaliteit, zonder concessies te doen aan den smaak. Dat de uiterlijke actie sterk geaccentueerd wordt, spreekt van zelf. “De Leeuwendalers” met zijn allegorischen inhoud moeten wij in de eerste plaats aanschouwelijk maken. Wij onderstreepen daarom het vredesmotief; wij laten de reien acteeren, door alle spelers, die bij het stuk betrokken zijn. Zoo brengt de plastiek den tekst van den dichter nader tot de menschen.
Echter gaan wij geenszins zoover als destijds Johan de Meester, voor wien een tekst slechts een goede gelegenheid was voor een sterk veruiterlijkt experiment.’