Toekomst
Bernsteins ‘L'Espoir’ in een uitstekende opvoering
Tooneelgroep Het Masker
Het oeuvre van Henry Bernstein draagt meestal het stempel van knap routinewerk, dat zich binnen een zeker gevoelskader beweegt, waarvan de grenzen vrij nauwkeurig zijn vast te stellen; onlangs, bij de vertooning van ‘Le Messager’ door het Hofstadtooneel, heb ik over die grenzen een en ander gezegd. Merkwaardig is, dat Bernstein in de eerste acten van dit stuk ‘L'Espoir’ een lichter toon aanslaat dan men van hem gewend is; het ‘spel met den draak’, waarvan Bernsteins routine niet altijd afkeerig is, wordt in dit geval gemaskeerd door den humoristischen toets van den inzet. ‘L'Espoir’ is zeker een van de goede stukken van den auteur; niet alleen, dat het den spelers uitstekende kansen geeft, het is ook zeer menschelijk en in de vierde acte zelfs (binnen Bernsteins bekende grenzen) aangrijpend tragisch. Het thema moge al weer niet verbijsterend origineel zijn, zonder twijfel wordt het met talent verantwoord.
Het betreft ditmaal de ouder wordende vrouw in haar verhouding tot haar dochter, die in de Asschepoes-positie gedrongen wordt door de begeerte van de moeder zich in het leven als volwaardig wezen te handhaven. Deze moeder, Thérèse Goinard, is voor de tweede maal getrouwd met den senator Emile Goinard; van hem heeft zij een dochter, Solange, uit haar vorige huwelijk een andere dochter, Cathérine, die in dit geval psychologisch aangewezen is om de Asschepoesfunctie te vervullen; het ligt immers voor de hand, dat de haat van de moeder een uitweg zoekt, die in de familieverhouding als het ware een officieele garantie kan vinden. Dat Thérèse met Solange een verbond sluit tegen Cathérine, wier sympathie uitgaat naar haar tweeden vader, heeft Bernstein in een paar zeer knappe dialogen aannemelijk gemaakt; vooral het gesprek tusschen Cathérine en Goinard, dat een soort ontmoeting van gelijkgezinden beteekent, is met onmiskenbare genegenheid voor de situatie geschreven. Ook de reacties van de jaloersche Thérèse, die Cathérine haar geluk met den teekenaar Thierry Keller niet gunt en dat gevoel van afgunst camoufleert door Thierry het verbreken van zijn verloving met Solange als een misdaad aan te rekenen, is door Bernstein goed verantwoord. Het vierde bedrijf brengt de uitbarsting; in een hysterische scène ‘valt’ Thérèse ‘door de mand’; tooneel, dat den theaterkenner Bernstein uitstekend afgaat. Wat als vijfde acte nog volgt, is niet anders dan zwakke epiloog, die blijkbaar moet dienen, om de brug te slaan naar de ‘hoop’: Goinard hervindt zijn levensmotief in het goede huwelijk van Cathérine en Thierry, Thérèse gaat alleen den ouderdom tegemoet.
Het stuk verraadt hier en daar den typischen Franschen burger van de derde republiek, die in Parijs geacht wordt de toeschouwer van ‘L'Espoir’ te zijn; zoo b.v. in de opvattingen over het huwelijk, in de tirade van den jongen Thierry Keller over de tot vaderlandslievende offers bereide jeugd, die daarom huiselijk geluk zoekt. Thierry is trouwens over het geheel sterk naar den edelen kant aangezet, evenals hier en daar Cathérine; maar de goede Bernstein heeft hier toch sterk de overhand, zoodat men deze enkele routine-vlakheden wel op den koop toe neemt.
En dit met des te meer genoegen, omdat de interpretatie van het stuk door Het Masker een avond opleverde van zeer zuiver tooneelgenieten. Else Mauhs als Thérèse Goinard (bij haar eerste opkomen met applaus begroet) wist zoowel van de humoristische trekjes in het begin als van de groote tragische scène in het vierde bedrijf uitstekend partij te trekken. Met welk een élan speelde zij de omzetting van de Asschepoes-comedie in hysterische haat! En hoe sober was daarna het besef van de nederlaag, de scène op den drempel van een eenzamen ouderdom!
Van Ko Arnoldi, in wiens handen ook de verzorgde regie was (versnellen van het tempo door inspelen zal alleen de vertooning nog ten goede komen), kregen wij een levenden, door en door menschelijken Emile Goinard te zien; een rol, die weer eens in herinnering brengt, welk een fijn en aristocratisch acteur het Nederlandsche tooneel in hem bezit. De distinctie en het volslagen gemis aan grof effectbejag zijn voor Arnoldi's spel typeerend; daardoor ontroerde ook deze Goinard, de man van een mislukt leven, maar met dat alles zuiver gebleven en niet ondankbaar geworden. Ank van der Moer als Cathérine was uitstekend; het robuuste in haar opvatting van dit meisje, dat in de vijfde acte zich pas volledig van den druk der Asschepoes-situatie kan losmaken, maakte de overgangen in deze rol bijzonder aannemelijk. Jacques de Haas als Thierry Keller had ook een goeden avond, al raakt hij nooit volkomen los van een zekere stijfheid van gebaar, die echter in deze rol door veel verdienstelijks wordt gecompenseerd. Georgette Reyewski als Solange was zeker de zwakste onder de medespelenden; het lijkt mij twijfelachtig, of Bernstein deze Solange zoo heeft bedoeld, en in ieder geval bleef het spel hier erg aan de (overigens in het ensemble niet erg storende) oppervlakte. Emile van Stuwe voldeed als Antoine Flaméry.
De opvoering, die vele oogenblikken gaf van werkelijke emotie, had tamelijk veel publiek getrokken. Het applaus was geestdriftig; mevr. Mauhs kreeg bloemen.
M.t.B.