De Propria Curesartikelen 1923-1925
(1978)–Menno ter Braak– Auteursrechtelijk beschermdWerkelijkheidGa naar voetnoot1)Het realisme, in schijn de kunst van het onmiddellijk contact met de werkelijkheid, was nooit meer dan een vruchtbare werkmethode. Het gold daarom, zolang het inspiratie bracht; toen de twijfel kwam aan het directe, te eenvoudig gedachte proces der inspiratie, toen de theorie haar nuchtere waarheid verkondigde van de niet te elimineren macht der persoonlijkheid, die door geen naieve ‘inwerking’ of ‘spiegeling’ verklaard wordt, zonk de grote golf van geestdrift ineen. Toen de heroën der werkelijkheidskunst, Flaubert, Zola, Hauptmann.... Heyermans, in de kern van hun creatieve aandrift romantici bleken, autonome verbeelders van gegevens, omscheppende en vervormende titanen, die hun realiteit kneedden en zelfstandig maakten, toen stierf de leuze af. Er bleek geen werkelijkheid te zijn. Het schijnt, dat eenvoudige waarheden langzaam doordringen. Althans terwijl de leidende kunstenaars | |
[pagina 334]
| |
zich reeds lang van het naïef realisme hebben afgewend omdat zij het als afgeleefd doorzagen, ondermijnd in zijn beginselen en te vaak bewust gepeild, zetten de epigonen het bedrijf op dezelfde voet voort, alsof er geen omwenteling in de beschouwing der z.g. werkelijkheid was geweest. Nog altijd bestaat de schare van middelmatigen, die meent te kunnen ‘reproduceren’, momentopnamen te kunnen aaneenschakelen, figuren te kunnen ‘weergeven’; of wellicht heeft zij zich nooit beziggehouden met de vraag naar de gecompliceerdheid van het realistisch aspect. Zij schept maar en is...., vergetend dat dit het privilege der groten kan zijn, zonder hun grootheid te schaden, maar nooit dat der talloze di minores. Nog altijd ‘bloeit’ het realisme als de bleke plant van het romanpsychologisme, die zich niet wenst te laten uitroeien. Niet alleen in Frankrijk, het land der grote ‘realistische’ traditie, maar ook in Holland is die nabloei waar te nemen. Het valt zelfs niet te ontkennen, dat er onder deze school belangrijke figuren zijn, wier betekenis men ten onrechte zou verwaarlozen. Ik denk aan Robbers in zijn vroeger werk, De Roman van Bernard Bandt, aan Ina Boudier Bakker in haar beste ogenblikken; zij gaven een psychologie van de oppervlakte der gewone zielen, met de illusie van een ‘spiegel’. Hun romans zijn aldus volkomen zichtbaar geworden, ook voor het ongeoefend oog; de beweging van het zieleleven wordt niet nagegaan tot het onder- of halfbewuste, dat ongeweten drijfveer is, maar de analyse blijft staan bij de grens van het bewuste en verwekt daardoor het schijnbeeld van een zo compleet mogelijke werkelijkheid; waar deze analyse eindigt, houdt immers ook de mogelijkheid van de illusoire ‘spiegeling’ op. Het betekent dus niet, dat men alles over één kam scheert, wanneer men de groep van de psychologische roman symptomatisch als geheel beschouwt; daarmee is geen waardebepaling, maar een methodebepaling gegeven. Robbers en Agnes Maas-van der Moer, de | |
[pagina 335]
| |
dame, die blijkens haar dom pamflet De Kunstclowns juist niets begrepen heeft van het ‘moderne’, zijn in de (theoretische of praktische) naieveteit der methode geheel van hetzelfde kaliber. Zij wanen zich realiteit te laten schrijven en zijn daarom ver verwijderd van alles, wat thans als werkelijkheid in de litteratuur bestaat. Omdat zij te gemakkelijk dicht bij het leven willen staan, laten zij datgene voorbijgaan, wat nu uit het leven naar voren moet worden gebracht; want een totaliteit van leven kan de grootste kunst niet