Kirsanova over Jooss.
Het gesprek komt op het ballet Jooss, waarover mevr. Kirsanova zich zeer enthousiast betoont. Eigenlijk, zegt zij, is een ballet als ‘Der Grüne Tisch’ minder een ballet dan een ‘tänzerisches Drama’. De symboliek hindert haar niet, omdat die zoo onmiddellijk het drama van onzen tijd betreft. ‘Wij leven op een vulkaan, en dat feit wordt door Jooss meesterlijk uitgedrukt in zijn dansfiguratie.’
- Leeft u al lang buiten Rusland?
‘Ik heb vier jaar onder het Sowjetregime in Rusland gewoond, daarna ben ik gaan reizen en thans ben ik in Zuid-Slavië genaturaliseerd.’ Via Wladiwostok naar den Haag.
We betrekken Schwezof, die tot nog toe niet veel gezegd heeft, in de discussie, en vragen hem naar zijn levensloop.
‘Ik ben leerling van de dansschool in Leningrad, zelf ben ik Wit-Rus, maar ik ben pas vier jaar geleden uit Rusland weggegaan. Alle kunst, dus ook de danskunst, is in de Sowjet-republieken genationaliseerd: maar de tradities der danskunst onder het Tsaristisch régime bestaan nog. Weliswaar heeft Stalin destijds de klassieke balletten verboden; maar toen kwam er geen publiek, en de verbodsbepaling moest worden ingetrokken.
Evenwel, zooveel mogelijk gebruikt men in Rusland den dans als propagandamateriaal. Ik zelf heb met enkele collega's een cursus moeten geven aan arbeiders, die moesten leeren, wat choreographie was.
Ik haat alle politiek. Als danser wilde ik een zoo goed mogelijk vakman zijn en daarom kon ik in de Sowjet-Unie werken, tot men mij om mijn afkomst (mijn vader was een ‘aristocraat’) verdacht maakte, achter mijn bedoelingen iets zocht en mij ten slotte een proces aandeed. Mede door het toedoen van de arbeiders, die mij kenden, werd ik vrijgesproken. Daarop nam ik een engagement aan voor Wladiwostok en Charbin. De moeilijkheden in Mantsjoerije maakten, dat ik na de première in Wladiwostok moest vluchten met mijn vrienden. Wij zijn toen te voet naar Charbin getrokken, en vandaar hebben wij ten slotte Sjanghai kunnen bereiken. Vandaar heb ik om mijn papieren geschreven, en per boot ben ik naar Marseille gegaan. Intusschen was mijn vader, die als arbeider in een fabriek te SaarbrÅ«cken werkte, gestorven.
In Europa werkte ik aan de Russische opera te Monte Carlo, onder Boris Romanof, bij de U.F.A. te Berlijn, waar ik een ‘gedanst voorspel creëerde bij de film, “Das Blaue Licht” van Leni Riefenstahl, vervolgens met Nijinska te Parijs, ook nog te Buenos Ayres onder Michel Fokine.’
Dat alles vertelt deze man, alsof hij over een tramrit naar Wassenaar sprak; en men kan hem aanzien, dat hij eer verzwijgt dan opsiert.
Het is een biografie, waaraan men een boek zou kunnen wijden, zegt Schwezof zonder eenige pose.