Die Pfeffermühle
Een nieuw programma, dat het vorige evenaart
Haagsche Kunstkring
Het nieuwe programma van Erika Manns ‘Pfeffermühle’ is, zooals men gisteren reeds in het ochtendblad heeft kunnen lezen, met geestdrift ontvangen, ook gisteravond was de zaal van den Haagschen Kunstkring weer tot de laatste plaats toe bezet; en terecht, mag men zeggen. De eerlijkheid gebiedt te erkennen, dat wij geen cabaret rijk zijn, dat ook maar kan tippen aan de prestatie van ‘Die Pfeffermühle’; want een cabaret, dat vrijwel geheel uit in hun soort eersterangs kunstenaars bestaat, wordt maar niet zonder meer uit den grond gestampt. Dit nieuwe programma bewijst b.v., dat er nog meer eenheid in den opzet is gekomen; er bestaat tusschen de leden van het ensemble blijkbaar een geest van saamhoorigheid, die de beste resultaten mogelijk maakt.
Ik heb bij de première van verleden jaar reeds geschreven, dat ‘Die Pfeffermühle’ een idee vertegenwoordigt. De idee krijgt in dit cabaret den vorm van het sprookje. Het sprookje is de realiteit, maar tegelijk de irrealiteit; het sprookje is een onschuldige vertelling voor kinderen, maar het is ook een document van volkswijsheid, waarin de moderne mensch zijn eigen wijs- en onwijsheden terug kan vinden. Op zichzelf een ‘ontsnapping’ aan de logica van het nuchtere leven van alledag, staat het sprookje toch voortdurend klaar, om den verkondigers van een idee tot materiaal te strekken: het is een bron van moraal, juist omdat het zelf zoo verrukkelijk moraalloos is.
Erika Mann, die zelf het meerendeel van de teksten voor haar programma's schrijft, heeft een voorkeur voor het sprookje als middel om ‘de waarheid te zeggen’. Het cabaret heeft met het sprookje gemeen, dat de waarheid er niet optreden kan met een katheder physiognomie; zij kan hoogstens spel zijn, ook al kan de goede verstaander de bedoeling van het spel raden. Het heen-en-weer tusschen de realiteit van onze maatschappij en de irrealiteit van de wereld der verbeelding ziet men dus hier met complete natuurlijkheid zoowel in de afzonderlijke cabaretnummers voor de pauze als in den cyclus ‘Lauter Märchen’ na de pauze. Maar ongetwijfeld is de combinatie van cabaret èn sprookje het allerbeste deel van den avond. De teksten van Erika Mann kenmerken zich vooral door het plotseling overgaan van de eene sfeer naar de andere; zonder gedwongenheid overigens, het spel met de waarheid is natuurlijk en getuigt van een zuivere vrouwelijke intuïtie. Het is mogelijk, dat Erika Mann, als zij niet door deze idee van waarheid en gerechtigheid was gegrepen, uitstekende sprookjes ook zonder moralistische strekking zou kunnen schrijven.
Het gezelschap is vrijwel ongewijzigd gebleven; alleen Hans Sklenka, die met Magnus Henning aan den vleugel zit, is een nieuweling, die zich overigens goed bij het ensemble aansluit. Thérèse Giehse is ook ditmaal weer uitmuntend; scherp en krachtig van gebaar, met alle nuances van de groote actrice, die zich toch nooit door het pathetische laat verlokken; haar beste ‘nummer’ is ongetwijfeld het ‘Märchen von des Fischers Frau’, maar ook in haar andere
creaties is zij steeds weer verrassend goed. Sybille Schloss ontpopt zich meer en meer als een veelzijdig talent, met evenveel zin voor den humor als voor het tragische van een geval. Heinrich Ortmayer excelleert in het sprookje van de Vijf Vrienden (een der best geschreven teksten ook!); hij heeft zelf meer veine dan verleden jaar: Igor Pahlen komt ditmaal iets minder tot zijn recht dan in het vorige programma, en zijn ‘Schlaraffenland’ is toch niet ‘Der Koch’, zijn meesterstukje.
Een van de beste krachten is ook de danseres Lotte Goslar, die de groteske in het bloed heeft; zij heeft niets van de zwengelbeweging van dames, die de ziel uitbeelden, maar de preciesheid en onfeilbaarheid van gebaar, die in den dans meer waard zijn.
Erika Mann confereert met haar bekende innemendheid en neemt voorts nog een belangrijk deel van het programma voor haar rekening. Zij zegt o.a. den ‘Brief’ van Klaus Mann en geeft het programma een soort algemeenen ondergrond in ‘Der Lügenprinz’, mede een van de hoogtepunten van het geheel.
De geheele ‘Pfeffermühle’ ziet men o.m. in de bittere satyre op de domheid: ‘April’, een dialoog tusschen bête, starre maskers en een Kobold met intelligentietests gewapend.
Het applaus groeide ten slotte aan tot een ovatie. Een goed voorteeken voor deze tournee; maar een krachtproef voor de garderobe van den Kunstkring, die op zulke stormaanvallen nog niet geheel scheen ingericht, te oordeelen naar het gemoedelijke gedrang op de trappen.
M.t.B.