scheppen. Haar grootheid ligt juist daarin, wat zij beklemtoont en wat zij elimineert. Al is dus het psychologisch realisme in wezen niet anders dan welk isme ook, n.l. individuele en derhalve on‘werkelijke’ selectie van het gegevene, in zijn voortbrengselen draagt het de sporen van zijn naiveteit en zijn spiegel-illusie. Het heeft getracht zoveel mogelijk de ‘werkelijkheid buiten ons’ te ‘benaderen’; het imiteerde de dialoog van het dagelijkse leven zo ‘natuurlijk’ mogelijk; het vermeed alle ‘onnatuurlijke’ wending in zijn stijl, alle ornament, dat naar opzettelijke verbeelding zou kunnen zwemen. Het paste zich zo gedwee aan bij de éne buiten-ons-werkelijke levenskant aan, dat het daarmee de werkelijkheid-binnen-ons zonder meer vergat.... en daarmee reeds de volle werkelijkheid aantastte. De roeping van het kunstenaarschap scheen te zijn het opgaan in de phaenomena; en daarbij ontdekte men niet, dat een dergelijke roeping een contradictio in terminis is en slechts het scheppend centrum op een onwaardige achtergrond dringt. Dit niet-ontdekken nu is het karakteristieke van de psychologisch-realistische romanstijl; de naieveteit schuilt hier, dat men gelooft door het ‘zoveel mogelijk’ der bijzonderheden het geheel te kunnen geven. De mening, dat met het psychologisch realisme ook de roman zelf ten gronde zou gaan, is verdedigbaar, omdat het element van uiteenzetting, verhandeling dus, daarin bijna onvermijdelijk schijnt. Inderdaad, de roman heeft zich tot op heden niet verzoend met de | |
[pagina 336]
| |
‘vuistslag’ van de moderne prozastijl, die niets aan de explicatie wil overlaten en onmiddellijk effect beoogt. Hoe die verzoening, als zij mogelijk is, tot stand zal komen, is niet te voorzien; de uiteenzetting, die op een veel gemoedelijker en burgerlijker gemeenzaamheid met de ‘werkelijkheid’ wijst, dan het proza van Houwink of Chasalle b.v. kan verdragen, is met een toekomstige romanvorm in ieder geval onverenigbaar. Kleine Inez bewijst echter, dat stille mogelijkheden verborgen liggen, die nog nauwelijks werden ontgonnen.
Welke plaats neemt het boek van Van Genderen Stort, de belangrijkste roman van de laatste tijd, in tegenover de werkelijkheid? Het is niet ‘modern’ in de strenge betekenis van het woord, maar veeleer verwant aan het proza van R.N. en A. Roland Holst en Van Eyck. Sommige hulpmiddelen van de psychologische roman versmaadt het niet. De zinsbouw wordt niet aangetast, het verhaal niet verwisseld voor de kreet. Wat is dan het essentieel andere en vernieuwende element? Hij schijnt mij dit: Van Genderen Stort heeft de werkelijkheid doorzien; hij heeft de onmogelijkheid van welke ‘reproductie’ ook bespeurd en aanvaard. Dit niet in die zin, dat hiervan een bewustwordingsproces zou kunnen worden gesproken. Bewustwording veronderstelt, wanneer men het woord opvat als ‘stijgen boven de drempel van het slechts-gevoelde’ een theoretisch inzicht in verhoudingen. Daarvan is in de roman geen sprake, omdat hij hierdoor tot essay zou worden. Om het paradoxaal uit te drukken: de schrijver van Kleine Inez heeft zich het slechts relatief werkelijke van onze uitbeeldingsmogelijkheden onbewust bewust gemaakt; hij heeft de selectie niet geconstateerd, maar toegepast en daarmee de kleurloosheid der zogenaamde volledige werkelijkheid duidelijker blootgelegd dan enig betoog het zou kunen doen. Er blijft ons niet anders over dan eerbie- | |
[pagina 337]
| |
