Une femme libre
Comédie van Armand Salacrou
Alliance Française - Nederland-Frankrijk
Het probleem van de ‘vrijheid’ der vrouw wordt door Armand Salacrou in dit stuk, waarvan wij gisteravond een uitmuntende voorstelling hebben gezien, op een ietwat theoretische wijze gesteld. De ‘vrijheid’ is, men zal het daarover tegenwoordig in het algemeen wel eens zijn, op zichzelf een volkomen leeg begrip; wat men er onder verstaat, hangt af van de doeleinden, die men er mee bereiken wil. Zelfs de heeren Rosenberg en Goebbels plegen druk gebruik te maken van de ‘vrijheid’, in hun theoretische redevoeringen althans, en men heeft m.i. niet het recht hen daarvan een verwijt te maken, ook al is in hun land het probleem van ‘la femme libre’ veel minder aan de orde dan het onthoofden met de bijl van vrouwen, die zich misschien vroeger ook wel eens druk gemaakt hebben om de ‘vrijheid’ van Armand Salacrou. Ik wil maar zegggen, dat het voor mij persoonlijk veel minder de vraag is, of de vrouw ‘vrij’ moet zijn (want, gegeven de zinledigheid van het begrip in het algemeen, zegt het ook ten opzichte van de vrouw in haar liefdesverhoudingen niets), dan wel, of zij ‘vrij’ wil zijn; en dat maakt de zaak minder tot een principieele quaestie dan tot een aangelegenheid van de toevallige geaardheid der menschen. Het lijkt mij daarom wat al te overdreven, als Salacrou in een begeleidend woord, dat in het programma werd afgedrukt en waarvan wij j.l. Zondag ook een en ander hebben geciteerd, zoo den nadruk legt op het ‘heroïsme’ van zijn ‘helden’. Dat de ‘heldin’ van het stuk, Lucie Blondel, tot iederen prijs het bezitsinstinct van den man ontloopen wil, is meer een quaestie van temperament dan van heroïsme; maar omdat Salacrou het probleem liever in het licht van het heroïsme wil zien, onthaalt hij ons op een rijkelijk lang, aan theoretische besprekingen tusschen Lucie en Jacques Miremont gewijd
derde bedrijf, dat eindigt in een soort plechtige conclusie: ‘wie de vrijheid begeert, moet er voor betalen’.
Er is overigens, vooral in de twee eerste bedrijven, veel sympathieks in het stuk van Salacrou. Het binnenkomen van Lucie in het patriarchale milieu der familie Miremont, als verloofde van den maatschappelijk georiënteerden zoon Paul, haar ontmoeting met diens broer Jacques, den rebel tegen het familie-instinct, uit baloorigheid bezig zich in het zonnestelsel te verdiepen, haar vlucht met dezen Jacques, die op dit moment voor haar ‘het leven’, d.w.z. de beroemde vrijheid vertegenwoordigt.... dat alles is, wanneer het zoo goed gespeeld wordt als door deze acteurs, knap en gevoelig tooneel. De tweede acte verschuift het probleem; Jacques, de man van de vrijheid der planetenbanen, wordt nu de ‘propriétaire’ in aanleg, met de mannelijke neiging tot assurantie van het geluk, die hem tenslotte toch verwant doet zijn aan zijn broer Paul. Salacrou heeft hier als contrast twee huisvrienden van Lucie en Jacques ingeschoven, Max en ‘Cher Ami’ (de vriend, die zonder kloppen binnenkomt, de vrijheidsvirtuoos van het cafétafeltje); tegenover hen is Jacques de gelijke van Paul. De verhouding tusschen de beide broers is een van de beste elementen van het stuk, terwijl de vrouw in het derde bedrijf steeds duidelijker de ‘heldin’ wordt, waarover de schrijver zegt geen oordeel te willen uitspreken (hij legt daar in zijn begeleidend woord den nadruk op): hetgeen niet wegneemt, dat hij haar tweede vlucht naar de ‘vrijheid’ tot inzet van zijn comedie heeft gemaakt. ‘Toutes les valeurs morales sont mises en question’: daarmee spreekt hij m.i. wel degelijk een oordeel uit, n.l. dit: dat hij de quaestie van de moreele waarden speciaal in het probleem van de vrouwelijke al-dan-niet-vrijheid zoekt. En dat nu lijkt mij op zijn minst genomen in dezen tijd een neer onjuiste veronderstelling. Er zijn ernstiger crisissen van de moreele waarden dan die van Armand
Salacrou en zijn heldin Lucie Blondel, en men voelt daarom zijn derde bedrijf als te zwaarwichtig voor het geval.
* * *
Met dat al: Salacrou is een knap tooneelschrijver en hij prijst niet ten onrechte in het reeds genoemde begeleidende schrijven zijn vertolkers. Véra Korène van de Comédie Française voegt opnieuw een voortreffelijke, doorvoelde creatie toe aan de vrouwenrollen, die wij in dit seizoen van de Alliance te zien hebben gekregen; zij speelt deze Lucie Blondel gaaf en zonder eenig valsch ‘heroïsch’ accent. Wederom zagen wij Pierre Dux hier in een niet minder knappe rol; zijn Jacques is van het humoristische begin met Saturnus aan de zoldering en den baard als maskerade tot het wat pathethische slot geïnspireerd en levend. Ook Samson Fainsilber als Paul Miremont, stugger, maar ten slotte niet minder impulsief, kan slechts geprezen worden om zijn opvatting. Charlotte Barbier - Krauss als de moeder van deze beiden viel weinig op, maar was in haar bescheidenheid op haar plaats, terwijl de gekke tante Arienne van Henriette Moret en vooral de bijzonder goed getypeerde Cher Ami van Robert Vattier niet vergeten mogen worden. Pierre Flourens kweet zich naar behooren van den anderen vriend des huizes.
Het decor van Decandt in de tweede acte was een smaakvolle en sobere achtergrond.
De zeer volle schouwburg heeft de spelers hartelijk toegejuicht.
M.t.B.