Trois et Une
van Denys Amiel.
Kon. Schouwburg.
Onze Parijsche correspondent heeft zich zeer onlangs uitvoerig beziggehouden met het laatste ‘probleemstuk’ van Denys Amiel, ‘L'Homme’. Dit blijspel ‘trois et une’ begeeft zich op minder gewaagde terreinen. De ‘drie’ van den titel zijn drie broers, de ‘ééne’ is Huguette Dallier, de vrouw, tot wie zij, ieder op hun wijze, in relatie komen te staan. Hoe die relatie is, hangt samen met hun verschillende karakters. Er hangt een atmosfeer van familieverwantschap op het tooneel, welke zich concentreert op de moeder van deze drie uiteenloopende karakters, de danseres Loys Erland, die Huguette heeft binnengehaald en er een innemend buitenverblijf op nahoudt; men ziet op den achtergrond ten minste een buitengewoon charmant landschap, dat veel belooft. De drie broeders, die op dit buiten hun moeder bezoeken, zijn bij Amiel scherp geteekende uitersten: een sportman, een zakenman en een gedichtenman; met die beroepen correspondeeren de karakters, die om Huguette Dallier strijden.
Amiel toont zich in dit blijspel een virtuoos met den dialoog. Met onzen correspondent moet ik er mij over verwonderen, dat het thema van stukken als dit door de problemen van den tijd niet in het minst beschadigd schijnt te worden; alsof er in de wereld niets anders aan de hand was, gaat deze tooneelschrijver voort, het luchtige spel om een vrouw en de gevolgen daarvan in den breede en met den beproefden stijl uit te meten; blijkbaar heeft het onderwerp een magische aantrekkingskracht, die door geen revoluties en crisisperioden is te vernietigen. In ieder geval, wij nemen met veel genoegen deel aan den sportieven verleidingskamp van Charles Erland, den triomfeerende, en laten ons geen oogenblik afschrikken door den voorrang van den sportsman boven de beide andere candidaten. Bij den stijl van Amiel past deze situatie precies, en men zou het hem haast kwalijk nemen, als het anders was.
Eigenlijk heeft het stuk niet zoo heel veel om het lijf. Zelfs de juxtapositie der broeders is niet boven het conventioneele uit; men merkt dat alleen zoo niet, omdat Amiel voortreffelijk de kunst verstaat zijn tekst te kruiden met die heerlijke specerijen van het blijspel waaraan men den geroutineerden tooneelexpert herkent. Bijzonder aardig geteekend is vooral de moeder, de danseres op leeftijd, in haar verhouding tot de zoons van zoo verschillend kaliber. Zij vertegenwoordigt het bindende element van het verleden, dat dit kleine tooneel-heden aan alle kanten bepaalt.
De interpretatie van dezen Amiel was gisteravond in zeer goede handen. (Nu hàd de Alliance Française iets goed te maken, na de cabaretvertooning van Pizani c.s.!) De Fransche acteurs hebben doorgaans niet de sterke individueele qualiteiten, die bij de Duitschers zoo opvallen, maar zij kunnen werk als dat van Amiel met een collectieve virtuositeit spelen, die meesleept en kleine bezwaren machteloos maakt. Nu was André Luguet trouwens een perfecte sportsman, niet van de domme soort (die komen n.l. wel voor), maar van de kategorie, wier gevoel voor humor de voordeelen van het physieke overwicht nog vergroot. In het dagelijksch leven zullen deze heeren wel niet meevallen, maar Amiel maakt de sport spiritueel. Luguet profiteerde daarvan naar beste kunnen, zoodat hij, vooral in het tweede bedrijf, zijn publiek ten volle meekreeg. Naast hem was Gabrielle Dorziat als de moeder zeer te prijzen. Amiel teekent in het eerste bedrijf de verhouding van moeder en zoons zorgvuldig, laat haar dan tot het derde bedrijf verdwijnen en haar in dat derde bedrijf de conclusie trekken; daardoor is deze rol niet groot, maar wel belangrijk. Gabrielle Dorziat gaf vooral zeer juist de verschillende nuances van het moederlijk gevoel tegenover haar wel enorm verschillende kinderen; maar wat wil men, dat komt bij een ‘célèbre danseuse cosmopolite’ nu eenmaal voor!
Een scherpe en magere Marcel Erland (financier, cijferspecialist) was Robert Vattier, die veel origineeler typeerde dan Louis Allibert als Pierre Erland, de dichter-componist, door Amiel wel wat al te faciel als gevoelsmensch gekarakteriseerd; Allibert speelde hier zulk een gemiddelde Fransche rol, die in het ensemble wel goed voldoet, maar op zichzelf geen bijzondere qualiteiten heeft; van Lucienne Givry als Huguette Dallier kan eigenlijk vrijwel hetzelfde worden gezegd.
Over de décors valt niets op te merken, behalve dan, dat er op een gegeven moment een lamp naar beneden kwam, die met bewonderenswaardig goeden smaak in het geheel werd opgenomen; men zou gezworen hebben, dat Amiel die lamp had laten vallen, maar het was toch kennelijk een ongelukje.
De schouwburg was vol en dankbaar.
M.t.B.