dig te erkennen, dat dit werk met al zijn détailfoutenGa naar voetnoot1) een gebeurtenis is..... Van Genderen Stort geeft geen illusie van onmiddelijke realiteit, van vertrouwelijkheid met de objecten van zijn kunstenaarschap. Hij plaatst deze twee levens dat van de onevenwichtige jongen, Peter, en van het zuivere meisje, Inez, doelbewust (dus: richting gevend aan de ontwikkeling) in het licht van het legendarische; hij dringt derhalve zijn figuren niet de schijn van weggelopen-zijn-uit-het-leven op, maar hij eist als eerste voorwaarde voor het begrip van zijn werk: leg er u bij neer, dat dit een verhaal is; zoek gestalten en niet uw benedenburen. Want Kleine Inez is geen kroniek van feitelijkheden, waarvan volledigheid kan worden gevergd, maar een mythe van het leven, die toevallig niet Prometheus tot onderwerp heeft, maar twee Arnhemse mensen. De wereld verschijnt hier als de Mayasluier. Zij is zelf niet het wezenlijke, maar een afschaduwing van het rijk der Ideeën. Afschaduwing is reproductie, maar beperkt, werkelijkheid teruggebracht tot een ‘schaduw’; een verstillen tot het éne zwart, een verijlen tot twee dimensies. Wie nu de werkelijkheid doorziet, erkent, dat hij, om haar als kunst te doen herrijzen, de beperking van node heeft. Wie haar niet doorziet of zich het probleem nimmer stelde, komt nooit tot dat erkennen en moet zich, niettemin, beperken; dit is de tweeslachtigheid en de verveling in de romanstijl van het huiskamerrealisme... | |
[pagina 338]
| |
De weg van de erfelijk belaste, onstuimige jongen, die, meer dan de titel doet vermoeden, het eigenlijke probleem van dit boek blijkt, is een terugkeer. Immers de wereld is teruggestort uit het stralend centrum, het goddelijke, zodat het emanerend Licht steeds zwakker wordt en eindelijk nauwelijks meer tot haar doordringt. Dit Licht moet herwonnen worden door de terugkeer, de askese. Peter gaat de zware weg van gestadige veredeling der vreugden. Hij geniet de donkere zinnelijkheid der boze vreugden, om te stijgen tot het pure genot der hogere. Kleine Inez is de schakel; want zij verlost de worstelende uit het moeras, waarin hij dreigde onder te gaan, om hem over te geven aan de sfeer, waar menselijke verlangens wegvallen. Zij verlost.... en valt zelf als offer. Ook de bevrediging, die zij kon bieden, was nog bevrediging van verlangen en dus tijdelijkheid, schijn. Het einddoel is immers te leven zeer nabij het Licht, de ogen af te kunnen wenden van het vergankelijke.... ‘Inez, misschien zijn onze wegen toch bestemd uit elkaar te gaan, maar hoe het zij, je hebt mij gered en dat is misschien de zin van dit alles geweest.....’. Dit is de mythe der katharsis. Dit is de zin van het bestaan van Peter en ook van Kleine Inez, die slechts het in gestalte gegoten moment is, waarin de zinnelijkheid zich te verheven sublimeert en daardoor vervluchtigt en verdwijnt. Dit is ook de zin van de taal van Van Genderen Stort, die het vulgair verband met de omgangstaal, de taal der ‘werkelijkheid’ verwierp om zich terug te dromen naar een werkelijkheid achter de beschreven dingen, die niet als zelfstandigheid te verbeelden, maar slechts te vermoeden is achter de zinrijke verbeelding der schijnwereld. Het precieuze woord geeft hier een glans van zo grote kostbaarheid aan de ervaringsobjecten, dat zij ons onmiddellijk duidelijk worden als voorlopige tekens van het niet-ervaarbare; de groepering der gebeurtenissen, die geordend is naar het voortgaan der loutering, niet als een uitgesponnen levensloop, volmaakt de indruk, dat wij | |
[pagina 339]
| |
hier ontrukt zijn aan iedere ‘navolging’ van ‘realiteit’. Kleine Inez is een schepping, door de schepper ook als zijn schepping verstaan.
24 oktober 1925 Scissor |
|